ECLI:NL:RBGEL:2024:4601

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
18 juli 2024
Zaaknummer
05.003641.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en cocaïne

Op 9 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en cocaïne. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 januari 2021, samen met anderen in opdracht van een medeverdachte laswerkzaamheden heeft verricht aan ketels die gebruikt werden voor de productie van deze drugs. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van medeverdachten en chatgesprekken tussen de verdachte en de opdrachtgever. De verdachte ontkende betrokkenheid, maar de rechtbank achtte zijn verklaring ongeloofwaardig gezien het bewijs.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist dat de ketels bestemd waren voor de productie van drugs en dat hij een essentiële rol speelde in de samenwerking met de medeverdachten. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugproductie. De rechtbank nam ook in overweging dat de redelijke termijn voor de uitspraak was overschreden, maar oordeelde dat dit niet leidde tot een lagere straf. De verdachte had geen strafblad voor soortgelijke feiten en de kans op recidive werd als laag ingeschat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.003641-22
Datum uitspraak : 9 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1981 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. R.A.C. Frijns, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstippen in de periode 01 januari 2019 tot en met 29 juni 2021 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, meermaals, althans eenmaal,
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van
- amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine en/of
- cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne,
(telkens) een of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
zich of een ander gelegenheid middelen of inlichtingen heeft trachten te verschaffen tot het plegen van dat/die feit(en) en/of voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s)
- een of meerdere (gemodificeerde) ketel(s) en/of andere hardware/voorwerpen, ten behoeve van de productie van amfetamine en/of cocaïne, gemaakt en/of gelast en/of aangepast en/of gerepareerd.

2.De geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding partieel nietig is, omdat deze voor een deel onvoldoende feitelijk is. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat op basis van de tenlastelegging in combinatie met de inhoud van het dossier niet duidelijk is wat er door verdachte precies zou zijn gelast, nu daarin is opgenomen “ketel(s) en/of andere hardware/voorwerpen”.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De tenlastelegging voldoet aan de vereisten die de wet daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering stelt. De tenlastelegging moet in combinatie met het dossier worden gelezen en de rechtbank is van oordeel dat hieruit voldoende duidelijk is dat verdachte wordt verweten dat hij setjes, bestaande uit een ketel, koeler en elektromotor, heeft gemaakt/gelast. Dit was voor de verdediging ook voldoende duidelijk, nu zij zich blijkens het onderzoek ter terechtzitting naar behoren tegen de aanklacht heeft kunnen verdedigen.
De rechtbank verklaart de dagvaarding geldig.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu er onvoldoende bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte aan het ten laste gelegde. De belastende verklaring van [medeverdachte 1] staat op zichzelf en wordt niet verankerd maar juist weersproken door ander bewijsmateriaal.
Beoordeling door de rechtbank
Aantreffen goederen in loods [adres 2] in [plaats 2]
Op 17 december 2020 heeft de politie heimelijk door de ramen van een loods aan de [adres 2] in [plaats 2] gekeken. In deze loods zag de politie op dat moment ongeveer 12 verschillende ketels staan. Deze ketels bevonden zich in verschillende fases van modificatie. [2]
Op 21 januari 2021 heeft de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen van de politie (hierna: de LFO) een heimelijk onderzoek ingesteld in deze loods. Hierin werden, naast verschillende apparatuur en gereedschappen ten behoeve van de metaalbewerking, aangetroffen:
  • twee grote destillatieketels;
  • drie filtratieketels;
  • één in opbouw zijnde ketel;
  • zeven metalen spiralen;
  • vier metalen buizen die waren voorzien van aansluitpunten ten behoeve van de verwarmingsspiralen;
  • vier rollen en twee losse blauwe slangen ten behoeve van onder andere het bevestigen van de verwarmingsspiralen aan de metalen buizen en/of de destillatieketels op een verwarmingsketel;
  • twee metalen roerwerken;
  • twee koelbuizen;
  • twee metalen ketels met kleine doorvoer op de bovenzijde en
  • diverse losse metalen onderdelen waaronder montageplaten ten behoeve van koelbuizen.
De LFO herkende de aangetroffen apparatuur als productieapparatuur ten behoeve van de grootschalige extractie en be- en verwerking van cocaïne. De twee aangetroffen koelbuizen werden herkend als koelbuizen die kunnen worden gebruikt bij de vervaardiging van synthetische drugs, waaronder ten behoeve van de destillatie van (met)amfetamine. [3]
Verklaring [medeverdachte 1]
heeft verklaard dat hij eind 2019 voor ‘ [bijnaam 1] ’, de bijnaam van [medeverdachte 2] , is gaan werken. Hij is toen naar de [adres 2] in [plaats 2] gegaan. [medeverdachte 2] gaf [medeverdachte 1] een tekening van een ketel en vroeg hem of hij dat kon maken. [medeverdachte 2] was er toen bij om uit te leggen wat hij moest doen. [medeverdachte 2] betaalde hem contant voor zijn werkzaamheden. [medeverdachte 2] bestelde de materialen en bracht deze naar de [adres 2] . Soms bracht [medeverdachte 3] ook materialen voor de productie van ketels. [medeverdachte 1] maakte ketels en koelers voor [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] verklaarde dat hij in het begin geen idee had dat de ketels bestemd waren voor de productie van drugs. Later werd hem wel bekend dat het niet goed was. [medeverdachte 2] had hem ook gezegd dat hij er met niemand over mocht praten wat hij aan het doen was.
In de eerste maanden had [medeverdachte 1] met [verdachte] en [bijnaam 2] ongeveer drie setjes gemaakt van ketels met koelers. Over een compleet setje van een ketel van 1000 liter was hij met [bijnaam 2] en [verdachte] ongeveer een week bezig. In de tijd dat [medeverdachte 1] voor [medeverdachte 2] werkte, had hij samen met [bijnaam 2] en [verdachte] tussen de tien en de twaalf setjes bestaande uit een ketel, koeler en elektromotor voor [medeverdachte 2] gemaakt. Zij hadden dezelfde werkzaamheden. [medeverdachte 1] zag [medeverdachte 2] ook wel eens aan ketels lassen. Na het tonen van een foto van verdachte, zegt hij ‘ja dat is [verdachte] ’ en na het tonen van een foto van [medeverdachte 4] zegt hij ‘ja dat is [bijnaam 2] ’. [verdachte] en [bijnaam 2] werkten ook voor [medeverdachte 2] en waren ook lassers. [medeverdachte 1] moest van [medeverdachte 2] met hen communiceren via Wickr (de rechtbank: een versleutelde chatdienst). [medeverdachte 1] had op Wickr de naam ‘ [gebruikersnaam] ’. [medeverdachte 2] was de enige die [medeverdachte 1] de opdracht gaf ketels te maken. [verdachte] en [bijnaam 2] kregen hun opdrachten ook van [medeverdachte 2] .
Volgens [medeverdachte 1] werd [verdachte] goed betaald door [medeverdachte 2] omdat hij hem al kende. [verdachte] had afspraken gemaakt met [medeverdachte 2] hoeveel hij zou verdienen. Toen [medeverdachte 1] begon te werken voor [medeverdachte 2] was [verdachte] er ook al. [medeverdachte 1] heeft [verdachte] leren kennen bij [medeverdachte 3] . Zij mochten van [medeverdachte 2] onderling niet praten over wat zij hadden gedaan of wat zij verdienden. [4]
Overige bewijsmiddelen
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij vanaf juni/juli 2019 tot en met juni 2021 ketels heeft gemaakt. [5]
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij verdachte kent. Volgens [medeverdachte 4] is verdachte ook een lasserman en kent hij [medeverdachte 1] ook. [6]
[medeverdachte 3] heeft verklaard dat verdachte wel eens in de schuur aan de [adres 2] in [plaats 2] kwam, omdat hij samen met [medeverdachte 2] wel eens laswerk deed. Hij hoorde van [medeverdachte 2] dat verdachte zou komen, dit kan vijf keer zijn geweest of twintig keer, maar daar had hij geen zicht op. Zelf heeft [medeverdachte 3] verdachte hooguit één tot twee keer aangetroffen op de [adres 2] . [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij lasser is van beroep. [8]
Uit de door de politie onder verdachte in beslag genomen en bij verdachte in gebruik zijnde telefoon van het merk Samsung Galaxy blijkt dat verdachte (hierna steeds aangeduid met ‘ [verdachte] ’) onder meer de volgende chatgesprekken heeft gevoerd met het [telefoonnummer 1] , in gebruik zijnde bij [medeverdachte 2] :
Op 4 maart 2020 was het eerste chatcontact. [medeverdachte 2] vroeg of hij vanavond spullen kon wegbrengen, omdat hij niet klaar was vanmorgen. [verdachte] stuurde terug dat hij morgen om negen uur kwam.
Op 18 maart 2020 vroeg [verdachte] wanneer ze gingen lassen. [medeverdachte 2] antwoordde op 19 maart 2020 dat hij kon komen lassen.
Op 26 maart 2020 vroeg [medeverdachte 2] of [verdachte] een tig apparaat had voor aluminium.
Op 27 maart 2020 vroeg [medeverdachte 2] of [verdachte] wel gas had staan. [medeverdachte 2] stuurde dat hij materiaal aan het halen was en dat hij dan kwam. [medeverdachte 2] gaf aan: “plaat 2502 (2500 mag ook) 900 3 en plaat 1000 1000 3 RVS 316 Buiten diam 800 lengte 900.”
Op 28 maart 2020 vroeg [medeverdachte 2] of het ging lukken met de plaat en of walsen ook ging lukken.
Op 29 maart 2020 antwoordde [verdachte] dat hij klaar was. [medeverdachte 2] gaf daarop aan dat hij morgen de rest kwam brengen.
Op 1 april 2020 vroeg [medeverdachte 2] of het nog gelukt was met af lassen. [verdachte] antwoordde dat niet alles was afgemaakt vanmiddag. [medeverdachte 2] gaf aan dat ze het begin avond kwamen halen en vermeldde het [telefoonnummer 2] van [medeverdachte 5] .
Op 4 april 2020 zei [verdachte] dat hij het niet had afgekregen en dat hij morgen bij hem kwam lassen. [medeverdachte 2] stuurde een foto van een koeler met de tekst: “begin en eind buis 15 cm.”
Volgens de politie is uit onderzoek gebleken dat deze foto is genomen op de [adres 2] te [plaats 2] , (…)
Op 6 april 2020 stuurde [verdachte] een foto met hierop 2 koelers met de tekst: ”totaal 1220 mm.”
Op 15 april 2020 zei [medeverdachte 2] dat hij werk had liggen en dat hij dus kon komen. [verdachte] antwoordde dat dat goed was. Die avond om 21.56 uur gaf [verdachte] aan dat hij alles had afgelast.
Op 18 april 2020 zei [medeverdachte 2] dat hij nu aan het klaar maken was en dat ze het gisteren nodig hadden en daarom boos waren. [verdachte] antwoordde dat [naam 1] niet lang was gebleven en dat hij straks kwam.
Op 24 april 2020 vroeg [verdachte] of [medeverdachte 2] langs kwam want de factuur van [naam 2] moest betaald worden en zijn uren.
Op 29 april 2020 vroeg [verdachte] wanneer ze het konden af lassen. [medeverdachte 2] antwoordde morgen.
Op 04 mei 2020 vroeg [verdachte] of het door ging met lassen. [medeverdachte 2] antwoordde dat het goed was en dat hij er zelf ook was.
Op 5 mei 2020 gaf [medeverdachte 2] aan dat hij het te laat zag maar dat [bijnaam 2] er al was. [medeverdachte 2] zei dat ze beter morgen konden lassen omdat hij de hele dag met mondkapjes was bezig geweest.
Op 1 september 2020 was het laatste bericht door [verdachte] naar [medeverdachte 2] gestuurd. [9]
Voorts blijkt dat verdachte (hierna steeds aangeduid met ‘ [verdachte] ’) met dezelfde telefoon onder meer de volgende chatgesprekken heeft gevoerd met het [telefoonnummer 3] , eveneens in gebruik zijnde bij [medeverdachte 2] (hierna steeds aangeduid met ‘ [medeverdachte 2] ’):
Op 04 augustus 2020 vroeg [medeverdachte 2] of [verdachte] [bijnaam 2] mee wilde nemen.
Volgens de politie is uit onderzoek gebleken dat met [bijnaam 2] de verdachte [medeverdachte 4] wordt bedoeld.
Op 05 augustus 2020 stuurde [verdachte] het adres ‘ [adres 3] ’ aan [medeverdachte 2] .
Volgens de politie is uit onderzoek gebleken dat ten tijde van het versturen van dit bericht de verdachte [medeverdachte 1] op genoemd adres in [plaats 3] woonde.
Op 07 augustus 2020 zei [medeverdachte 2] dat dit het adres was waar zij de spullen moesten ophalen. Hij gaf daarbij het adres ‘ [adres 4] ’.
Volgens de politie betreft dit het halletje van verdachte [naam 3] .[medeverdachte 2] gaf aan dat dit het adres was voor de kozijnen.
Op 1 september 2020 stuurde [verdachte] een factuur naar [medeverdachte 2] met de gewerkte uren.
Op 7 september 2020 vroeg [medeverdachte 2] aan [verdachte] waarom hij zijn gereedschap had meegenomen. [verdachte] antwoordde dat dat was omdat hij hem niet wilde betalen. [medeverdachte 2] gaf aan dat hij veel schade had omdat hij nu vier man niets kon laten doen en dat ze elkaar al 22 jaar kenden. [verdachte] antwoordde dat ze elkaar inderdaad 22 jaar kenden en dat als [medeverdachte 2] betaalde het wel goed kwam.
Op 03 oktober 2020 zei [verdachte] dat hij hem was vergeten geld over te maken, [medeverdachte 2] antwoordde dat hij morgen zou bellen.
Op 13 oktober 2020 zei [verdachte] dat hij geld op kwam halen.
Op 28 oktober 2020 gaf [medeverdachte 2] aan dat hij [verdachte] ging betalen.
Op 10 januari 2021 zei [verdachte] dat [medeverdachte 2] moest betalen omdat hij anders strengere maatregelen ging nemen. [medeverdachte 2] vroeg of hij hem ging bedreigen. [10]
Conclusie rechtbank
Op grond van de voorgaande bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat verdachte samen met een of meer anderen in opdracht van [medeverdachte 2] in [plaats 2] laswerkzaamheden heeft verricht aan (destillatie)ketels die gebruikt werden ten behoeve van de productie van amfetamine en cocaïne. Hiermee heeft verdachte telkens de in artikel 10 lid 4 van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van amfetamine en cocaïne, voorbereid en bevorderd.
Verdachte heeft verklaard dat hij nooit laswerkzaamheden voor [medeverdachte 2] heeft verricht en dat het alleen maar bij gesprekken daarover is gebleven. Ook is verdachte naar eigen zeggen nooit op de [adres 2] in [plaats 2] geweest. De rechtbank acht deze verklaring gelet op de weergegeven bewijsmiddelen, met name de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en de chatgesprekken tussen verdachte en [medeverdachte 2] , ongeloofwaardig en gaat daar dus aan voorbij.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat de ketels waaraan hij werkte/laste waren bestemd voor de productie van drugs. Daarbij wijst de rechtbank met name op de verklaring van [medeverdachte 1] . De rechtbank heeft geen reden om aan deze verklaring te twijfelen en gaat ervan uit dat de volgende, daaruit af te leiden feiten en omstandigheden ook voor verdachte hebben gegolden:
- het was op enig moment duidelijk dat de ketels te maken hadden met drugs;
- [medeverdachte 2] had aangegeven dat er met niemand over mocht worden gepraat,
- de opdrachten tot het lassen kwamen van [medeverdachte 2] ,
- [medeverdachte 2] betaalde contant voor de werkzaamheden,
- men moest met elkaar communiceren via de versleutelde chatdienst Wickr,
- onderling mocht men niet met elkaar praten over wat men had gedaan of wat men verdiende.
Gelet op de chatgesprekken die verdachte met [medeverdachte 2] heeft gevoerd zal de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaarde periode uitgaan van 1 maart 2020 tot en met 1 januari 2021.
Nu verdachte in opdracht van [medeverdachte 2] samen met anderen aan ketels voor drugslaboratoria heeft gewerkt, terwijl [medeverdachte 2] zelf ook aan ketels werkte, is de rechtbank van oordeel dat tussen hen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Er was een duidelijke onderlinge taakverdeling waarbij [medeverdachte 2] de opdrachten gaf en verdachte en anderen voor hem de werkzaamheden verrichtten. Zij hebben allen een bijdrage van voldoende materieel gewicht geleverd om van medeplegen te kunnen spreken. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat men samen meerdere setjes bestaande uit een ketel, koeler en elektromotor voor [medeverdachte 2] heeft gemaakt. De rol van verdachte in de samenwerking was aldus essentieel, want zonder zijn werk geen bruikbare ketels voor de productie van amfetamine en cocaïne. Dat hij wellicht niet te allen tijde overal van op de hoogte was, doet niet af aan de nauwe en bewuste samenwerking.
Alles overziend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 maart 2020 tot en met 1 januari 2021 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van amfetamine en cocaïne.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
één ofmeerdere tijdstippen in de periode 01
januari 2019maart 2020tot en met
29 juni
1 januari2021 te
[plaats 1] en/of[plaats 2] ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging
met anderen,
althans alleen,meermaals,
althans eenmaal,
(telkens
)om een feit, bedoeld in het vierde
of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken
,en/ofvervoeren
en/of binnen het grondgebied van Nederland brengenvan
- amfetamine,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine en
/of
- cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne,
(telkens
) een of meermiddel
(en
)vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en
/ofte bevorderen
zich ofeen ander
gelegenheidenmiddelen
of inlichtingenheeft trachten te verschaffen tot het plegen van
dat/die feit
(en
)en
/ofvoorwerpen,
vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en
/ofverdachtes mededader
(s
)wist
(en
) of ernstige redenen had(den) te vermoeden,dat
dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van
dat/die feit
(en
), immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)
-
een ofmeerdere (gemodificeerde) ketel
(s
)en/of andere hardware/voorwerpen, ten behoeve van de productie van amfetamine en
/ofcocaïne, gemaakt en
/ofgelast
en/of aangepast en/of gerepareerd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het misdrijf om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, een ander middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van het misdrijf om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van tien maanden samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van amfetamine en cocaïne. Verdachte fungeerde als lasser en heeft in dat verband in opdracht van een ander meerdere setjes, bestaande uit een ketel, koeler en elektromotor, gemaakt/gelast. Aldus was verdachte een onmisbare schakel bij het in stand houden van meerdere drugslaboratoria in Nederland. Ketelbouwers hebben door de verdere schaalvergroting, professionalisering en uitbreiding van productieprocessen een steeds grotere, cruciale rol gekregen bij de productie van precursoren (stoffen die in een chemische reactie drugs worden) en (synthetische) drugs.
Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en kan leiden tot verslavingen, die de gebruikers dan vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, hetgeen weer leidt tot overlast in de samenleving. Daarnaast is de handel in harddrugs zeer lucratief. De productie en verkoop ervan gaat vaak gepaard met andere vormen van zware, georganiseerde criminaliteit, waaronder ernstige vormen van geweld. Bovendien schuilt in de productie van synthetische drugs direct gevaar voor schade aan het milieu, veroorzaakt door illegalen dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen in de natuur. Ten slotte bestaat er ontploffingsgevaar, brandgevaar en gevaar voor het vrijkomen van giftige stoffen. Verdachte heeft hieraan een belangrijke bijdrage geleverd door zijn werkzaamheden aan de voor de productie van harddrugs benodigde ketels en zich geen rekenschap gegeven van de schadelijke gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor het milieu.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 16 april 2024, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 31 mei 2024. Daaruit volgt dat geen sprake is van een delictpatroon en dat verdachte heeft meegewerkt aan de totstandkoming van het reclasseringsadvies. Er zijn geen problemen vastgesteld op de verschillende leefgebieden en de kans op recidive wordt ingeschat als laag, ten gevolge waarvan toezicht en interventies binnen een juridisch kader niet zijn geïndiceerd. Bij een veroordeling adviseert de reclassering daarom een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Er zijn geen contra-indicaties voor een onvoorwaardelijke straf, anders dan de nadelen die voor iedereen gelden.
Ten slotte constateert de rechtbank dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Het uitgangspunt is dat een rechtbank binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn een vonnis uitspreekt. Als uitgangspunt van de redelijke termijn geldt in onderhavige zaak de dag waarop verdachte werd aangehouden, 17 augustus 2021. Verdachte kon dus in ieder geval op basis van zijn aanhouding in redelijkheid verwachten dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank doet op 9 juli 2024 uitspraak. De redelijke termijn is daarmee met ruim tien maanden overschreden. Dat de zaak ter terechtzitting van 23 juni 2023 op verzoek van de raadsman voor onbepaalde tijd is aangehouden om aan te kunnen sluiten bij het verhoor van een getuige door de rechter-commissaris, maakt nog niet dat de genoemde overschrijding te wijten is aan de proceshouding van verdachte of onderzoekswensen van de verdediging.
Gelet op de ernst van het gepleegde feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank ook gekeken naar de straffen die rechters in vergelijkbare gevallen plegen op te leggen.
Alles overziend en met inachtneming van het feit dat de rechtbank tot een kortere bewezenverklaarde periode komt dan de officier van justitie acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden. Hoewel verdachte zijn leven momenteel op de rit lijkt te hebben, is van zwaarwegende persoonlijke omstandigheden die tot (verdere) matiging van de straf zouden kunnen leiden onvoldoende gebleken.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 10 a van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.E. ter Hart (voorzitter), mr. S.H. Keijzer en mr. M.J. Wasmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Gameren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juli 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, Dienst Regionale Recherche opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020157472 (Onderzoek Yellow / ONRAA20110), gesloten op 10 januari 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 534-545.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van de LFO, p. 546-548.
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] , p. 6825-6833.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] van 20 januari 2022, aanvulling op algemeen dossier, p. 97.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 4] , p. 8137-8138.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 3] , p. 7782-7783.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , p. 8200.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 8194-8196.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 8196-8197.