ECLI:NL:RBGEL:2024:4763

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
05-341473-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met verwerping beroep op noodweer(exces)

Op 12 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte had op 27 december 2023 in Arnhem geprobeerd om het leven van het slachtoffer te beroven door deze met een mes in de linkerzij en het bovenlichaam te steken. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van opzet op de dood, gezien de ernst van de verwondingen die het slachtoffer had opgelopen. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer(exces), maar de rechtbank verwierp dit beroep. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de confrontatie zocht en niet in een noodweersituatie verkeerde. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële en immateriële schade had geleden door het handelen van de verdachte. De rechtbank hield rekening met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld in een psychologische rapportage.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.341473.23
Datum uitspraak : 12 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
raadsman: mr. O.E. Usma, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 december 2023 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, één of meermalen met een mes voornoemde [slachtoffer] in diens linkerzij, althans in het bovenlichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 27 december 2023 te Arnhem aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meerdere steekverwondingen in de linkerzij, althans in het bovenlichaam, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer] één of meermalen met een mes in de linkerzij, althans in het bovenlichaam te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 27 december 2023 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
één of meermalen met een mes voornoemde [slachtoffer] in diens linkerzij, althans in het
bovenlichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Primair
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 15-20;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 33;
- Forensisch medische letselrapportage, p. 40-47;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 juni 2024.
Opzet op de dood
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte opzet had op het doden van [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte vol opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft [slachtoffer] immers zes maal met een mes in zijn rug en lendengebied gestoken. Naar de uiterlijke verschijningsvorm kan dit niet anders worden gezien dan een poging om [slachtoffer] te doden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat in de romp zich meerdere vitale organen bevinden. Uit de forensisch medische letselrapportage volgt verder dat het letsel van [slachtoffer] (zes huiddoorklievingen op de rug en het lendengebied), ondanks de verrichte medische interventie tot de dood had kunnen leiden.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. primair
hij op
of omstreeks27 december 2023 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
één ofmeermalen met een mes voornoemde [slachtoffer] in diens
linkerzij, althans in hetbovenlichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van het feit en strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer(exces). Volgens de verdediging heeft verdachte zich verdedigd met het mes tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lichaam door aangever [slachtoffer] en was zijn verdediging geboden. Verdachte kreeg een klap met een vuist in zijn gezicht en hij werd naar eigen zeggen bedreigd doordat aangever zei dat hij verdachte zou neerschieten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer(exces) dient te worden verworpen nu geen sprake was van noodweer; verdachte had weg kunnen lopen en optreden van de politie kunnen en moeten afwachten.
De rechtbank stelt de volgende omstandigheden vast.
Het slachtoffer loopt op verdachte af en geeft verdachte een duw. Verdachte beweegt hierdoor naar achteren en komt na die duw terug naar het slachtoffer. Verdachte komt direct tegenover het slachtoffer te staan. Het slachtoffer maakt een slaande beweging richting verdachte. Verdachte gaat daarop een stuk naar achteren. Vervolgens beweegt verdachte richting het slachtoffer en steekt het slachtoffer zes keer met een mes in zijn bovenlichaam.
De verdediging heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat verdachte woordelijk werd bedreigd door het slachtoffer. De verschillende getuigen die dichtbij het conflict stonden hebben hier niks over verklaard. Daar komt bij dat verdachte dit pas voor het eerst heeft verklaard bij de rechter-commissaris.
Verdachte heeft wel voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een klap in zijn gezicht heeft gekregen van het slachtoffer. Echter is de rechtbank van oordeel dat desondanks geen sprake is van een noodweersituatie, omdat verdachte na die klap degene is geweest die opnieuw de confrontatie met het slachtoffer zoekt en (vrijwel) direct steekt met een mes in het bovenlichaam. Dat is dus geen verdediging.
Het beroep op noodweer(exces) wordt daarom verworpen.
Het feit is dus strafbaar. Ook is de verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

6.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren waarvan 6 maanden voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd en een proeftijd van 3 jaren. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat in de strafmaat rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat verdachte geprovoceerd werd. Verder dient rekening te worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Verdachte is bereid zich te houden aan bijzondere voorwaarden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft het slachtoffer zes keer in zijn bovenlichaam gestoken. Het slachtoffer heeft hierdoor ernstige verwondingen opgelopen in de vorm van onder meer letsel aan de nier, bloed in de borstholte, een klaplong, een breuk in een rib en meerdere huidletsels. Het toegebrachte letsel had ondanks verrichtte medische interventie tot de dood kunnen leiden. Dat het bij een poging tot doodslag is gebleven, is dus niet aan verdachte te danken. De rechtbank acht het strafverzwarend dat verdachte een mes bij zich droeg tijdens het uitgaan. De rechtbank rekent verdachte deze gewelddadige daad zwaar aan.
Persoon van verdachte
Bij de stukken bevindt zich een psychologische rapportage van M. Krops (gezondheidspsycholoog) van 16 maart 2024. De psycholoog controleert dat sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline trekken. Daarnaast is sprake van stoornissen in het gebruik van de middelen cannabis en alprazolam (in remissie). Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit en beïnvloedden verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit. De psycholoog ziet sterke aanwijzingen voor een doorwerking van door de persoonlijkheidsstoornis ingegeven impulsiviteit, emotie- en agressieregulatieproblemen en tekortschietende copingvaardigheden bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Vanuit een gedragskundig oogpunt kan zeker een doorwerking worden beredeneerd van zijn persoonlijkheidsproblematiek in de tenlastelegging, maar het is in ieder geval niet aannemelijk dat zijn handelen hierdoor volledig werd ingegeven, bepaald of gestuurd. De psycholoog adviseert om het ten laste gelegde feit in (licht) verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
De rechtbank neemt het advies van de psycholoog over en acht het aannemelijk dat sprake is van licht verminderde toerekeningsvatbaarheid. Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank hier in het voordeel van verdachte rekening mee houden.
De rechtbank heeft tevens gelet op het reclasseringsadvies van 13 juni 2024. De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante psychische behandeling, een ambulante verslavingsbehandeling, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod, dagbesteding en meewerken aan middelencontrole.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit oplegging van een gevangenisstraf rechtvaardigt. Gelet op de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid en de wenselijkheid dat verdachte niet onbehandeld terugkeert in de maatschappij zal de rechtbank een deels voorwaardelijke straf opleggen met bijzondere voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van 4 jaren waarvan 6 maanden voorwaardelijk met oplegging van de bijzondere voorwaarden, grotendeels zoals de reclassering heeft geadviseerd, met een proeftijd van 3 jaren (dus conform strafeis), passend en geboden. Alleen de bijzondere voorwaarde van het contactverbod wordt niet opgenomen, omdat de verdachte tijdens de zitting heeft toegezegd geen contact te zullen opnemen met het slachtoffer en het slachtoffer vervolgens heeft aangegeven dat deze toezegging voor hem voldoende is.
Het voorarrest wordt op de straf in mindering gebracht.
Gelet op de duur van het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 12.364,53 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, nu ontslag van alle rechtsvervolging is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het verlies aan verdienvermogen en de toekomstige fysiokosten onvoldoende onderbouwd zijn en deze posten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging verzocht om deze te matigen of niet-ontvankelijk te verklaren.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij vordert vergoeding van de volgende materiële schadeposten:
  • daggeld ziekenhuis à € 140,-;
  • beschadigde kleding (jas, schoenen, broek, trui) à € 311,78;
  • verlies aan verdienvermogen à € 2.372,75;
  • kosten reeds ondergane fysiobehandelingen à € 615,-;
  • kosten opstellen brief fysio à € 140,-;
  • toekomstige kosten fysiobehandelingen à € 8.785,-.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat de schadeposten ‘daggeld ziekenhuis’, ‘beschadigde kleding’, ‘kosten reeds ondergane fysiobehandelingen’ en ‘kosten voor het opstellen van een brief door de fysiotherapeut’ niet dan wel onvoldoende inhoudelijk zijn betwist. Deze schadeposten zijn tevens voldoende onderbouwd en komen de rechtbank redelijk voor.
De schadepost ‘verlies aan verdienvermogen’ is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd. De bijgevoegde loonstroken zijn voldoende duidelijk en de verdediging heeft deze schadepost onvoldoende weersproken. Voor deze en voornoemde schadeposten is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Met betrekking tot de vordering die ziet op de schadepost ‘toekomstige kosten fysiobehandelingen’ staat onvoldoende vaststaat dat de benadeelde partij nog twee jaar lang twee keer per weer naar de fysiotherapeut zal gaan. De rechtbank acht het, gelet op de huidige situatie van de benadeelde partij, wel aannemelijk dat hij nog zeker 25 keer naar de fysiotherapeut zal gaan. Deze schadepost zal dan ook worden toegewezen voor (25 x € 50) € 1.250,-. Voor het overige zal de benadeelde partij voor deze toekomstige schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft het daggeld ziekenhuis, de beschadigde kleding, het verlies aan verdienvermogen, de kosten van de reeds ondergane fysiobehandelingen en de kosten voor het opstellen van de brief van de fysiotherapeut tot een hoogte van € 4.829,53 kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de materiële schade is verdachte vanaf 19 juni 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het tenlastegelegde feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel en geestelijk letsel in de vorm van PTSS opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij de immateriële schade op een bedrag van € 10.000,- vaststellen.
Ten aanzien van de immateriële schade is verdachte vanaf 27 december 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot materiële en immateriële schade.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zich binnen drie dagen na detentie (in persoon) zal melden bij Reclassering IrisZorg op het volgende adres: Nieuwe Oeverstraat 65 te Arnhem. Hierna zal verdachte zich blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte zal zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van Reclassering IrisZorg, ook als dat inhoudt dat hij zijn medewerking moet verlenen aan de uitvoering van huisbezoeken, de SCIL, de methodiek ‘Stap voor Stap’ en/of urinecontroles;
  • verdachte zich zal laten behandelen en/of begeleiden door forensische polikliniek Kairos of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Ook wanneer dit inhoudt dat hij moet deelnemen aan een psychologisch onderzoek;
  • indien de reclassering het nodig acht verdachte zich zal laten behandelen door IrisZorg verslavingszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • indien de reclassering het nodig acht, verdachte zal verblijven in een beschermd- of begeleid wonen voorziening, of soortgelijke instelling zulks ter beoordeling van de reclassering. Verdachte zal daar verblijven en zich houden aan het (dag)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • verdachte zich zal inspannen voor het vinden en behouden van (betaald) werk of dagbesteding met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
  • verdachte zal meewerken aan controle op het gebruik van drugs en alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Civiele vordering
  • veroordeelt verdachte in verband met het ten laste gelegde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 4.829,53 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade. De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2024 en de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële en immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van in totaal € 14.829,53 (€ 4.829,53 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade). De materiële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2024 en de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 102 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.S. Duinkerke (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en
mr. A.J.H. Steenweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2024.
Mrs. Duinkerke en Steenweg zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] brigadier van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2023593127, gesloten op 19 maart 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.