ECLI:NL:RBGEL:2024:4822

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
05.045771.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in gesloten opnameafdeling van GGZ-instelling met levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel

Op 25 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 februari 2024 brand heeft gesticht in een isoleerkamer van een gesloten opnameafdeling van een GGZ-instelling. De verdachte, geboren in 1978 en op dat moment gedetineerd, heeft brand gesticht met een aansteker en/of lucifers, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor andere bewoners en personeel ontstond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting, waarbij de brand zich kon uitbreiden en rookontwikkeling plaatsvond, wat leidde tot gevaar voor de aanwezige bewoners en personeel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 259 dagen met aftrek van voorarrest en heeft daarnaast tbs met voorwaarden opgelegd, gezien de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de noodzaak tot behandeling. De verdachte heeft verklaard mee te willen werken aan de opgelegde voorwaarden, die onder andere inhouden dat hij zich laat opnemen in een zorginstelling en zich houdt aan gedragsbeïnvloedende maatregelen. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde taakstraf afgewezen, omdat de verdachte op korte termijn zal starten met een intensief hulpverleningstraject.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.045771-24 en 05.130948-22 (TUL)
Datum uitspraak : 25 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. B.J. Schadd, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2024 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door (de vlam) van een aansteker en/of lucifers, in ieder geval open vuur in aanraking te brengen met een matras en/of kleding, in ieder geval met (een) brandbare stof(fen), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de inboedel van zijn, verdachtes (woon)kamer en/of de inboedel en/of (overige) goederen in/van een gebouw ( [naam] ) en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten een of meer (zorg)bewoners en/of begeleiding (van die bewoners) van/in een gebouw ( [naam] ) te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman kan bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Het dossier biedt echter onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt dat ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte bekent het feit als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [naam instelling 1] , p. 6-7;
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , p. 9-10;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 19-21;
- het proces-verbaal Forensisch onderzoek plaats delict (separaat aan het procesdossier toegevoegd), p. 3-5;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 juli 2024.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat ook levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, namelijk voor een of meer (zorg)bewoners en/of begeleiders (van die bewoners) op de gesloten opnameafdeling van [naam instelling 1] in [plaats] .
Uit genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte een matras, laken, dekbed, kussen en/of kleding op zijn isoleerkamer in brand heeft gestoken. Deze isoleerkamer maakte deel uit van de afdeling intensive care unit, waarbinnen meerdere kamers en een gemeenschappelijke ruimte waren gesitueerd. Vaststaat dat tijdens de brand meerdere bewoners en personeel op deze unit aanwezig waren en dat ook daar sprake was van rookontwikkeling. Alle kamers en centrale ruimtes waren enkel met een zogenaamde druppel of sleutel te openen die alleen in het bezit waren van het personeel. De bewoners konden niet vrij tussen de ruimtes bewegen. Door rookontwikkeling en de kans op uitbreiding van de brand heeft het personeel moeten optreden en maatregelen moeten nemen, waaronder bewoners uit hun kamers halen. Enkel door snel ingrijpen van datzelfde personeel is voorkomen dat de brand zich kon uitbreiden en dat de bewoners een rookvergiftiging zouden oplopen.
Gelet hierop was zowel levensgevaar als gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander dan ook reëel en naar algemene ervaringsregels voorzienbaar.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks8 februari 2024 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht door
(de vlam) van een aansteker en/of lucifers, in ieder gevalopen vuur in aanraking te brengen met een matras en/of kleding, in ieder geval met (een) brandbare stof(fen), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de inboedel van zijn, verdachtes (woon)kamer en
/ofde inboedel en/of (overige) goederen in/van een gebouw ( [naam] ) en
/oflevensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten een of meer (zorg)bewoners en
/ofbegeleiding (van die bewoners) van/in een gebouw ( [naam] ) te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Meerdaadse samenloop van
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft zij gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met voorwaarden zal worden opgelegd, onder de voorwaarden zoals vermeld in het reclasseringsrapport van 1 juli 2024. De officier van justitie heeft verder de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden van de tbs gevorderd alsmede dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) in de zin van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in de gevorderde tbs met voorwaarden. Wel heeft hij verzocht om een zo laag mogelijke gevangenisstraf op te leggen of een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest, zodat verdachte zo snel mogelijk voor behandeling naar een kliniek kan.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting door een matras, laken, kussen en/of kleding in brand te steken op een isoleerkamer van de gesloten opnameafdeling van [naam instelling 1] in [plaats] waar hij op dat moment verbleef. Daardoor is brand ontstaan, waarbij de vloer, muren en het plafond van de isoleerkamer zijn aangetast door rookontwikkeling en het matras van het bed voor een derde is verbrand, evenals enkele andere goederen die op het matras lagen. De rookontwikkeling heeft zich ook kunnen verspreiden over de afdeling intensive care unit, waar de betreffende isoleerkamer was gelegen. Dat de brand beperkt van omvang is gebleven, is niet aan verdachte te danken, maar aan snel en adequaat handelen van enkele personeelsleden. Verdachte heeft aldus onaanvaardbare grote risico’s voor anderen (en zichzelf) in het leven geroepen. Brandstichting is een zeer ernstig en gevaarlijk feit dat grote impact op betrokkenen kan hebben en voor gevoelens van onrust en onveiligheid kan zorgen. Een brand is per definitie oncontroleerbaar en de gevolgen ervan zijn daarom ook onvoorspelbaar en niet zelden onbeheersbaar. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 24 mei 2024, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het Pro Justitia rapport (psychiatrisch onderzoek) van 30 mei 2024, opgesteld door F. Harmanny-Wiersma, psychiater (hierna: de psychiater), en het Pro Justitia rapport (psychologisch onderzoek) van 5 juni 2024, opgesteld door drs. R.A. Jaarsma, klinisch psycholoog (hierna: de psycholoog).
Uit het psychiatrisch rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een neurobiologische ontwikkelingsstoornis bestaande uit ADHD, trekken van een autismespectrumstoornis (Asperger type) en een sterk disharmonisch profiel waarbij de verwerking van zowel visuele als auditieve prikkels fors vertraagd is. Probleemoplossende vermogens zijn op een laag niveau ontwikkeld. Verdachte heeft een persoonlijkheidsstoornis met borderline en afhankelijke trekken en tevens lijkt er sprake te zijn van complex trauma door de jarenlange pesterijen en andere voor hem ingrijpende gebeurtenissen zoals de reanimatie van zijn vader en vaak het gevoel hebben gehad niet gehoord en gezien te worden en zelfs getreiterd te worden. Verdachte heeft bij extreme stress, waarbij hij alle prikkels niet meer kan verwerken, de neiging om te vervallen tot zeer onaangepast en regressief gedrag dat als psychotisch gezien kan worden.
Volgens de psychiater waren deze stoornissen aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Daarbij was de psychose het meest van belang.
Verdachte was in de weken voorafgaande aan het ten laste gelegde, ongeveer sinds oud en nieuw 2023/ 2024, zeer onrustig en gestrest. Maanden daarvoor had hij al zijn aripiprazol laten staan en was hij niet in staat geweest een nieuw recept te krijgen via psychiater of huisarts. Hij was de grip op zijn leven behoorlijk kwijt. Zijn huis was vervuild en hij was niet in staat om dingen die hij uit frustratie kapot had gemaakt te repareren of te vervangen. Hij kon zijn situatie niet overzien en was niet in staat om op een adequate manier hulp te vragen. Volgens de psychiater gaf verdachte niet de indruk dat hij volledig handelde vanuit wanen en hallucinaties: hij liet zich soms erg gaan en gaf ook de indruk er nog wel enige, wellicht beperkte sturing over te hebben. Om die reden adviseert de psychiater om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Voor zover bij de psychiater bekend, dreigt verdachte niet met hernieuwde brandstichting bij het [naam instelling 1] en heeft hij daar geen brandjes gesticht. Hij heeft zelfs zijn aansteker weer in eigen beheer. Dit is echter in de sterk gestructureerde setting van het [naam instelling 1] . Wanneer verdachte nu weer vrijgelaten zou worden zonder dat er iets gedaan is aan zijn omstandigheden en hij geen behandeling heeft gehad, zou hij heel slecht functioneren en weer voor veel overlast zorgen in de maatschappij. Hij kan zich daar niet handhaven momenteel. Geconcludeerd wordt dat er een hoog risico is voor een gewelddadig recidive, waaronder ook brandstichting met gevaar voor personen. De kans op een suïcidepoging is dan overigens ook duidelijk aanwezig. Verdachte is erg wanhopig en vraagt al geruime tijd om euthanasie.
Volgens de psychiater is tbs met voorwaarden het meest passend en adequaat.
Uit het psychologisch rapport volgt dat bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vermijdende, obsessief-compulsieve, passief-agressieve en borderline trekken, ADHD (onoplettende type) en een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis of andere psychotische stoornis en differentiaal diagnostisch wordt gedacht aan een autismespectrumsstoornis. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van deze problematiek. Indien het ten laste gelegde wordt bewezen kan dat in ieder geval deels worden verklaard vanuit de problematiek van verdachte en de effecten daarvan op de daardoor beperktere gedragskeuzes van verdachte tijdens het ten laste gelegde. De hiervoor genoemde persoonlijkheidsproblematiek beïnvloedde en beperkte de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde in ieder geval deels daaruit kan worden verklaard. De psycholoog adviseert verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
Ten aanzien van de risico-inschatting geeft de psycholoog aan dat er bij verdachte geen
sprake is van een delictpatroon. Het risico zit hem met name in risicovol gedrag dat hij kan vertonen als hij in een psychotische of verwarde toestand verkeert. Hij is dan geneigd tot impulsief en zelfdestructief gedrag, waarbij er risico is dat hij zichzelf of anderen wat aandoet. De scores leiden tot een risico inschatting van “hoog” op risicovol gedrag indien er geen adequate behandeling komt. Indien verdachte wel adequate behandeling krijgt, wordt het risico op gevaarlijk en risicovol gedrag als “matig tot hoog” ingeschat in het begin van de behandeling, waarbij het risico lager wordt naarmate de behandeling beter aanslaat.
De psycholoog adviseert een terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen waarbij verdachte verplicht klinisch wordt behandeld op een plek waar voldoende expertise is van genoemde problematiek en waar voldoende expertise is om de aanwezigheid van autisme te kunnen onderzoeken.
De rechtbank heeft ten slotte kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 1 juli 2024. De reclassering geeft aan dat een behandeling (en daarmee beveiliging) essentieel is om de kans op recidive in de toekomst te verkleinen. Met bijzondere voorwaarden kan niet gegarandeerd worden dat deze behandeling plaatsvindt. Volgens de reclassering is de kans groot dat verdachte zich op een zeker moment zal verzetten tegen de behandeling, waarna tenuitvoerlegging van de straf zal volgen, maar geen behandeling. De reclassering heeft in het rapport aangegeven te twijfelen of tbs met voorwaarden bij verdachte in de praktijk een lichtere maatregel zal zijn dan tbs met dwangverpleging. Indien verdachte zich onttrekt aan een behandeling, zal hij mogelijk eerst nog in een andere kliniek geplaatst worden waarna uiteindelijk, na terugplaatsing in de PI, dan alsnog omzetting naar tbs met dwangverpleging kan plaatsvinden. De reclassering acht de kans dat dit scenario zich voordoet aanzienlijk.
Ter terechtzitting van 11 juli 2024 is de reclasseringswerker, R.G.A. Klomp, als deskundige gehoord. Hij heeft toegelicht dat voor de reclassering tbs met voorwaarden de voorkeur geniet, omdat de reclassering denkt dat dit goed kan gaan als het eenmaal loopt. [naam instelling 2] heeft verdachte inmiddels geaccepteerd voor een behandeling.
Indien tbs met voorwaarden wordt opgelegd, adviseert de reclassering de volgende voorwaarden op te leggen:
- geen strafbaar feit plegen;
- meewerken aan reclasseringstoezicht;
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- meewerken aan time-out;
- drugsverbod;
- alcoholverbod;
- niet naar het buitenland.
De reclassering adviseert ten slotte, indien er nog geen opnamedatum bekend is, om de hechtenis na de uitspraak nog tenminste vier weken te laten voortduren om DIZ in de gelegenheid te stellen een overbruggingsplek voor verdachte te kunnen arrangeren.
Tbs met voorwaarden
De tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen.
Uit de hiervoor weergegeven rapportages volgt dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit sprake was van meerdere psychische stoornissen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over. Op grond van deze conclusies is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, dat deze stoornis bij hem van invloed is geweest op het plegen van het feit en dat het feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf waarop een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van anderen, dan wel van personen en goederen, het opleggen van de tbs-maatregel vereist. Zowel de psychiater als de psycholoog schat het recidiverisico in als hoog als verdachte zonder behandeling terugkeert in de maatschappij. Uit de rapporten leidt de rechtbank af dat, om herhaling te voorkomen, een behandeling binnen een strafrechtelijk kader nodig is. De psychiater en de psycholoog alsook de reclassering hebben een tbs-maatregel met voorwaarden geadviseerd.
De rechtbank zal dan ook overgaan tot het opleggen aan verdachte van een tbs-maatregel met voorwaarden. Daarbij legt de rechtbank de voorwaarden op die door de reclassering zijn geadviseerd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wil meewerken aan deze voorwaarden.
Ongemaximeerde tbs in geval van omzetting
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van artikel 38e Sr kan de maatregel dan ook bij een eventuele omzetting naar een terbeschikkingstelling met dwangverpleging langer dan vier jaar duren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal bevelen dat de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is, omdat er gelet op de inhoud van de rapportages rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Gevangenisstraf
Gelet op de ernst van het feit is naast de tbs-maatregel met voorwaarden een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden. De rechtbank houdt echter rekening met de psychische problematiek van verdachte, de daarmee samenhangende verminderde toerekeningsvatbaarheid en de noodzaak tot behandeling in het kader van de tbs-maatregel en heeft oog voor het belang van verdachte bij een spoedige start van die behandeling. De reclasseringswerker, R.G.A. Klomp, heeft ter terechtzitting toegelicht dat verdachte naar verwachting over drie maanden in [naam instelling 2] kan worden geplaatst. Met inachtneming hiervan zal de rechtbank verdachte daarom een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 259 dagen met aftrek van voorarrest, te weten - op de datum van dit vonnis - 169 dagen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank is van oordeel dat het ter inperking van het recidiverisico ook na de termijn van de tbs met voorwaarden noodzakelijk kan zijn een mogelijkheid te creëren om verdachte langdurig onder toezicht te stellen. Ter bescherming van anderen, dan wel ter bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen, zal de rechtbank daarom aan verdachte ook een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr opleggen, zoals door de officier van justitie is gevorderd en door de reclassering is geadviseerd. De rechtbank merkt ten overvloede op dat deze maatregel pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 05.130948-22)

De politierechter heeft verdachte op 19 augustus 2022 veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr, waarvan 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie en de verdediging zijn van mening dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Zij is echter met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling niet opportuun is, nu verdachte op korte termijn zal starten met een intensief hulpverleningstraject in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden. Bovendien staat het alsnog uitvoeren van een taakstraf van 20 uren niet in verhouding tot hetgeen waartoe verdachte thans wordt veroordeeld. De rechtbank zal daarom de vordering tenuitvoerlegging afwijzen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 38z en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
259 (tweehonderdnegenenvijftig) dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt voor de duur van de
terbeschikkingstellingde volgende
voorwaardenbetreffende het gedrag van verdachte:
- Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
- Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder
andere in:
* Verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe
vaak dat nodig is;
* Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs
zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
* Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte
te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
* Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is.
Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
* Verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
* Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of
behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
* Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de
reclassering;
* Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die
contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht;
- Verdachte laat zich opnemen in [naam instelling 2] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat in afstemming met de behandelcoördinator van de [naam instelling 2] nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
Verdachte werkt mee aan justitieel vervoer naar de instelling;
- Verdachte laat zich behandelen door een ambulante forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op een nader te bepalen moment (zodra de klinische zorg afloopt). De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- Indien de reclassering het, in samenspraak met de behandelaars, nodig vindt dat verdachte zich laat begeleiden in een setting voor begeleid wonen, dan werkt verdachte daaraan mee. Het begeleid wonen duurt zolang de reclassering dat in afstemming met de behandelaars nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de instelling geeft;
- Als de reclassering dat nodig vindt en verdachte daarmee instemt, kan verdachte voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of verdachte deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
- Verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- Verdachte gebruikt geen alcohol, zolang de reclassering dat nodig vindt en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- Verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de opgelegde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
 legt een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
 wijst de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter van 19 augustus 2022 voorwaardelijk opgelegde taakstraf af (parketnummer 05.130948-22).
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W. van Kasbergen (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en mr. M.W.R. Koch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Gameren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juli 2024.
Mr. Koch is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024061131, gesloten op 13 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.