ECLI:NL:RBGEL:2024:4768

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
10860233
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van btw door eiser op basis van de Btw-richtlijn en de Uitvoeringsbeschikking OB

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J. de Haan, terugbetaling van btw van ANWB Retail B.V., vertegenwoordigd door J.W. Juffer. Eiser stelt dat zij onterecht btw heeft betaald bij een aankoop op 16 september 2023, omdat zij voldoet aan de voorwaarden van de Btw-richtlijn. Eiser heeft de btw onverschuldigd betaald en vordert een bedrag van € 21,61, alsook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. ANWB verzet zich tegen de vordering en concludeert tot afwijzing, met veroordeling van eiser in de kosten.

De kantonrechter te Apeldoorn heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De kantonrechter oordeelt dat de bepalingen van de Btw-richtlijn niet rechtstreeks door particulieren kunnen worden ingeroepen. Eiser heeft zich beroepen op de artikelen 146 en 147 van de Btw-richtlijn, maar de kantonrechter concludeert dat deze richtlijnconforme uitleg niet mogelijk is, omdat dit zou leiden tot een uitleg die in strijd is met de nationale wetgeving.

De kantonrechter wijst de vorderingen van eiser af, omdat ANWB niet verplicht is het nihiltarief toe te passen. Eiser wordt in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten van ANWB betalen, die zijn begroot op € 100,00. Het vonnis is uitgesproken op 24 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaaknummer: 10860233 \ CV EXPL 24-1
Vonnis van 24 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R.J. de Haan,
tegen
ANWB RETAIL B.V.,
te [Plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: ANWB,
gemachtigde: J.W. Juffer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van (aanvullend) repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat met het voldoen aan de voorwaarden uit de Btw-richtlijn, meer specifiek de artikelen 146 en 147, [eiser] de btw onverschuldigd heeft betaald,
2. ANWB zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 21,61,
3. ANWB zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten,
alsmede ANWB zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.
2.2.
[eiser] legt aan haar vordering de volgende stellingen ten grondslag.
[eiser] woont in [woonplaats] en heeft tijdens een verblijf in Nederland op 16 september 2023 een aankoop gedaan bij een winkel van ANWB voor een totaalbedrag van € 124,49 (inclusief € 21,61 aan btw). Op 17 september 2023 heeft [eiser] Nederland verlaten om met de door haar aangekochte goederen terug te keren naar [woonplaats] .
[eiser] is overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 146 en 147 van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 (hierna: de Btw-richtlijn) en de Wet op de omzetbelasting vrijgesteld van de verplichting tot betaling van btw. Daarmee is de rechtsgrond om btw te betalen komen te vervallen en heeft zij de btw onverschuldigd aan ANWB betaald. ANWB dient daarom een bedrag van € 21,61 terug te betalen aan [eiser] . Bij conclusie van repliek heeft [eiser] ook een beroep gedaan op schuldeisersverzuim in de zin van artikel 6:58 BW.
[eiser] maakt tevens aanspraak op vergoeding van de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.3.
ANWB voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Vooropgesteld wordt dat deze procedure een internationaal karakter heeft omdat [eiser] haar woonplaats heeft in [woonplaats] . Daarom moet eerst ambtshalve worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht op het voorliggende geschil van toepassing is.
3.2.
Nederland en [woonplaats] hebben geen verdrag gesloten waarin de rechterlijke bevoegdheid is geregeld. Dat laat onverlet dat naar Nederlands internationaal privaatrecht allereerst de Europese bevoegdheids- en executieverordening (de EEX-verordening) geraadpleegd dient te worden omdat deze verordening materieel toepasselijk is op grond van punt 13 van de considerans van die verordening. Op grond van de hoofdregel van artikel 4 van de EEX-verordening wordt de gedaagde partij in beginsel opgeroepen voor een gerecht van de lidstaat waarin hij woont. Een grondslag voor afwijking van deze hoofdregel is niet gesteld of gebleken. ANWB heeft haar woonplaats mede in [woonplaats] . De Nederlandse rechter, in dit geval de kantonrechter te Apeldoorn, is derhalve bevoegd van de vordering kennis te nemen.
3.3.
Wegens het ontbreken van stellingen van partijen welk recht op de rechtsverhouding van partijen van toepassing is en gelet op de op Nederlands recht gebaseerde vorderingen, gaat de kantonrechter ervan uit dat partijen een stilzwijgende rechtskeuze hebben gemaakt voor de toepasselijkheid van Nederlands recht.
3.4.
[eiser] heeft in de dagvaarding aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij is vrijgesteld van de betaling van btw omdat zij aan de voorwaarden van de artikelen 146 en 147 van de Btw-richtlijn voldoet. [eiser] miskent hiermee echter dat de bepalingen van een Europese richtlijn niet rechtstreeks jegens particulieren kunnen worden ingeroepen (zie in dit verband HvJ EG 26 februari 1986, zaak 152/84, Marshall). [eiser] kan zich in dit geval derhalve niet met succes beroepen op de artikelen 146 en 147 van de Btw-richtlijn.
3.5.
[eiser] heeft zich in de conclusie van repliek beroepen op de artikelen 24 lid 2 Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB) en 23a Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 (Uitvoeringsbeschikking OB). Daarin zijn de artikelen 146 en 147 van de Btw-richtlijn geïmplementeerd. In artikel 23a Uitvoeringsbeschikking OB is, kort gezegd, bepaald dat de ondernemer gerechtigd is om bij het in rekening brengen van de btw in afwijking van het wettelijke geldende tarief, een nihiltarief toe te passen bij de levering van goederen met een waarde van tenminste € 50,00 die door de reiziger binnen dertig dagen na aankoop in zijn persoonlijke bagage uit de Europese Unie worden uitgevoerd. Uit dit artikel blijkt dat de ondernemer
gerechtigdis het nihiltarief toe te passen wanneer aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan. Dit betekent dat de ondernemer krachtens de wettekst de bevoegdheid heeft om onder voorwaarden het nihiltarief toe te passen. Anders dan [eiser] heeft betoogd, kan uit artikel 23a Uitvoeringsbeschikking niet worden afgeleid dat op de ondernemer de verplichting rust om het nihiltarief ook daadwerkelijk toe te passen (zie in dit verband ook de Kamerstukken II, Vergaderjaar 2023-2024, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2040).
3.6.
[eiser] heeft aangevoerd dat artikel 23a Uitvoeringsbeschikking OB richtlijnconform moet worden geïnterpreteerd en dat dit ertoe leidt dat zij wel recht heeft op een btw-teruggave. Dit betoog kan [eiser] niet baten. Voor zover uit de Btw-richtlijn een verplichting tot btw-vrijstelling zou zijn af te leiden, is de kantonrechter van oordeel dat deze richtlijnconforme uitleg niet mogelijk is. Dit zou namelijk leiden tot een uitleg die in strijd is met de bewoording en strekking van artikel 23a Uitvoeringsbeschikking OB, namelijk dat de ondernemer verplicht is om onder voorwaarden het nihiltarief toe te passen in plaats van dat de ondernemer daartoe gerechtigd is. Richtlijnconforme uitleg kan echter niet dienen als grondslag voor een uitleg die in strijd is met het nationale recht (contra legem) (zie in dit verband HvJ EG 4 juli 2006, C-212/04, ECLI:EU:C:2006:443, Adeneler, punt 110 en HvJ EG 16 juni 2005, C105/03, CLI:EU:C:2005:386, Pupino, punten 44 en 47).
3.7.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat ANWB niet is gehouden om het nihiltarief toe te passen. [eiser] is de btw derhalve onverminderd verschuldigd. De vordering van [eiser] zal dan ook worden afgewezen omdat voor toewijzing daarvan geen grondslag bestaat.
3.8.
Hetgeen overigens nog is aangevoerd behoeft geen bespreking meer omdat dit gelet op het vorenstaande niet tot een andere uitkomst zal leiden.
3.9.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van ANWB worden begroot op:
- salaris gemachtigde
80,00
(2,00 punten × € 40,00)
- nakosten
20,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
100,00

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 100,00, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C.J.I.M. van Dorp en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.
lt