ECLI:NL:RBGEL:2024:4687

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
C/05/436998 / FZ RK 24-1414
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herstel gezag vader wegens aanhoudende scheidingsproblematiek, raadsonderzoek gelast naar de omgang met de ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 juli 2024 uitspraak gedaan in een procedure over het ouderlijk gezag en de omgangsregeling van de vader met zijn kinderen. De vader had verzocht om herstel van het ouderlijk gezag over zijn kinderen, [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2], en om uitbreiding van de huidige omgangsregeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat herstel van het gezag niet in het belang van de kinderen is, gezien de aanhoudende scheidingsproblematiek tussen de ouders en de negatieve invloed daarvan op de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om constructief samen te werken met de GI en dat zijn gedrag schadelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de vader tot herstel van het gezag afgewezen en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de omgangsregeling. Dit onderzoek moet zich richten op het opgroeiperspectief van [de minderjarige 2] en de vormgeving van het contact met de ouders. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot de mondelinge behandeling op 14 januari 2025, waar de betrokken partijen zullen worden opgeroepen om te verschijnen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaakgegevens: C/05/436998 / FZ RK 24-1414
Datum uitspraak: 22 juli 2024
beschikking meervoudige kamer over gezag en omgang
in de zaak van
[naam vader]
wonende in [woonplaats] ,
hierna: de vader,
advocaten mr.M.J.R. Roethof te Arnhem en mr. B.E.C. de Jong te Amsterdam,
tegen
[naam moeder]
wonende in [woonplaats] ,
hierna: de moeder,
advocaat mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
familie [naam familie pleegouders] ,
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [woonplaats] ,
als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, gevestigd in Enschede,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 10 juni 2024;
- het verweerschrift met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 1 juli 2024;
- de pleitnota van mr. De Jong, zoals voorgedragen en overgelegd tijdens de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
5 juli 2024. Daarbij is deze zaak tegelijk behandeld met de procedure over de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] met zaaknummer C/05/434431 / ZJ RK 24-227. Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door mr. J.G.M. ter Avest,
  • de vader, bijgestaan door mr. B.E.C. de Jong en mr. M.J.R. Roethof;
  • een vertegenwoordigster van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad);
  • de pleegouders.

2.De feiten

2.1.
Tijdens de voormalige relatie van partijen zijn geboren:
[de minderjarige 1], op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
[de minderjarige 2], op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 mei 2021 is het ouderlijk gezag van de vader beëindigd. De moeder oefent alleen het gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] uit.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 6 juni 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de GI. Dit is sindsdien telkens verlengd.
2.4.
Sinds 4 april 2018 zijn [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] door de kinderrechter van deze rechtbank uit huis geplaatst en sindsdien is de machtiging telkens verlengd.
2.5.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] wonen sinds maart 2019 in het huidige pleeggezin.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vader verzoekt om bij beschikking voor zover uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: het ouderlijk gezag van de vader over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] te herstellen;
II. primair: de huidige omgangsregeling tussen de vader enerzijds en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] anderzijds, uit te breiden, in die zin dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] iedere week vanaf vrijdagmiddag na schooltijd tot en met zondagavond bij de vader verblijven en alle schoolvakanties bij de vader verblijven, indien begeleide omgang tussen de moeder en de kinderen in de helft van voornoemde periodes niet mogelijk is;
III. subsidiair: de huidige omgangsregeling tussen de vader enerzijds en [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] anderzijds, uit te breiden, in die zin dat [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] gedurende één keer in de twee weken vanaf vrijdagmiddag na schooltijd tot en met zondagavond bij de vader verblijven en in de helft van alle schoolvakanties bij vader verblijven, indien begeleide omgang tussen de moeder en de kinderen, in de overige weekenden en de andere helft van de vakanties, wel mogelijk is;
IV. meer subsidiair: de beslissing op de verzoeken van vader aan te houden in afwachting van een te gelasten onderzoek door de Raad, althans een zodanige beslissing te nemen als de rechtbank juist acht.
3.2.
De moeder is het niet eens met de verzoeken van de vader en vraagt om afwijzing daarvan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze procedure hangt samen met de andere procedure waarbij de bovengenoemde partijen eveneens betrokken zijn, bekend onder zaaknummer C/05/434431 / ZJ RK 24-227. In die procedure gaat het (alleen nog) om de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] . In die procedure is gelijktijdig uitspraak gedaan en is de ondertoezichtstelling toegewezen. De uithuisplaatsing is toegewezen tot 6 februari 2024 en voor het overige aangehouden. In deze procedure gaat het om de vraag of het ouderlijk gezag van de vader over [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] moet worden hersteld en of de omgangsregeling tussen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en hun vader moet worden uitgebreid. De rechtbank zal het verzoek tot herstel in het ouderlijk gezag door de vader afwijzen en de Raad vragen om onderzoek te doen naar de (uitbreiding van de) omgangsregeling met de vader. De rechtbank licht deze beslissingen hieronder toe.
Geen herstel ouderlijk gezag
4.2.
De rechtbank kan de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen (artikel 1:277 Burgerlijk Wetboek).
4.3.
De rechtbank acht herstel van het ouderlijk gezag van de vader over [de minderjarige 2] en [de minderjarige 1] niet in het belang van de kinderen. De verhouding tussen de ouders is al jaren problematisch; er is sprake van forse scheidingsproblematiek. In het raadsrapport van 1 maart 2021 van de Raad waarin is geadviseerd om het gezag van de vader te beëindigen, staat dat de kinderen klem zitten tussen beide ouders, ondanks dat zij in een pleeggezin verblijven. Volgens de Raad was er sprake van ouderverstoting, waarbij de vader zijn ongenoegen over de moeder uit tegenover de kinderen en haar zwart maakt. De kinderen worden belast met zijn diskwalificerende houding jegens moeder en de jeugdbescherming. De vader ziet volgens de Raad niet in hoe schadelijk zijn handelen is voor de veiligheid en ontwikkeling van de kinderen. De Raad merkt op dat de vader niet in staat is naar zijn eigen aandeel te kijken. De kinderen worden hierdoor beïnvloed en kiezen partij voor de vader, waardoor de relatie met de moeder nog verder onder druk komt te staan. In het raadsrapport van 2021 staat verder dat de omgang met de moeder wisselend is, omdat de kinderen onvoldoende emotionele toestemming van de vader krijgen om met de moeder een band op te bouwen. Op het moment dat vader in beeld is, wankelt het contact met de moeder.
4.4.
Uit de overgelegde stukken en uit wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat dit patroon niet is doorbroken, ondanks jaren ondertoezichtstelling en verblijf in een pleeggezin. De GI heeft verder terecht naar voren gebracht dat de vader al deze jaren geen contact met de GI wil en niet met haar wil samenwerken. De vader stuurt (zeer) pittige e-mails aan de GI als beslissingen van de GI de vader niet bevallen. De vader heeft hier tegen aangevoerd dat hij nooit in de weg heeft gestaan aan contacten met de GI, maar dat het juist de GI is die onvoldoende contact heeft opgenomen met de vader. Gelet op de flinke hoeveelheid aan rapporten van hulpverleners en de Raad en beschikkingen (ook van na 2021) waaruit blijkt dat de vader niet wil samenwerken, geen afspraken wil maken, de omgang met de kinderen stopt als hij het niet eens is met beslissingen van de GI, langdurig uit contact gaat en (op een grensoverschrijdende wijze) zijn ongenoegen uit, acht de rechtbank dit niet geloofwaardig. De vader heeft ook aangevoerd dat hij inmiddels veranderd is, maar ook dat vindt de rechtbank niet geloofwaardig. De vader heeft op de mondelinge behandeling niet kunnen uitleggen wat ervoor zorgt dat hij nu (heel) anders reageert, wél constructief wil samenwerken met de GI en bereid is hun aanwijzingen op te volgen. Dat hij nog een kind heeft, zoals de vader heeft aangevoerd, lijkt daarvoor, gelet op het patroon van de afgelopen jaren, onvoldoende. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling juist de indruk kregen dat de vader zijn (grote) eigen aandeel in de ontstane situatie nog steeds niet inziet. Hij lijkt de moeizame verhouding met de GI aan de GI te wijten en niets bij zichzelf te zoeken. Op geen enkele manier heeft de vader laten merken dat hij inziet dat er dringend iets in zijn gedrag moet veranderen, dat hij aan zichzelf heeft gewerkt of dat hij bereid is dat te doen. Herstel van het gezag en het nemen van gezagsbeslissingen brengt mee dat de vader goed zal moeten samenwerken met de GI. Uit niets blijkt dat de patronen uit het verleden zijn doorbroken en dat de vader (oprecht) inziet en bereid is iets aan zijn gedrag te veranderen voor de toekomst. De rechtbank ziet daarom niet in dat de samenwerking van de vader met de GI een haalbare kaart is.
4.5.
Bovendien zou de vader, als hij zou worden hersteld in het ouderlijk gezag, ook weer met de moeder moeten overleggen over te nemen gezagsbeslissingen. De moeder heeft nu alleen het gezag over de kinderen. Nergens blijkt uit dat de verhoudingen en de communicatie tussen de ouders inmiddels verbeterd zijn. Tijdens de mondelinge behandeling zijn de verstoorde verhouding en hoog oplopende emoties tussen de ouders juist goed zichtbaar geweest. Ook de toonzetting van de vader in (relatief) recente e-mailberichten aan de moeder (2024 en 2023) wijst er niet op dat de vader in staat is om constructief met de moeder te communiceren. In deze mails verwijt de vader de moeder onder meer een slechte moeder te zijn, beticht haar van leugens en dreigt met procedures. De rechtbank ziet ook manipulatief gedrag, met opmerkingen als ‘(…) ben je straks de kinderen voorgoed kwijt’, ‘ik eet er wel een boterham minder om’ (e-mail van 6 juli 2023) en ‘ik hou jullie daar allemaal aansprakelijk voor!’ en ‘als je slim bent ga je dit niet delen met iedereen, in belang van [de minderjarige 2] ’ (e-mail van 25 februari 2024).
4.6.
De rechtbank ziet kortom niet dat de ouders in staat zullen zijn samen gezagsbeslissingen te nemen. Zij acht het eerder aannemelijk dat de kinderen bij herstel van het gezag van de vader juist extra klem zullen komen te zitten. Het gezagsherstel dat de vader verzoekt is daarom niet in het belang van de kinderen. De rechtbank zal dit verzoek van de vader afwijzen.
4.7.
Tot slot voelt de rechtbank de behoefte om op te merken dat de opmerkingen van de vader in het verzoekschrift over het overlijden van andere pleegkinderen en de zoon van de pleegouders onnodig kwetsend zijn. Er was geen enkele reden om deze niet onderbouwde (en door de pleegouders en de moeder betwiste) stellingen als feiten naar voren te brengen in het kader van deze procedure.
Raadsonderzoek - omgang
4.8.
De Raad heeft tijdens de mondelinge behandeling aangeboden onderzoek te doen naar de plek waar [de minderjarige 2] verder opgroeit (opgroeiperspectief) en naar de vormgeving van het contact met de ouders. De rechtbank kan zich daarin vinden. Hoewel er geen zorgen zijn over de pleegouders, voelt [de minderjarige 2] zich daar op dit moment niet gelukkig. Dat is voor de rechtbank reden om de Raad te vragen om alle opties te onderzoeken en daarin afwegingen te maken. Het is belangrijk dat er opnieuw wordt gesproken met [de minderjarige 2] over de mogelijkheden en wat voor haar de beste optie is. De rechtbank verzoekt daarom de Raad de volgende vragen te onderzoeken en uiterlijk 2 januari 2025 daarover te rapporteren, dan wel zoveel eerder als mogelijk:
1. Waar ligt het opgroeiperspectief van [de minderjarige 2] :
  • in het huidige pleeggezin dan wel een ander neutraal pleeggezin?
  • bij de oom en tante aan vaderszijde?
  • bij de vader?
  • bij de moeder?
2. Als de Raad tot de conclusie komt dat haar opgroeiperspectief niet bij de vader of de moeder ligt, hoe dient het contact met de ouders in dat geval te worden vormgegeven?
3. Als de Raad tot de conclusie komt dat haar opgroeiperspectief wel bij een van de ouders ligt, hoe moet het contact met de andere ouder dan worden vormgegeven?
4.9.
Dit raadsonderzoek wordt zowel gevraagd in deze zaak voor de omgang van vader met [de minderjarige 2] (zaaknummer C/05/436998 FZ RK 24-1414) als in de zaak over de verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] (zaaknummer C/05/434431 / ZJ RK 24-227) In beide zaken is een deel van de verzoeken aangehouden en is hetzelfde raadsonderzoek gelast. De zaken worden gelijktijdig behandeld tijdens de geplande mondelinge behandeling van 14 januari 2025.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek van de vader om in het gezag te worden hersteld af;
5.2.
houdt de verzoeken voor het overige deel aan tot de mondelinge behandeling van
dinsdag 14 januari 2025 om 13.00 uuraan de Martinetsingel 2 te Zutphen;
5.3.
roept de moeder, de vader, hun advocaten, de Raad, de GI en de pleegouders op te verschijnen tijdens de genoemde mondelinge behandeling;
5.4.
verzoekt de Raad onderzoek te doen zoals overwogen onder 4.7. en dit onderzoek uiterlijk
2 januari 2025toe te zenden aan de rechtbank, de GI, de advocaten van de ouders en de pleegouders.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Krijnen, mr.dr. E.L. de Jongh en mr. J.L.F. van den Tooren, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Verschuren als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.