ECLI:NL:RBGEL:2024:4744

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/05/436824 / JE RK 24-606
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing met vervanging van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 juli 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft de maatregelen voor een beperkte duur van drie maanden verlengd, waarbij ook de gecertificeerde instelling (GI) is vervangen door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. De kinderrechter oordeelde dat de GI onvoldoende vertrouwen wekte bij de vader, die zich zorgen maakte over de ontwikkeling van [de minderjarige]. De vader heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de maatregelen en stelde dat [de minderjarige] bij hem kan wonen, maar de kinderrechter oordeelde dat er nog onvoldoende basisvoorwaarden zijn voor een voorspelbare opvoedsituatie bij de vader. De kinderrechter benadrukte dat de ontwikkeling van [de minderjarige] nog steeds bedreigd wordt en dat er concrete stappen gezet moeten worden om de situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft de GI de opdracht gegeven om het functioneren van de vader te observeren en te verbeteren, met als doel een veilige en stabiele omgeving voor [de minderjarige]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kinderrechter heeft aangegeven dat de verdere beoordeling van de situatie in november 2024 zal plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/436824 / JE RK 24-606
Datum uitspraak: 19 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling, verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en vervanging van de gecertificeerde instelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Arnhem,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. J.E. Kremer te Nijmegen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 5 juni 2024;
  • het verweerschrift van de vader, met zelfstandig verzoek, met bijlagen van 1 juli 2024, ontvangen op 5 juli 2024;
  • het bericht van de advocaat van de vader, ontvangen op 15 juli 2024.
1.2.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met zaakgegevens: C/05/438592 / JE RK 24-737 over de vervangende toestemming ten behoeve van de aanvraag van een reisdocument.
1.3.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 18 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder;
- twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 augustus 2023 [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 1 augustus 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 februari 2024 de machtiging verlengd [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 1 augustus 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Volgens de GI is de verlenging van deze maatregelen nodig, omdat [de minderjarige] zich goed ontwikkelt bij de pleegouders. De pleegouders kunnen namelijk goed aansluiten op de behoeftes van [de minderjarige] . Bij (een van de) ouders is diezelfde ontwikkeling en aansluiting op [de minderjarige] vooralsnog niet haalbaar. [de minderjarige] is namelijk een jongen met veel problemen, bijvoorbeeld in zijn emotieregulatie. Met name wanneer er iets gebeurd wat spanning of stress veroorzaakt kan [de minderjarige] terugvallen in (fysiek) conflictgedrag. Ook plast hij dan soms weer in bed en vermindert zijn concentratie op school. De omgang tussen [de minderjarige] en de vader verloopt fijn, maar er wordt ook gezien dat de vader de aan hem geboden tips niet eigen kan maken. De vader heeft zijn eigen visie en dat zorgt ervoor dat de hulpverlening en de GI weinig vertrouwen hebben in een uitbreiding van dat contact. Die omgang vindt nu plaats op een neutrale locatie, omdat werd gezien dat de omgang bij de vader thuis voor onrust zorgde. Het perspectief van [de minderjarige] is nog niet bepaald, ondanks dat hij hier wel continu naar vraagt. Volgens de GI zijn er echter nog onvoldoende mogelijkheden voor een thuisplaatsing bij de vader of de moeder.

4.Het verweer en (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek van de vader

4.1.
De vader voert verweer tegen het verzoek van de GI. Primair verzoekt de vader afwijzing van het verzoek van de GI. De vader is namelijk van mening dat [de minderjarige] terug bij hem kan komen wonen. Het gedrag van [de minderjarige] komt volgens hem ook voort uit het feit dat [de minderjarige] niet bij hem woont. De GI gaat in hun verzoekschrift al te veel uit van een bepaald perspectief dat niet bij de vader zou liggen. Volgens de vader is dat onterecht en ook niet de insteek van alle voorgaande beschikkingen van de kinderrechter. Het gedrag van [de minderjarige] na de omgangsmomenten wordt volgens de vader veroorzaakt doordat [de minderjarige] juist bij hem wil blijven. De vader staat open voor hulpverlening, maar de GI regelt die niet (goed). Zowel de Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling (IAG) als individuele hulpverlening voor [de minderjarige] zijn niet van de grond gekomen. De incidenten die zijn voorgevallen zijn volgens de vader gerelateerd aan de eigen problematiek van de moeder. In het bijzonder benadrukt de vader dat hij bereid is om in een gezinshuis zijn interactie met [de minderjarige] te laten observeren, zodat er goed zicht is op zijn opvoedvaardigheden.
4.2.
Als subsidiair standpunt verzoekt de vader de kinderrechter om het verzoek voor drie maanden toe te wijzen, met een duidelijke verwijzing dat er moet worden gewerkt aan terugplaatsing en met concrete maatregelen daartoe.
4.2.1.
Vanwege de inmiddels verstoorde verhouding tussen de vader en de GI, verzoekt de vader in geval de maatregelen wel worden verlengd, dat de GI wordt vervangen.
De vader vindt namelijk dat de GI een terugplaatsing belemmert in plaats van daarnaar toewerkt, ondanks dat hier wel een duidelijk kader voor is neergezet, ook in eerdere beschikkingen van de kinderrechter. Er is volgens de vader wederzijds wantrouwen ontstaan, waardoor alle hulpverlening stagneert. De vader stelt daarom concreet voor om de GI te vervangen door een andere GI, bij voorkeur de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering.

5.De beoordeling

Wat is de beslissing van de kinderrechter?
5.1.
De kinderrechter wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing toe, maar wel voor de beperkte duur van drie maanden en aanhouding van het overige deel van het verlengingsverzoek. Verder zal de kinderrechter de GI vervangen door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. Het zelfstandig verzoek van de vader wordt dus ook toegewezen. De kinderrechter zal hierna uitleggen waarom hij die beslissing neemt.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit het verweer van de vader is onduidelijk geworden waarom hij meent dat er geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] . Uit de stukken van school blijkt bijvoorbeeld dat er regelmatig incidenten zijn, waarbij [de minderjarige] in fysiek conflict raakt met andere kinderen. De pleegouders hebben ook hun bevindingen uitgebreid uiteengezet. Ook daaruit blijkt dat, hoewel [de minderjarige] zich steeds beter lijkt te voelen, hij nog steeds regelmatig problemen heeft, met name in zijn emotieregulatie. Dat al (of een groot deel van) die zorgen te wijten zijn aan de uithuisplaatsing vindt de kinderrechter onvoldoende gebleken. Bij de onrust van [de minderjarige] zit wel vaak een connectie met de omgang met zijn ouders. Hoewel die omgang zelf goed verloopt, zijn er ook zorgen over. Bijvoorbeeld doordat er op momenten ongewenste betrokkenheid van de moeder is, [de minderjarige] veelal zelf initiatief moet nemen van contactgroei en moet bijkomen van de omgang. [de minderjarige] heeft veel aansporing en ondersteuning nodig van zijn pleegouders om in een positieve toestand te blijven. Een van de doelen van de ondertoezichtstelling is dat [de minderjarige] opgroeit in een voorspelbare opvoedsituatie met rust, regelmaat en duidelijkheid over zijn perspectief. Gepoogd is om dit via een IAG-traject bij de vader te bewerkstelligen. Uit de rapportages van de GI blijkt dat dit traject geen doorgang vond, omdat de ouders zich niet aan de voorwaarden hielden. [de minderjarige] heeft nog veel last van de onderlinge dynamiek tussen zijn ouders. De moeder heeft veel eigen problematiek en de vader heeft daar onvoldoende antwoord op wanneer [de minderjarige] bij hem is.
5.3.
De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengen voor de duur van drie maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW) en de beslissing op het overige verzochte deel aanhouden.
5.4.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). Het doel is terugplaatsing van [de minderjarige] , maar daarvoor moeten nog wel de nodige stappen worden gezet. Daarbij vindt de kinderrechter het belangrijk te benoemen dat uit de e-mail van Pluryn van 11 juli 2024 blijkt dat er zorgen zijn over de leerbaarheid van de vader. Hij heeft zijn eigen visie en volgt de adviezen en tips van hulpverlening onvoldoende op. Dit zal moeten veranderen. De vader heeft zich ter zitting bereid verklaard om in een gezinshuis zijn interactie met [de minderjarige] te laten observeren.
5.4.1.
Het primaire verweer van de vader komt neer op de stelling dat [de minderjarige] bij hem kan wonen en de zorgen over [de minderjarige] daarmee ook zullen verdwijnen. De kinderrechter gaat niet mee in die stelling. Uit de stukken komt het beeld naar voren dat er bij de vader thuis nog onvoldoende basisvoorwaarden zijn voor een voorspelbare opvoedsituatie met rust, regelmaat en structuur voor [de minderjarige] . De duidelijke structuur die [de minderjarige] nodig heeft is vooralsnog niet verenigbaar met de structuur die de vader gewend is. Tot nu toe is niet gebleken dat de vader zich daarin kan of wil aanpassen. Volgens Pluryn is de vader meer van het spontante. Voorbeelden daarvan zijn onverwachts bezoek van vrienden van de vader, ook als [de minderjarige] er is en dat de vader zelf ook regelmatig weggaat (al dan niet met [de minderjarige] ) en tegen veiligheidsafspraak met de hulpverlening in ook naar de moeder. Dit terwijl dit bij [de minderjarige] juist voor onrust zorgt. [de minderjarige] heeft namelijk een bovengemiddelde behoefte aan duidelijkheid en structuur. Het is nog onvoldoende gebleken dat de vader kan bieden wat [de minderjarige] nodig heeft. De zorgen over [de minderjarige] zijn dan ook nog steeds actueel.
5.4.2.
Tegelijkertijd blijkt uit het dossier ook niet welke concrete stappen de vader gezet heeft om zijn situatie te verbeteren om [de minderjarige] op te kunnen vangen. Dat is niet onbegrijpelijk, omdat de vader al van mening is dat hij [de minderjarige] op kan vangen. Er is een verschil van mening over de oorzaak van [de minderjarige] ’ problemen tussen de vader en de hulpverlening en GI. Gestagneerde hulpverlening is ongeacht de oorzaak daarvan geen reden om de uithuisplaatsing dan maar te beëindigen. Integendeel. De GI zal – samen met de vader en zo nodig met behulp van hun bevoegdheden – aan de slag moeten om tot een werkbaar plan van aanpak te komen. Daar hoort ook bij dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] daarop aansluit. Bijvoorbeeld door de interactie tussen de vader en [de minderjarige] in een gezinshuis te laten observeren. De vader moet namelijk voldoende mogelijkheden krijgen om verbetering te laten zien en dat hij graag voor [de minderjarige] wil en kan zorgen. Pluryn heeft bovendien ook aangegeven dat zij de contactmomenten te kort vinden om vader meer opvoedvaardigheden aan te leren. De vader zal op zijn beurt ook moeten realiseren dat het continu betrekken van de moeder mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de realisatie van een thuisplaatsing bij de vader. Uit de stukken blijkt immers dat dit een grote valkuil is voor de vader.
5.5.
De vraag die vervolgens nog voorligt is of het bovenstaande door de betrokken GI verder moet worden uitgevoerd, of dat de GI moet worden vervangen door een andere instelling. De kinderrechter kan dit op grond van artikel 1:259 BW, ook op verzoek van een ouder. Wijziging van de GI zal tot gevolg hebben dat er mogelijk tijdelijk geen vaste jeugdbeschermer bij de ouders en [de minderjarige] betrokken is, met alle mogelijke negatieve gevolgen voor de noodzakelijke hulpverlening van dien. Tegelijkertijd is gebleken dat die stagnatie nu ook al optreedt. Daarbij is de kinderrechter van oordeel dat de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering mogelijk beter aansluit bij de vader. De GI krijgt wel een opdracht mee en dat is om te onderzoeken hoe het functioneren van de vader, in het bijzonder zijn interactie met [de minderjarige] en zijn opvoedvaardigheden, kan worden verbeterd. Bijvoorbeeld door observatie in een gezinshuis, zoals de vader zelf heeft voorgesteld.
5.6.
De kinderrechter realiseert zich dat het voor de GI een korte periode is om een goede overdracht te bewerkstelligen. Het belang van de vader bij duidelijkheid op korte termijn en eveneens het belang van [de minderjarige] dat zijn perspectief op korte termijn concreet wordt gemaakt weegt echter zwaarder. De kinderrechter verzoekt de GI (William Schrikker) daarom expliciet om vanaf de aanvang van hun werkzaamheden aandacht te hebben voor de perspectiefbepaling en randvoorwaarden voor een thuisplaatsing bij de vader. Voorlopig kan de kinderrechter alleen beoordelen dat er voor de eventuele perspectiefbepaling bij de vader nog wel een aantal concrete verbeterpunten zijn. Eén daarvan is dat de vader de hulpverlening moet accepteren en de tips die hem van daaruit worden aangereikt ook moet aanvaarden en blijvend toepassen. Dit betekent concreet ook dat de vader de moeder mogelijk op afstand zal moeten houden voor zover de hulpverlening dat verlangt en dat hij ervoor moet zorgen dat [de minderjarige] bij hem een voorspelbare opvoedomgeving heeft. Dat wil zeggen dat er niet continu mensen langskomen of er continu naar mensen wordt afgereisd zonder dat [de minderjarige] daar bedacht op is. Zoals reeds overwogen heeft [de minderjarige] een bovengemiddelde behoefte aan duidelijkheid en structuur. Dit vraag ook de nodige inspanning en verandering vanuit de vader. De kinderrechter verzoekt, gelet op het bovenstaande dat de GI (William Schrikker) een update stuurt voor aanvang van de nieuwe mondelinge behandeling, met daarin een (voorlopige) visie over het perspectief en mogelijkheden tot thuisplaatsing en een verslag van de daartoe ondernomen stappen.
5.7.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat met de vervanging van de GI ook de redelijkerwijs te verwachten plichten worden overgedragen, in het bijzonder de aanhangige verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 1 december 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 1 december 2024;
6.3.
houdt de beslissing over het resterende deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing aan tot de mondelinge behandeling (bij voorkeur bij mr. van Arem) in de
tweede helft van de maand november 2024 (of een nader te bepalen eerdere datum), zoals hiervoor in 5.6. is overwogen;
6.4.
verklaart deze beschikking tot dusver uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
vervangt de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclasseringdoor de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering;
6.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024 door mr. F.G. van Arem, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. G. Vlemmings als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan (behoudens tegen de beslissing over de vervanging van de GI) worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.