ECLI:NL:RBGEL:2024:4676

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
436635
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voeging en geschil over contractsovername in kort geding tussen onderneemsters en eiseres

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en verbintenissenrecht, heeft de voorzieningenrechter op 19 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde onder andere een verbod voor de gedaagde om haar sportschool onder een andere handelsnaam dan die van de eiseres te exploiteren. De gedaagde had eerder een overeenkomst met de vennootschap, maar de vennootschap was ontbonden. De eiseres stelde dat er een contractsovername had plaatsgevonden, maar de gedaagde betwistte dit. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen rechtsgeldige contractsovername had plaatsgevonden, omdat de gedaagde niet had ingestemd met de overdracht van rechten. De vorderingen van de eiseres werden afgewezen, en de onderneemsters die zich wilden voegen in de procedure werden niet-ontvankelijk verklaard. De proceskosten werden toegewezen aan de gedaagde en de onderneemsters, die in het ongelijk waren gesteld, moesten de kosten van de eiseres vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/436635 / KG ZA 24-171
Vonnis in kort geding van 19 juli 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres in hoofdz/verw in inc] ., handelend onder de naam,
[bedrijf 1],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [eiseres in hoofdz/verw in inc] ,
advocaat: mr. G. van der Spek en mr. S.A. Jansen te Rotterdam,
tegen
[gedaagde in hoofdz/verw in inc],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde in hoofdz/verw in inc] ,
advocaat: mr. W.F. Veldstra en mr. S. Flier te Rotterdam,
en

1.[eiseres in inc sub 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2.
[eiseres in inc sub 2],
wonend in [woonplaats] ,
3.
[eiseres in inc sub 3],
wonend in [woonplaats] ,
4.
[eiseres in inc sub 4],
wonend in [woonplaats] ,
5.
[eiseres in inc sub 5],
wonend in [woonplaats] ,
6.
[eiseres in inc sub 6],
wonend in [woonplaats] ,
7.
[eiseres in inc sub 7],
wonend in [woonplaats] ,
8.
[eiseres in inc sub 8],
wonend in [woonplaats] ,
9.
[eiseres in inc sub 9],
wonend in [woonplaats] ,
10.
[eiseres in inc sub 10],
wonend in [woonplaats] ,
11.
[eiseres in inc sub 11],
wonend in [woonplaats] ,
eisende partijen in het incident,
hierna te noemen: de onderneemsters,
advocaat: mr. W.F. Veldstra te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 24;
- de aanvullende producties 25 tot en met 27 van [eiseres in hoofdz/verw in inc] ;
- de producties 1 tot en met 19 van [gedaagde in hoofdz/verw in inc] ;
- de incidentele conclusie tot voeging met producties 1, 2 en 3 van de onderneemsters;
- de conclusie van antwoord in het incident van [eiseres in hoofdz/verw in inc] ;
- de mondelinge behandeling van 10 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota van [eiseres in hoofdz/verw in inc] ;
- de pleitnota van [gedaagde in hoofdz/verw in inc] .

2.De feiten

2.1.
[eiseres in hoofdz/verw in inc] en [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) waren voorheen beide vennoten in [bedrijf 1] (hierna: de VOF) [eiseres in hoofdz/verw in inc] heeft op enig moment de [bedrijf 1] -formule ontwikkeld en deze ingebracht in de VOF, zodat deze door de VOF kon worden geëxploiteerd.
2.2.
[gedaagde in hoofdz/verw in inc] is een onderneemster die een vrouwensportschool exploiteert. Op 29 juli 2014 is [gedaagde in hoofdz/verw in inc] een overeenkomst aangegaan met de VOF om de [bedrijf 1] -formule te mogen gebruiken in haar sportschool. De onderneemsters zijn eveneens houders van vrouwensportscholen die overeenkomsten zijn aangegaan met de VOF en gebruik mogen maken van de [bedrijf 1] -formule.
2.3.
In de overeenkomst tussen de VOF en [gedaagde in hoofdz/verw in inc] zijn de volgende bepalingen opgenomen:
Artikel 4 Diensten van [bedrijf 1] , ontwikkeling “ [bedrijf 1] ”-formule
4.1.
[bedrijf 1] zal aan [gedaagde in hoofdz/verw in inc] de volgende diensten verlenen:
(a) het geven van adviezen met betrekking tot exploitatie, inrichting, aankleding e.d. van het vestigingspunt van [naam 1] ;
(b) het verzorgen van training, opleiding en herscholing van [gedaagde in hoofdz/verw in inc] en haar personeel waarvoor al dan niet directe kosten doorberekend worden aan [naam 1] . Eventuele kosten zullen vooraf kenbaar worden gemaakt in een offerte;
(c) het adviseren in aangelegenheden van prijsstelling, verkoopbevordering en reclame;
(d) het bemiddelen in lease- en verzekeringsarrangementen;
(e) het onderhandelen over en het bevorderen en coördineren van een centraal geregelde inkoop van goederen bij leveranciers teneinde voor de “ [bedrijf 1] ”-partners zo gunstig mogelijke inkoopvoorwaarde te verwerven;
[…]
Artikel 11 Tussentijdse beëindiging, overdracht rechten, overlijden “ [bedrijf 1] -partner”
11.1
De overeenkomst kan worden beëindigd in geval van:
[…]
(c) één der partijen haar activiteiten feitelijk heeft beëindigd zonder dat de rechten uit deze overeenkomst rechtsgeldig aan een derde zijn overgedragen;
[…]
2.4.
Op enig moment is de verstandhouding tussen [eiseres in hoofdz/verw in inc] en de bestuurder van [bedrijf 2] verslechterd. Ook was er vanuit verschillende onderneemsters, waaronder [gedaagde in hoofdz/verw in inc] , veel onvrede over het handelen van (de bestuurder van) [bedrijf 2] als vennoot van de VOF.
2.5.
Met een e-mail van 19 mei 2022 hebben [gedaagde in hoofdz/verw in inc] en (een deel) van de onderneemsters, onder meer, het volgende aan [eiseres in hoofdz/verw in inc] en [bedrijf 2] gezonden:

In belang van onze clubs, de investeringen en het welzijn van de onderneemsters verzoeken wij u daarom dringend om [bedrijf 2] per direct uit te laten treden uit [bedrijf 1] .
In heer [eiseres in hoofdz/verw in inc] is wel vertrouwen uitgesproken door vrijwel alle eigenaresses, waardoor we graag onze samenwerking willen voorzetten met [bedrijf 1] , maar niet met [bedrijf 2] .”
2.6.
Met een e-mail van 20 juni 2022 hebben [gedaagde in hoofdz/verw in inc] en (een deel van) de onderneemsters het volgende aan [bedrijf 2] gezonden:

Bedankt voor je uitgestelde reactie n.a.v. ons e-mail van 19 mei 2022. Wij begrijpen dat de interne meningsverschillen voor beide partijen moeilijk zijn en een toekomstige samenwerking niet meer mogelijk is. Allerlei verklaringen of hoe e.e.a. is gelopen is voor ons niet van belang. Wat wij als ondernemers van [bedrijf 1] kunnen beoordelen, zijn de problemen die we met jou ervaren. Ongeacht jouw goede intenties, jouw rol of de beoordeling van de rechter, zien we een samenwerking met jou dan ook niet meer zitten. Je afwezigheid – stilte en gebrek aan interesse in ons het laatste jaar heeft onze mening alleen maar verder versterkt, 27 van de 31 vrouwen hebben het vertrouwen in jou verloren. We vragen je nogmaals op te stappen zodat er een eind komt aan de ontstane situatie en we allemaal weer vooruit kunnen”
2.7.
Met een brief van 7 oktober 2022 hebben [gedaagde in hoofdz/verw in inc] en (een deel) van de onderneemsters de volgende brief gezonden aan de VOF inhoudende onder meer:

Ondergetekenden stellen dan ook dat [bedrijf 1] in gebreke blijft bij het uitvoeren van de in de contracten overeengekomen verplichtingen. Deze tekortkomingen zijn:* het uitblijven van het organiseren van landelijke bijeenkomsten (4x per jaar)
* een gebrek aan communicatie en uitwisselen van ervaringen en gedachten ten behoeve van de exploitatie van de lokale vestigingen* het uitblijven van waardevolle adviezen en diensten (waaronder aanpassingen van de website) met betrekking op de exploitatie
Daarnaast zijn er eerder uitingen gedaan over verdere doorontwikkelingen van het [bedrijf 1] concept waar hooggespannen verwachtingen over waren maar waar ook al meerdere kwartalen geen voortgang wordt geboekt.
Ondergetekende eigenaresses zien zich genoodzaakt de maandelijkse betalingen aan [bedrijf 1] van royalties tot nader order te storneren. Iedere eigenaresse zal het tijdstip naar eigen inzicht bepalen.
2.8.
Na de brief van 7 oktober 2022 is [gedaagde in hoofdz/verw in inc] gestopt met het betalen van royalty’s aan de VOF.
2.9.
Bij vonnis van 19 juli 2023 van de rechtbank Oost-Brabant is de VOF ontbonden. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat [eiseres in hoofdz/verw in inc] gerechtigd is de activiteiten van de ontbonden vennootschap onder dezelfde handelsnaam voort te zetten.
2.10.
Op 11 december 2023 heeft [eiseres in hoofdz/verw in inc] per brief de onbetaalde royalty’s van onder andere [gedaagde in hoofdz/verw in inc] over de periode waarin de VOF nog bestond, ingevorderd.
2.11.
Op enig moment heeft [gedaagde in hoofdz/verw in inc] het betalen van royalty’s hervat. Uiteindelijk is zij na 19 december 2023 definitief gestopt met het betalen van royalty’s.
2.12.
Op 24 maart 2024 heeft [gedaagde in hoofdz/verw in inc] via meerdere kanalen een naamsverandering aangekondigd van haar sportschool [bedrijf 1] . Vanaf dat moment is haar onderneming, en alle onderdelen daarvan, doorgegaan onder de naam [bedrijf 3] en is zij gestopt met de [bedrijf 1] -formule.

3.Het geschil

In het incident
3.1.
De onderneemsters vorderen als voegende partijen aan de zijde van [gedaagde in hoofdz/verw in inc] te worden toegelaten. Volgens de onderneemsters bestaan er tussen hen en [eiseres in hoofdz/verw in inc] in de hoofdlijnen nagenoeg dezelfde verhoudingen als tussen [gedaagde in hoofdz/verw in inc] en [eiseres in hoofdz/verw in inc] . Om die reden zal de uitkomst van de procedure tussen [eiseres in hoofdz/verw in inc] en [gedaagde in hoofdz/verw in inc] feitelijk of rechtens directe gevolgen hebben voor de onderneemsters.
3.2.
[eiseres in hoofdz/verw in inc] voert verweer en voert daartoe aan dat de enkele vrees voor precedentwerking van een vonnis onvoldoende belang is bij voeging. [eiseres in hoofdz/verw in inc] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de onderneemsters, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de onderneemsters, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de onderneemsters in de kosten van deze procedure.
3.3.
[gedaagde in hoofdz/verw in inc] heeft geen verweer gevoerd.
In de hoofdzaak
3.4.
[eiseres in hoofdz/verw in inc] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde in hoofdz/verw in inc] te verbieden om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis haar sportschool te [plaats] te exploiteren onder een andere handelsnaam dan ‘ [bedrijf 1] ’;
[gedaagde in hoofdz/verw in inc] te gebieden om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op de Facebook- en Instagrampagina van haar onderneming een bericht te plaatsen met daarin de tekst:

Eerder werd bericht dat [bedrijf 1] is gestopt en zelfstandig verder is gegaan onder de naam [bedrijf 3] . [gedaagde in hoofdz/verw in inc] is op dit besluit teruggekomen en zal de samenwerking met [bedrijf 1] blijven continueren. Zij verwelkomt u graag bij haar sportschool [bedrijf 1] .”
[gedaagde in hoofdz/verw in inc] te veroordelen om binnen 24 uur na dit vonnis de Kamer van Koophandel het formulier wijziging ondernemings- en vestigingsgegevens toe te zenden en [bedrijf 1] daarvan een afschrift te verstrekken en in dat formulier aan te geven dat de handelsnaam ‘ [bedrijf 3] ’ per ommegaande komt te vervallen en dat zij de handelsnaam ‘ [bedrijf 1] ’ per ommegaande wenst toe te voegen;
[gedaagde in hoofdz/verw in inc] te gebieden in alle schriftelijke stukken met betrekking tot haar sportschool de handelsnaam ‘ [bedrijf 1] ’ en waar mogelijk het logo ‘ [bedrijf 1] ’ te vermelden;
[gedaagde in hoofdz/verw in inc] te gebieden de inrichting en uitstraling van de vestiging bij de huisstijl van [bedrijf 1] te laten aansluiten conform hetgeen het [bedrijf 1] Handboek voorschrijft;
Te bepalen dat [gedaagde in hoofdz/verw in inc] aan [eiseres in hoofdz/verw in inc] een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat zij nalaat om tijdig en volledig te voldoen aan de onder i., ii., iii., iv., en/of v. genoemde veroordeling;
[gedaagde in hoofdz/verw in inc] te veroordelen om aan [bedrijf 4] op het rekeningnummer [nummer 1] t.n.v. [bedrijf 4] een bedrag van € 8.570,- te betalen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit vonnis;
[gedaagde in hoofdz/verw in inc] te veroordelen om aan [bedrijf 1] de achterstallige royalty’s vanaf 1 januari 2024 ter hoogte van € 2.625,- exclusief btw te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente te berekenen vanaf de eerste dag van iedere maand dat de respectievelijke royalty ad € 375,- verschuldigd is geraakt;
[gedaagde in hoofdz/verw in inc] te veroordelen in de kosten van dit geding;
3.5.
[gedaagde in hoofdz/verw in inc] voert verweer. [gedaagde in hoofdz/verw in inc] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres in hoofdz/verw in inc] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres in hoofdz/verw in inc] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres in hoofdz/verw in inc] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In het incident
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geschil, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen volgens artikel 217 Rv. Voor het aannemen van een belang bij voeging is vereist dat de partij die voeging vordert voldoende stelt feitelijke of juridisch nadelige gevolgen te kunnen ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde deze derde zich voegt.
4.2.
De voorzieningenrechter wijst de vordering van de onderneemsters tot voeging af en overweegt daartoe als volgt. De onderneemsters zijn allen afzonderlijk een overeenkomst aangegaan met de VOF. Nadat de VOF bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant is ontbonden, heeft dit verschillende gevolgen gehad voor de verhouding van elk van de onderneemster ten opzichte van [eiseres in hoofdz/verw in inc] , en verkeren zij dus feitelijk allen in een andere positie ten opzichte van [eiseres in hoofdz/verw in inc] en elkaar. Door de onderneemsters is per geval onvoldoende toegelicht op welke wijze de betreffende onderneemster benadeeld zou worden door een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor [gedaagde in hoofdz/verw in inc] . Daarin heeft de voorzieningenrechter dus te weinig inzicht gekregen. Om die reden wordt de vordering tot voeging afgewezen.
In de hoofdzaak
4.3.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering en is ter zitting voldoende toegelicht.
4.4.
De vorderingen van [eiseres in hoofdz/verw in inc] zijn alle gebaseerd op haar stelling dat tussen [gedaagde in hoofdz/verw in inc] en haarzelf een overeenkomst tot stand is gekomen na het ontbinden van de VOF. Om die reden moet de voorzieningenrechter eerst de vraag beantwoorden of sprake is van een overeenkomst tussen [eiseres in hoofdz/verw in inc] en [gedaagde in hoofdz/verw in inc] . Desgevraagd heeft [eiseres in hoofdz/verw in inc] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling toegelicht dat eerder een overeenkomst bestond tussen de VOF en [gedaagde in hoofdz/verw in inc] , maar dat [eiseres in hoofdz/verw in inc] middels contractsovername in de plaats is getreden van de VOF.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat in artikel 11, lid 1, sub c, van de overeenkomst tussen de VOF en [gedaagde in hoofdz/verw in inc] is bepaald dat die overeenkomst eindigt als een van de partijen haar activiteiten feitelijk beëindigd zonder dat de rechten uit deze overeenkomst rechtsgeldig zijn overgedragen aan een derde. De voorzieningenrechter moet dus beoordelen of de VOF haar activiteiten heeft beëindigd, en zo ja, of de rechten van de VOF ten opzichte van [gedaagde in hoofdz/verw in inc] middels contractsovername rechtsgeldig zijn overgedragen aan [eiseres in hoofdz/verw in inc] .
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de activiteiten van de VOF feitelijk zijn gestaakt en dat de VOF haar verbintenissen uit hoofde van de overeenkomst tussen haar en [gedaagde in hoofdz/verw in inc] blijvend niet meer nakomt. Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 19 juli 2023 is immers bepaald dat [eiseres in hoofdz/verw in inc] gerechtigd is de activiteiten van de ontbonden VOF onder dezelfde handelsnaam voort te zetten, zodat de VOF niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen zoals omschreven in artikel 4 van de overeenkomst.
4.7.
Vervolgens ligt de vraag voor of er sprake is geweest van een contractsovername zodat tussen [eiseres in hoofdz/verw in inc] en [gedaagde in hoofdz/verw in inc] een overeenkomst tot stand is gekomen. Voor het rechtsgeldig tot stand brengen van een contractsovername in de zin van artikel 6:159 BW is naast een akte opgemaakt tussen overdrager en overnemer, de medewerking van de wederpartij, in dit geval [gedaagde in hoofdz/verw in inc] , noodzakelijk. Ter zitting heeft [eiseres in hoofdz/verw in inc] toegelicht dat deze medewerking van [gedaagde in hoofdz/verw in inc] primair is gelegen in de mails van 19 mei 2022 en 20 juni 2022 waarmee zij op voorhand zou hebben ingestemd met de contractsovername door [eiseres in hoofdz/verw in inc] . Daarnaast stelt [eiseres in hoofdz/verw in inc] dat zij, nadat de VOF was ontbonden, met [gedaagde in hoofdz/verw in inc] op dezelfde voet is verder gegaan als voor de ontbinding. Hieruit zou eveneens de medewerking van [gedaagde in hoofdz/verw in inc] aan contractsovername blijken. [gedaagde in hoofdz/verw in inc] heeft betwist te hebben ingestemd met contractsovername.
4.8.
Naar oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiseres in hoofdz/verw in inc] er niet redelijkerwijs op mogen vertrouwen dat tussen haar en [gedaagde in hoofdz/verw in inc] een overeenkomst tot stand is gekomen middels contractsovername. Wat betreft de e-mails van [gedaagde in hoofdz/verw in inc] van 19 mei 2022 en 20 juni 2022 geldt dat dit ten hoogste kan worden gezien als een intentie van [gedaagde in hoofdz/verw in inc] om door te gaan met de [bedrijf 1] -formule. Ten tijde van verzending van die e-mails was de situatie waar partijen in verkeerden volledig anders. Immers bestond de VOF toen nog en was het voor partijen geheel onduidelijk hoe het verder zou verlopen tussen de VOF en [eiseres in hoofdz/verw in inc] en [bedrijf 2] als vennoten. De ontbinding van de VOF en de rechtsgevolgen daarvan waren voor [gedaagde in hoofdz/verw in inc] bij verzending van die e-mails nog niet te voorzien, waardoor de e-mails niet als, op voorhand, instemmen met de contractsovername kunnen worden gezien.
Dat [eiseres in hoofdz/verw in inc] en [gedaagde in hoofdz/verw in inc] na ontbinding van de VOF enige tijd op gelijke voet verder zijn gegaan, maakt eveneens niet dat daaruit de medewerking en wil van [gedaagde in hoofdz/verw in inc] tot contractsovername blijkt. Ter zitting heeft [eiseres in hoofdz/verw in inc] immers zelf verklaard dat na de ontbinding van de VOF zij en [gedaagde in hoofdz/verw in inc] allebei niet wisten dat er een nieuwe overeenkomst diende te worden gesloten tussen hen. Dit betekent dat de wil van [gedaagde in hoofdz/verw in inc] ook niet kon zijn gericht op het tot stand brengen van een overeenkomst tussen [eiseres in hoofdz/verw in inc] en haarzelf, en dus op een contractsovername.
4.9.
Gelet op het voorgaande doet daarmee naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zich de situatie voor zoals omschreven in artikel 11, lid 1, sub c, van de overeenkomst tussen de VOF en [gedaagde in hoofdz/verw in inc] , waarmee de overeenkomst is beëindigd. De VOF heeft immers haar activiteiten beëindigd zonder dat de rechten uit de overeenkomst rechtsgeldig aan [eiseres in hoofdz/verw in inc] zijn overgedragen. Een redelijke uitleg van dit artikel brengt immers mee dat hierbij gedacht moet worden aan een contractsovername door [eiseres in hoofdz/verw in inc] van de VOF en daarvan is, zoals hierboven geoordeeld, niet gebleken.
Conclusie
4.10.
Concluderend is naar oordeel van de voorzieningenrechter niet aannemelijk geworden dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiseres in hoofdz/verw in inc] en [gedaagde in hoofdz/verw in inc] . Omdat alle vorderingen zijn gebaseerd op het bestaan van een overeenkomst tussen partijen, worden deze afgewezen. Een belangenafweging maakt niet dat de voorzieningenrechter tot een ander oordeel komt.
4.11.
Partijen hebben woorden gewijd aan gestelde tekortkomingen. Nu hier geen vordering aan verbonden is, zal de voorzieningenrechter dit onbesproken laten. Dit geldt ook voor het ter zitting opgebrachte punt van het non-concurrentiebeding, waarbij de voorzieningenrechter nog opmerkt dat dit geldt in de relatie tussen [gedaagde in hoofdz/verw in inc] en de VOF.
Proceskosten
In het incident
4.12.
De onderneemsters zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde in hoofdz/verw in inc] worden begroot op nihil. De proceskosten van [eiseres in hoofdz/verw in inc] worden begroot op:
- salaris advocaat
715,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
893,00
4.13.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (gedeeltelijk) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
In de hoofdzaak
4.14.
[eiseres in hoofdz/verw in inc] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde in hoofdz/verw in inc] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.605,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
In het incident
5.1.
wijst de vordering tot voeging af,
5.2.
veroordeelt de onderneemsters hoofdelijk in de proceskosten van [eiseres in hoofdz/verw in inc] van € 893,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de onderneemsters niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
In de hoofdzaak
5.3.
wijst de vorderingen van [eiseres in hoofdz/verw in inc] af,
5.4.
veroordeelt [eiseres in hoofdz/verw in inc] in de proceskosten van € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres in hoofdz/verw in inc] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
In het incident en in de hoofdzaak
5.5.
verklaart dit vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024.