ECLI:NL:RBGEL:2024:4659

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
C/05/426548 / FZ RK 23-3123 en C/05/432282 FZ RK 24-477
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, partneralimentatie en verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met geschil over vergoedingsrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die zonder huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd waren. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en beslissingen genomen over partneralimentatie, de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en vergoedingsrechten. De man verzocht om een lagere alimentatie, terwijl de vrouw een bedrag van € 3.000 per maand eiste. De rechtbank heeft uiteindelijk bepaald dat de man € 2.238 bruto per maand aan de vrouw moet betalen, met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld, waarbij de inboedel en bankrekeningen zijn verdeeld. Er was een geschil over de vordering van de man op zijn vader, die door de rechtbank als onderdeel van de gemeenschap werd beschouwd, en de man werd verplicht om de helft van deze vordering aan de vrouw te vergoeden zodra deze opeisbaar werd. De rechtbank heeft ook de verzoeken van beide partijen over de teruggave van Vattenfall en de vergoedingsrechten beoordeeld, waarbij de man werd veroordeeld om de helft van de teruggave aan de vrouw te betalen, tenzij hij kon aantonen dat deze voor de peildatum was ontvangen.

De rechtbank heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de beslissing over de echtscheiding zelf, die pas geldt na inschrijving in de registers van de burgerlijke stand. Beide partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/426548 / FZ RK 23-3123 en C/05/432282 / FZ RK 24/477
Datum uitspraak: 18 juli 2024
beschikking echtscheiding, partneralimentatie, verdeling van de huwelijksgemeenschap en vergoedingsrechten
in de zaak van
[verzoeker](hierna: de man),
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. E.J. Moll te Doetinchem,
tegen
[verweerster](hierna: de vrouw),
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. A.W. van der Boom te Doetinchem.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
het verzoekschrift van de man, binnengekomen bij de rechtbank op 20 oktober 2023;
het exploot van betekening van 20 oktober 2023;
het verweerschrift tevens zelfstandig verzoeken van de vrouw, met producties 1 tot en met 4, binnengekomen op 27 december 2023;
het verweerschrift op zelfstandig verzoek van de man, met producties 1 tot en met 7, binnengekomen op 23 januari 2024;
het journaalbericht van 25 januari 2024 namens de man;
het journaalbericht van 16 februari 2024 namens de vrouw;
het aanvullend verzoekschrift ex artikel 843a RV van de vrouw, ingekomen op 15 april 2024;
et verweerschrift van de man op het aanvullend verzoekschrift, ingekomen op 1 mei 2024;
het journaalbericht van 6 mei 2024 namens de man, met akte overlegging producties 8 tot en met 20;
het journaalbericht van 22 mei 2024 namens de man, met akte overlegging producties 19 tot en met 21;
het journaalbericht van 30 mei 2024 namens de vrouw, houdende intrekking van het verzoek ex artikel 843a Rv;
het journaalbericht van 3 juni 2024 namens de vrouw, met akte overlegging producties 9 tot en met 15d;
het journaalbericht van 12 juni 2024 namens de man, met brief van dezelfde datum en productie 22;
het journaalbericht van 14 juni 2024 namens de man, met brief van dezelfde datum en productie 23.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 19 juni 2024. Daarbij waren beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de vrouw – met toestemming van de man - een productie overgelegd, te weten een afschrift van de [bank 1] rekening met nummer [rekeningnummer 1] van 28 december 2006.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd, zonder dat zij vooraf of tijdens het huwelijk huwelijkse voorwaarden hebben opgemaakt.
2.2.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit en hebben hun woonplaats in Nederland.

3.Wat ligt voor?

3.1.
Vanwege de verzoeken en verweren van partijen, moet de rechtbank een beslissing nemen over:
  • de echtscheiding;
  • de partneralimentatie;
  • de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap;
  • de verschillende vergoedingsrechten en verrekenposten.
3.2.
Op de inhoud van de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant voor de beoordeling van de verzoeken – ingegaan.
3.3.
De vrouw heeft haar verzoek om te bepalen dat de man alle pensioengegevens overlegt over zijn ouderdomspensioen, bijzonder partnerpensioen en overige polissen ingetrokken.

4.De beoordeling

Echtscheiding
4.1.
Beide partijen zijn van mening dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. De rechtbank zal dan ook tussen hen de echtscheiding uitspreken.
Partneralimentatie
4.2.
De vrouw wil dat de man een bedrag van € 3.000 per maand aan partneralimentatie betaalt, met ingang van de dag van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De man vindt dat het verzochte bedrag niet nodig is, omdat de vrouw niet heeft gesteld en/of onvoldoende heeft onderbouwd dat zij geen eigen inkomsten kan verwerven.
4.3.
De rechtbank beslist dat de man een bedrag van € 2.238 bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw moet betalen, vanaf de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
4.4.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen. Dat wordt de ‘behoefte’ genoemd. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven. Daarom wordt dat de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’ genoemd.
4.5.
Voor de vaststelling van die huwelijksgerelateerde behoefte is een vuistregel ontwikkeld, de ‘hofnorm’. De hofnorm neemt het gezinsinkomen van toen partijen nog bij elkaar waren als uitgangspunt. De gedachte is dat partijen gewend waren om daar met zijn tweeën van te leven. Dat betekent dat ieder van hen de helft van dat inkomen nodig heeft om de uitgaven te blijven doen, zoals diegene gewend was tijdens het huwelijk. Maar beide partijen hebben na de scheiding meer geld nodig, omdat het leven voor alleenstaanden nu eenmaal duurder is dan voor gehuwden. Zij kunnen kosten niet meer met een ander delen en daarom gaat de hofnorm ervan uit dat de behoefte 60% van het gezinsinkomen is.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat het gezamenlijke netto gezinsinkomen toen partijen nog bij elkaar waren € 6.805 bedroeg. De huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw volgens de hofnorm bedraagt € 4.083 netto per maand.
4.7.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf dat bedrag te verdienen. Als zij daar niet toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
4.8.
De vrouw stelt dat ze niet kan werken en zij onderbouwt dit met een brief van het UWV van 4 augustus 2005, waaruit blijkt dat zij voor 80% à 100% is afgekeurd. Zij is onderzocht door een verzekeringsarts waarbij haar restverdiencapaciteit in verband met haar beperkingen op nihil is gesteld. Sindsdien heeft het UWV geen aanleiding gezien een herkeuring uit te voeren. De man betwist dat de vrouw niet kan werken, maar heeft deze betwisting op geen enkele manier onderbouwd. Om die reden is het voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat de vrouw niet kan werken en dus niet meer inkomen kan genereren. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw in redelijkheid niet in staat is volledig in haar levensonderhoud te voorzien en dus behoeftig is.
4.9.
Tussen partijen is niet in geschil dat het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vrouw € 1.739 per maand bedraagt. De netto aanvullende behoefte van de vrouw bedraagt € 2.344 netto per maand. [1] Omdat over alimentatie belasting betaald moet worden, moet dit bedrag gebruteerd worden. Dat betekent dat de aanvullende bruto behoefte van de vrouw € 4.564 per maand bedraagt.
4.10.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man die bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd. Tussen partijen is niet in geschil dat de draagkracht van de man een bedrag van € 2.238 bruto per maand is. Omdat de behoefte van de vrouw hoger is dan wat de man kan betalen, wordt de partneralimentatie begrensd door de draagkracht van de man. De rechtbank bepaalt de partneralimentatie op het bedrag van € 2.238 bruto per maand.
4.11.
De man moet de partneralimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in de maand wordt betaald.
4.12.
De man heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat het recht van de vrouw op alimentatie ten hoogste duurt tot 30 september 2033, omdat hij feitelijk sinds oktober 2023 een voorlopige alimentatie betaalt. Hij stelt dat de wettelijke termijn van ten hoogste 10 jaar geacht wordt begonnen te zijn op 1 oktober 2023.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. De partneralimentatie kan volgens de wet niet eerder ingaan dan het moment dat de echtscheiding definitief is. Dat is het geval als de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
4.14.
Voor het geval de man ondanks deze wettelijke ingangsdatum vasthoudt aan zijn verzoek, om de alimentatie te laten eindigen voordat de wettelijke termijn van tien jaar voorbij is, wijst de rechtbank dit verzoek af. Een verzoek om de alimentatie te laten eindigen op een bepaalde eindtermijn, zonder dat daarna daarvan verlenging kan worden gevraagd, moet worden onderbouwd met feiten en omstandigheden die een dergelijke beëindiging rechtvaardigen. Het enkele feit dat de man eerder alimentatie is gaan betalen dan voordat de echtscheiding definitief is geworden, is daarvoor onvoldoende.
De verdeling van de gemeenschap van goederen
4.15.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn vóór 1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door het huwelijk van partijen een wettelijke (algehele) gemeenschap van goederen is ontstaan.
4.16.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is die gemeenschap op 20 oktober 2023 ontbonden (de zogenoemde ‘peildatum’). [2] Dat betekent in beginsel dat de goederen die partijen op die datum hadden, moeten worden verdeeld. Van de schulden die zij op de peildatum hadden, moet worden vastgesteld wie onderling welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd).
4.17.
De rechtbank zal hierna eerst in kaart brengen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling. Ten aanzien van de bankrekeningen geldt dat de saldo op de peildatum wordt verdeeld.
4.18.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende goederen en schulden tot de gemeenschap behoren:
de inboedel van de voormalige echtelijke woning;
het saldo op de bankrekening bij de [bank 1] met nummer [rekeningnummer 1] op naam van beide partijen;
het saldo op de bankrekening bij de [bank 1] met nummer [rekeningnummer 2] op naam van beide partijen;
het saldo op de bankrekening bij de [bank 1] met nummer [rekeningnummer 3] op naam van beide partijen;
het saldo op de bankrekening bij de [bank 1] met nummer [rekeningnummer 4] op naam van de man;
het saldo op de bankrekening bij de [bank 2] met nummer [rekeningnummer 5] op naam van de vrouw;
het saldo op de bankrekening bij de [bank 2] met nummer [rekeningnummer 6] op naam van de vrouw;
et saldo op de bankrekening bij de [bank 2] met nummer [rekeningnummer 7] op naam van de man;
het saldo op de bankrekening bij de [bank 2] met nummer [rekeningnummer 8] op naam van de man;
de auto van het merk [automerk type 1] ;
de auto van het merk [automerk type 2] ;
het opgebouwde vakantiegeld over de periode mei 2023 – 20 oktober 2023;
de aanslagen van de Belastingdienst die betrekking hebben op het jaar 2023 (tot de peildatum);
4.19.
Tussen partijen is in geschil of de volgende goederen tot de gemeenschap behoren en/of nog moeten worden verdeeld:
de vordering van de man op zijn vader ter grootte van € 4.479, blijkend uit de akte van geldlening van 23 december 2008;
het vakantiegeld dat is uitbetaald in mei 2023;
de teruggave van Vattenfall.
4.20.
De gemeenschappelijke woning gelegen aan de [adres] is door partijen verkocht en geleverd aan een derde, waarmee de (hypothecaire) geldlening is afgelost. De netto opbrengst is tussen partijen verdeeld. De woning maakt geen deel meer uit van de huwelijksgemeenschap en partijen zijn niet meer draagplichtig voor de hypothecaire geldlening. De man heeft daarom geen belang meer bij zijn verzoeken ten aanzien van de verdeling van de echtelijke woning. De rechtbank wijst deze verzoeken af.
de inboedel (post a)
4.21.
Partijen zijn het niet eens over de verdeling van de inboedel.
4.22.
De man stelt dat partijen een afspraak hadden dat een deel van de inboedel in de echtelijke woning zou achterblijven en aan de toekomstige kopers te koop zou worden aangeboden. Toen hij terugkwam van een vakantie had de vrouw veel inboedelgoederen meegenomen, zoals de wasmachine, droger, vriezer, een zaagbank en een deel van het gereedschap. Hij stelt dat de inboedel feitelijk is verdeeld, waarbij de vrouw is overbedeeld met een bedrag van € 6.000. De man vordert daarom € 3.000 van de vrouw.
4.23.
De vrouw stelt dat zij de woning van partijen – een woonboerderij met veel schuren – zonder hulp van de man heeft moeten opruimen en leeg halen in verband met de oplevering aan de kopers. Aan de man zijn desgevraagd veel inboedelzaken toegedeeld zoals de klok, de elektrische fiets, een deel van het gereedschap, de Mac, de Apple Watch, en andere zaken. De kopers waren niet bereid inboedelzaken over te nemen. De robotmaaier en de koelkast mochten partijen achterlaten, maar daar hebben kopers niets voor betaald. Volgens de vrouw is de inboedel feitelijk gelijkelijk verdeeld tussen partijen, zodat er over en weer niets verrekend hoeft te worden.
4.24.
De rechtbank overweegt dat beide partijen het er over eens zijn dat de inboedel feitelijk tussen hen is verdeeld. Van overbedeling is sprake als een van partijen goederen toegedeeld heeft gekregen die in totaal meer waard zijn dan de goederen die de ander toegedeeld krijgt. Degene die stelt dat de ander is overbedeeld, zal deze stelling (bij betwisting) dienen te onderbouwen. De man heeft zijn stelling – gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw – niet voldoende onderbouwd. Zo heeft hij geen enkel overzicht verstrekt van de goederen die de vrouw respectievelijk de man heeft meegenomen en wat de waarde van die goederen dan zou zijn. De rechtbank wijst het verzoek van de man af en bepaalt dat ieder van de partijen van de inboedel houdt wat hij/zij onder zich heeft zonder nadere verrekening.
de saldi op de bankrekeningen (posten b tot en met i)
4.25.
Een bankrekening met een positief saldo is in feite een vordering die partijen hebben op de bank. De waarde ervan voor de verdeling is gelijk aan het saldo op de peildatum. [3] Partijen hebben hierover de volgende afspraken gemaakt:
- de rekening(en) bij de [bank 1] met nummer(s) eindigend op;
- [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] worden opgeheven en de saldi worden bij helfte gedeeld;
- [rekeningnummer 4] blijft op naam van de man staan en hij moet de helft van het saldo van € 0,50 uitkeren aan de vrouw;
- de rekening bij de [bank 2] met nummer eindigend op;
- [rekeningnummer 6] blijft op naam van de vrouw staan en zij betaalt de man de helft van het saldo van € 19.526;
- [rekeningnummer 7] blijft op naam van de man staan en hij betaalt de helft van het saldo van € 1.395 aan de vrouw;
- [rekeningnummer 8] blijft op naam van de man staan en hij betaalt de helft van het saldo van € 16.833,67 aan de vrouw.
4.26.
De rekening bij de [bank 2] met nummer eindigend op [rekeningnummer 5] blijft op naam van de vrouw staan en zij moet de helft van het saldo van € 2.517,31 uitkeren aan de man. De rechtbank volgt de vrouw niet in haar argument dat het saldo dient te worden verminderd met de door haar ontvangen alimentatie op de peildatum. De oorsprong van het saldo is immers niet relevant voor de verdeling, tenzij er geld verkregen is onder een uitsluitingsclausule.
4.27.
In totaal moet de man aan de vrouw betalen een bedrag van € 9.114,59 (de rekeningen met nummers [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 8] ). In totaal moet de vrouw aan de man betalen een bedrag van € 11.021,66 (rekeningen met nummers nummer [rekeningnummer 5] en [rekeningnummer 6] ). Daarnaast dienen partijen de saldi van de rekeningen [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] bij helfte te verdelen.
de auto’s van het merk [automerk] (posten j en k)
4.28.
Partijen zijn het erover eens dat de [automerk type 1] aan de man wordt toegedeeld tegen een waarde van € 5.400 en de [automerk type 2] aan de vrouw tegen een waarde van € 10.000. De vrouw betaalt de man vanwege overbedeling € 2.300.
het opgebouwde vakantiegeld over de periode mei – 20 oktober 2023 (post l)
4.29.
Partijen zijn het er over eens dat het opgebouwde vakantiegeld over de periode mei 2023 tot 20 oktober 2023 van € 852,50 tussen hen bij helfte moet worden verdeeld. De man zal in dit kader € 426,25 aan de vrouw betalen.
de aanslagen van de Belastingdienst inkomstenbelasting (IB) 2023 (post m)
4.30.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek met betrekking tot de aanslagen IB 2023 gewijzigd, in die zin dat ieder van partijen draagplichtig is voor zijn of haar eigen aanslag 2023, zonder verrekening over en weer. Omdat de vrouw hiermee akkoord is zal de rechtbank zo beslissen.
de vordering van de man op zijn vader ter grootte van € 4.479 (post n)
4.31.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw haar verzoeken aangevuld. Naar haar mening valt de vordering die de man heeft op zijn vader ter grootte van € 4.479 zoals blijkt uit de akte van geldlening van 23 december 2008 in de gemeenschap. In die akte is geen uitsluitingsclausule opgenomen. De vordering dient aan de man te worden toegedeeld onder de verplichting de helft daarvan aan de vrouw te vergoeden.
4.32.
De man maakt processueel geen bezwaar tegen de aanvulling van de verzoeken van de vrouw. De rechtbank neemt dit aanvullende verzoek dan ook in behandeling.
4.33.
De man verweert zich wel inhoudelijk tegen het verzoek, met het argument dat deze vordering niet in de boedel valt, omdat het hier slechts gaat om papieren schenkingen. De vader van de man heeft geld geschonken aan de man. Vervolgens is dit geld weer aan de vader terug geleend. Pas op het moment dat de vader van de man overlijdt wordt deze vordering afgelost. Dat betekent dat de vordering pas bij het overlijden van de vader van de man opeisbaar wordt.
4.34.
De rechtbank overweegt als volgt. De algehele gemeenschap van goederen omvat in beginsel alle goederen en schulden, behalve bijvoorbeeld schenkingen waaraan een uitsluitingsclausule is verbonden. Zoals onder 4.31 naar voren komt, is hier in dit geval geen sprake van, waardoor de schenking van de vader van de man in de gemeenschap is gevallen.
4.35.
Bij de ‘papieren’ schenking, schenkt de schenker een bedrag aan de begiftigde en leent dat meteen weer terug, zonder dat daadwerkelijk betalingen plaatsvinden. Het eindresultaat van de transactie is dus dat de begiftigde een vordering op de schenker krijgt. Uit de akte komt naar voren dat de vordering van de man op zijn vader pas kan worden opgeëist als de vader komt te overlijden. Aan de zijde van de man is deze vordering in de huwelijksgemeenschap gevallen, omdat het door de vader van de man geschonken bedrag ook in de gemeenschap is gevallen. Dat betekent dat de vordering dient te worden verdeeld. Dat de vordering nog niet opeisbaar is, maakt dit niet anders.
4.36.
De rechtbank deelt de vordering op de vader van de man op verzoek van de vrouw toe aan de man, onder de verplichting om de helft van die vordering aan de vrouw te vergoeden op het moment dat de vordering opeisbaar wordt door het overlijden van de vader. Het is niet redelijk en billijk dat de man nu al de helft van de vordering aan de vrouw zou moeten betalen, terwijl hij deze vordering pas over een onzeker aantal jaren zal ontvangen. Artikel 3:185 lid 3 BW voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid dat een verrekening of afrekening wegens overbedeling tot een later tijdstip wordt uitgesteld.
het vakantiegeld dat is uitbetaald in mei 2023 (post o)
4.37.
De vrouw verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de man vanwege de verrekening van het ontvangen vakantiegeld in mei 2023, een bedrag van € 1.060,92 aan de vrouw betaalt. De man voert verweer, omdat het ontvangen vakantiegeld volgens hem al verwerkt is in de banksaldi die tussen partijen bij helfte verdeeld worden.
4.38.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af. Het vakantiegeld is voor peildatum binnengekomen op de spaarrekening van partijen. De man heeft de helft van dit bedrag op een rekening laten overboeken die alleen op zijn naam staat. Omdat de saldi van zowel de gemeenschappelijke spaarrekening als de rekeningen die op naam van één van partijen staan tussen partijen bij helfte worden verdeeld, is het ontvangen vakantiegeld hiermee tussen partijen verdeeld. Dat de vrouw vast wil houden aan afspraken hierover maakt dit niet anders, omdat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat ten tijde van het maken van die afspraken nog niet duidelijk was dat de saldi op de bankrekeningen later bij helfte zouden worden verdeeld.
de teruggave van Vattenfall (post p)
4.39.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man de helft van de teruggave van Vattenfall aan haar vergoedt.
4.40.
De man verweert zich hiertegen, omdat deze teruggave van € 828,57 op 29 september 2023 is teruggestort op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 7] die op zijn naam staat.
4.41.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe. De man dient de vrouw de helft van de teruggave te betalen, tenzij hij de vrouw kan aantonen dat het ontvangen is voor peildatum. Indien dat namelijk het geval is, is de teruggave al meegenomen in de verdeling van de saldi op de bankrekeningen.
De vergoedingsrechten
rente over schenkingen met uitsluitingsclausule
4.42.
De man heeft tijdens het huwelijk meerdere keren rente ontvangen over schenkingen (die weer terug zijn geleend aan de ouders) onder uitsluitingsclausule. Volgens hem vallen deze rentebedragen buiten de gemeenschap en hoort hij uit hoofde daarvan een bedrag van € 19.803,91 van de vrouw te krijgen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn verzoek tot een bedrag van € 17.697,06 verlaagd. [4]
4.43.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan de man dit vergoedingsrecht toekomt. De vrouw stelt echter dat het totale (verlaagde) bedrag aan ontvangen rente verder verlaagd moet worden met een bedrag van € 1.500. De vrouw stelt dat dit bedrag door partijen is ontvangen van de ouders van de man en weer aan hen is terugbetaald. De man betwist dit en geeft aan dat het bedrag van € 1.500 niet is teruggestort aan de ouders, maar aan zijn broer vanwege een persoonlijke lening bij hem. De man onderbouwt dit ook met afschriften waaruit blijkt dat een bedrag van € 1.500 is overgeboekt op een ander rekening nummer dan die van de ouders van de man. Daarnaast staat bij de overboeking als omschrijving ‘aflossing PL’. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat PL voor
persoonlijke leningstaat. Gezien de gemotiveerde betwisting van de man heeft de vrouw haar stelling onvoldoende onderbouwd. De rechtbank wijst haar verzoek af.
de voorlopige teruggaven IB 2023
4.44.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man een vergoedingsrecht tegenover de gemeenschap heeft van € 2.742,00, vanwege de van de fiscus ontvangen voorlopige teruggaven 2023. Hij stelt dat hij alleen een aanslag IB 2023 opgelegd heeft gekregen omdat partijen deze voorlopige teruggaven hebben ontvangen.
4.45.
De rechtbank wijst het verzoek van de man af, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw. De man heeft niet inzichtelijk gemaakt welk totaal bedrag hij van de fiscus als voorlopige teruggaven heeft ontvangen. Ook heeft hij zijn stelling, dat hij alleen inkomstenbelasting moest betalen omdat partijen voorlopige teruggaven hebben ontvangen, niet onderbouwd door bijvoorbeeld zijn aangifte IB over te leggen. Bovendien geldt dat de voorlopige teruggaven – tot 20 oktober 2023 – op de rekeningen van partijen zijn binnengekomen, waarvan de saldi door partijen bij helfte zijn verdeeld.
Bevel tot verdeling
4.46.
De rechtbank verdeelt op verzoek van partijen de huwelijksgoederengemeenschap. Partijen hebben dan ook geen belang (meer) bij het verzochte bevel tot verdeling. De rechtbank wijst dit verzoek af.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.47.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.
Proceskosten
4.48.
De man en de vrouw moeten allebei hun eigen proceskosten betalen, omdat zij een relatie met elkaar hebben gehad.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [huwelijksplaats] ;
5.2.
bepaalt dat de man met ingang van de dag van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een bedrag van € 2.238 bruto per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud;
5.3.
beslist dat de man deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
5.4.
bepaalt dat ieder van de partijen van de inboedel houdt wat hij/zij onder zich heeft zonder nadere verrekening;
5.5.
stelt voor het overige de verdeling als volgt vast:
a. ten aanzien van de bankrekeningen:
 bepaalt dat de rekeningen met nummers [rekeningnummer 4] , [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 8] worden voortgezet door de man en veroordeelt hem om een bedrag van € 9.114,59 ter zake te betalen aan de vrouw;
 bepaalt dat de rekeningen met nummers nummer [rekeningnummer 5] en [rekeningnummer 6] worden voortgezet door de vrouw en veroordeelt haar om een bedrag van € 11.021,66 ter zake te betalen aan de man;
 veroordeelt partijen mee te werken aan de opheffing van de rekeningen met nummers [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] en bepaalt dat zij de saldi van die rekeningen bij helfte verdelen;
deelt de [automerk type 1] toe aan de man en de [automerk type 2] toe aan de vrouw en veroordeelt haar om ter zake van overbedeling een bedrag van € 2.300 aan de man te betalen;
veroordeelt de man om ter zake het vakantiegeld over de periode mei 2023 – 20 oktober 2023 een bedrag van € 426,25 aan de vrouw te betalen;
bepaalt dat ieder van de partijen draagplichtig is voor het beloop van zijn/haar eigen aanslag IB 2023;
deelt de vordering op de vader van de man van € 4.479 aan de man toe en veroordeelt hem om een bedrag van € 2.239,50 aan de vrouw te betalen, binnen vier weken nadat de vordering opeisbaar is geworden door het overlijden van de vader van de man;
5.6.
veroordeelt de man de helft van de teruggave van Vattenfall aan de vrouw te betalen, tenzij hij kan aantonen dat de teruggave voor 20 oktober 2023 is ontvangen;
5.7.
veroordeelt de vrouw om ter zake de vergoedingsrechten een bedrag van € 17.697,06 aan de man te betalen;
5.8.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding;
5.9.
beslist dat de man en de vrouw allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
5.10.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Y. Yildiz, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.S. Sweerman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.

Voetnoten

1.€ 4.083 - € 1.739.
2.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek
4.€ 35.394,13 (38.887,75 - € 3.493,60) : 2.