ECLI:NL:RBGEL:2024:4538

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
16 juli 2024
Zaaknummer
05.042181.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige voor brandstichting met werkstraf en schadevergoeding

Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland een 16-jarige jongen veroordeeld voor brandstichting. De jongen stak op 1 januari 2024 opzettelijk brand in de woning van zijn biologische vader door een vuurpijl door de brievenbus te gooien. De rechtbank oordeelde dat er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden was. De verdachte bekende dat hij de vuurpijl had aangestoken om zijn vader te laten schrikken, maar de rechtbank concludeerde dat hij wel degelijk voorwaardelijk opzet had. De rechtbank legde een werkstraf op van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast dienden benadeelde partijen schadevergoedingen in, waarvan de rechtbank een bedrag van € 5.000,- voor materiële schade en € 900,- voor immateriële schade toekende aan de benadeelde partijen. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks zijn jonge leeftijd en de hulpverlening die hij ontvangt, verantwoordelijk gehouden moest worden voor zijn daden. De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de impact op de slachtoffers en omwonenden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/042181-24
Datum uitspraak : 16 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .
raadsman: mr. T. Geerdink, advocaat in Borne.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Lochem opzettelijk brand heeft gesticht in de (huur)woning van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning(en) gelegen aan de [adres 2] en/of aangrenzende woningen en/of de in deze woningen aanwezige goederen
en/of,
- levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander, te weten buurtbewoners en/of omwonenden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was, immers heeft hij, verdachte, aldaar opzettelijk een vuurpijl met een aansteker aangestoken en/of vervolgens deze brandende vuurpijl door de brievenbus van de (huur)woning gegooid en/of deze brandende vuurpijl in de (huur)woning gelegd, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met deze vuurpijl;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te [plaats] opzettelijk en wederrechtelijk de (huur)woning en/of een of meerdere goederen in
de (huur)woning, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit. Door de brandstichting was er gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander te duchten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Verdachte heeft bekend dat hij een vuurpijl door de brievenbus van de woning van zijn biologische vader heeft gegooid om zo zijn biologische vader te laten schrikken. Gelet op de complexe problematiek bij verdachte heeft hij de gevolgen van zijn handelen niet kunnen overzien en heeft hij ook niet kunnen overzien dat er een brand zou uitbreken en financiële schade zou ontstaan. Bij verdachte is geen sprake geweest van opzet op de brand dan wel op de vernieling van goederen. Omdat verdachte de gevolgen van zijn handelen niet heeft kunnen overzien, kan het (voorwaardelijk) opzet op de brand niet worden bewezen, aldus de verdediging. Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde feit kan de rechtbank volgens de verdediging niet tot een veroordeling komen nu sprake is van een klachtdelict en geen klacht is ingediend.
Beoordeling door de rechtbank
[aangever] heeft namens de [slachtoffer 2] aangifte gedaan van brandstichting in de woning [adres 2] te [plaats] gepleegd op 1 januari 2024. [2]
Op dinsdag 2 januari 2024 heeft er een forensisch onderzoek in de woning [adres 2] te [plaats] plaatsgevonden. De hal van de woning was volledig uitgebrand. De deur van de wc in de hal en de woonkamerdeur aan de bovenzijde waren verbrand. De brandhaard heeft vermoedelijk rechts in de hal gezeten. De deskundige zag aan de verbrande resten dat aan de rechterzijde in de hal diverse rekken hadden gestaan met daarop schoenen. Ook trof de deskundige tussen de resten verbrand papier aan. De brand was niet vanaf de vloer ontstaan. Een brand door een technisch mankement werd ook uitgesloten. Hoe de brand is ontstaan kon niet worden vastgesteld, maar er moet al dan niet opzettelijk vuur zijn aangebracht of achtergelaten in de omgeving. Omdat de genoemde woning deel uitmaakt van een rijtje woningen was er gemeen gevaar voor goederen te duchten indien de brand niet tijdig was ontdekt en geblust.
Omdat de genoemde woning deel uitmaakt van een rijtje woningen en omdat tijdens de
brand de aangrenzende buren aanwezig waren was er levensgevaar of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander te duchten indien de brand niet tijdig was ontdekt. [3]
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij een vuurpijl door de brievenbus van de woning van zijn biologische vader heeft gegooid. Hij brak een stuk van de vuurpijl af, stak hem in de brievenbus en stak daarna de vuurpijl aan. Hij fietste vervolgens weg en hoorde een knal en het brandalarm afgaan. [4]
Is sprake van opzettelijke brandstichting?
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in de woning van zijn vader. De rechtbank vindt dat vol opzet niet kan worden bewezen. Verdachte heeft niet gewild dat brand zou ontstaan in de woning. Wel is sprake van voorwaardelijk opzet. Naar algemene ervaringsregels is het te voorzien dat brand kan ontstaan als je een brandende vuurpijl door een brievenbus van een woning gooit. Ondanks zijn jonge leeftijd wist verdachte dat vuurwerk gevaarlijk is en dat het naar binnen gooien van vuurwerk tot gevaarlijke situaties kan leiden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij vaker vuurwerk heeft afgestoken en hij weet dus wat de gevaren van vuurwerk zijn. Verdachte is die middag de straat opgegaan en is vuurwerk gaan afsteken. Bij het zien van de woning van zijn vader besloot verdachte een vuurpijl door de brievenbus af te steken. Bij het wegfietsten hoorde hij een knal en een brandalarm. Verdachte heeft door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat brand zou ontstaan in de woning en dat daarmee gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten zou zijn. De rechtbank acht daarmee het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks1 januari 2024 te [plaats] opzettelijk brand heeft gesticht in de (huur)woning van [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] , gelegen aan de [adres 2] te [plaats] , terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning(en) gelegen aan de [adres 2] en/of aangrenzende woningen en/of de in deze woningen aanwezige goederen
en
/of,
- levensgevaar en
/ofgevaar voor lichamelijk letsel voor een ander, te weten buurtbewoners en/of omwonenden, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was, immers heeft hij, verdachte, aldaar opzettelijk een vuurpijl met een aansteker aangestoken en
/ofvervolgens deze brandende vuurpijl door de brievenbus van de (huur)woning gegooid
en/of deze brandende vuurpijl in de (huur)woning gelegd, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met deze vuurpijl;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daar gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is een first offender. In de LOVS oriëntatiepunten wordt bij brandstichting met een aanzienlijke schade aan goederen een taakstraf vanaf 60 uren genoemd. Het uitvoeren van een taakstraf zal voor verdachte veel voeten in aarde hebben. Verdachte heeft één op één begeleiding nodig in een beschermde werkomgeving. Verdachte heeft de afgelopen periode al veel stappen gezet en volgens de verdediging zou een straf op dit moment niets toevoegen. Gelet hierop en op hetgeen de aanleiding is geweest voor het incident, verzoekt de verdediging toepassing te geven aan artikel 9a van het wetboek van Strafrecht. Subsidiair verzoekt de verdediging een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting. Hij heeft een vuurpijl door de brievenbus van de woning van zijn vader gegooid. Verdachte heeft verklaard dat hij dit heeft gedaan in een opwelling en uit boosheid voor hetgeen zijn vader hem in het verleden heeft aangedaan. Door zijn handelen is brand ontstaan in de woning van zijn vader, diens vriendin en hun dochtertje. Buurtbewoners hebben het gezien en hebben angstige momenten moeten doorstaan. De buurvrouw moest haar katten uit haar woning halen omdat de brandweer bang was dat de brand naar haar woning zou overslaan. Brandstichting is een zeer ernstig feit. Naast de forse materiële schade heeft de brand grote impact gehad op de direct betrokkenen en de omwonenden. Het pand ligt middenin een woonwijk. Er was het risico dat de brand zou overslaan naar panden van omwonenden, waar zich op dat moment mensen in bevonden. Het spreekt voor zich dat dit feit dan ook grote gevoelens van onveiligheid met zich meebracht voor zowel de direct betrokkenen als voor de omwonenden. Brandstichtingen zorgen bovendien ook voor onrust in de maatschappij. De rechtbank rekent verdachte dit feit dan ook ernstig aan. Dit is niet de manier om boosheid te uiten.
Persoon van verdachte
Verdachte is nooit eerder met justitie in aanraking geweest en heeft (dus) een blanco strafblad.
Uit het rapport van de raad voor de kinderbescherming (hierna: De Raad) van 16 mei 2024 volgt dat bij verdachte sprake is van een laag algemeen recidive risico en een laag dynamisch risico profiel. Verdachte heeft gehandeld vanuit haat, frustratie en impuls. Hij heeft niet overzien dat er brand zou uitbreken en dat er forse schade zou ontstaan. Verdachte heeft veel spijt van wat er is gebeurd. Verdachte staat sinds de gebeurtenis meer open voor de hulpverlening en er wordt gezien dat hij een positieve ontwikkeling doormaakt. Verdachte krijgt hulp van meerdere instanties. Het Baken voert regie rondom de ingezette hulpverlening waar verdachte en zijn moeder positief aan meewerken. Het ingezette traject met diagnostiek en behandeling bij Karakter zal het meest bijdragen aan verkleining van het recidiverisico. De Raad vindt het van belang dat verdachte een consequentie ervaart voor zijn gedrag om hem de kans te bieden te leren van de gemaakte fout. De Raad kan zich voorstellen dat er een stok achter de deur nodig is om te voorkomen dat verdachte nogmaals de fout in gaat. De Raad adviseert om een (deels voorwaardelijke) taakstraf aan verdachte op te leggen in de vorm van een werkstraf.
De zittingsvertegenwoordigster van de Raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat de ernst van de situatie zorgelijk is, maar dat de moeder van verdachte goed heeft gereageerd. Zij heeft direct meer hulpverlening ingeschakeld. Een deel van de problemen is goed opgepakt en verdachte werkt mee aan hulpverlening. Vanwege voornoemde reden ziet de Raad geen meerwaarde in een jeugdreclasseringstoezicht, maar adviseert zij een voorwaardelijke straf als stok achter de deur.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat het sinds het incident beter met hem gaat. Het was een omslagpunt voor hem. Hij werkt mee aan hulpverlening. Hij heeft vrienden gemaakt en heeft zich ingeschreven voor een opleiding voor automonteur.
StrafGelet op de ernst en gevaarzetting van vuurwerkdelicten, geldt als algemeen uitgangspunt dat hiervoor stevige onvoorwaardelijke straffen worden opgelegd, ook aan minderjarigen.
De rechtbank weegt daarnaast als strafmatigende factoren het volgende mee.
Verdachte en zijn moeder hebben op eigen initiatief hulpverlening gezocht en verdachte staat daar ook voor open. Ook ter terechtzitting heeft verdachte duidelijk gemaakt dat zijn handelen niet correct was en dat het niet zijn bedoeling was dat er brand zou ontstaan in de woning. Verdachte heeft aldus enige verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedragingen.
Van belang is verder de nog jonge leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de strafbare feiten en zijn proceshouding. Verdachte heeft al direct na de brand open en eerlijk verklaard over zijn handelen.
Vanwege de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat toepassing van artikel 9a Sr niet passend is.
Alles afwegende, acht de rechtbank – conform de eis van de officier van justitie- een werkstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Vordering [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het ten laste gelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 10.880,64 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. In de vordering staat dat de vertegenwoordiger van de stichting mevrouw [naam 1] is. De vordering is ondertekend door [naam 2] . Nergens blijkt uit dat deze persoon bevoegd is om de vordering in te dienen. Er is geen uittreksel van de Kamer van Koophandel overgelegd, noch een aparte machtiging. Deze bevoegdheid kan ook niet worden afgeleid uit de aangifte, nu de aangifte weer door een andere persoon is gedaan. Omdat niet is voldaan aan de civiele vereisten voor het indienen van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Overweging van de rechtbank
Op grond van artikel 51c, tweede en derde lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de benadeelde partij zich ter terechtzitting laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, die daartoe een bijzondere en schriftelijke volmacht heeft. Deze bepaling strekt zich ook uit tot de voeging door middel van de opgave als bedoeld in art. 51g, eerste lid, Sv. In het in die bepaling bedoelde formulier is dan ook een voorziening getroffen voor het verstrekken van een dergelijke volmacht. De rechtbank stelt voorop dat een dergelijke volmacht strekt tot het verrichten van rechtshandelingen in het belang van de gevolmachtigde. De volmacht strekt daarmee tot bescherming van de rechtspersoon die de volmacht afgeeft.
Zoals de raadsman terecht heeft gesteld, ontbreekt bij de vordering een uittreksel van de Kamer van Koophandel. Evenmin is een volmacht bijgevoegd, zodat niet is komen vast te staan dat [naam 2] bevoegd is de benadeelde partij te vertegenwoordigen. [slachtoffer 2] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dit houdt in dat de vordering niet in dit strafgeding kan worden behandeld, maar slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Vordering [slachtoffer 1] en [benadeelde]
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [benadeelde] hebben in verband met het ten laste gelegde feit gezamenlijk een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partijen vorderen circa € 14.000 aan materiële schade en € 900,- aan smartengeld, beide vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het gedeelte dat ziet op vergoeding van de materiële schade, omdat de behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces is. Voor het gedeelte van de vordering dat ziet op het toekennen van smartengeld heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partijen kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Net als de officier van justitie heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het gedeelte van de vordering dat ziet op vergoeding van de materiële schade, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces is. De vordering is erg laat ingediend, zodat de raadsman de vordering niet met zijn cliënt heeft kunnen bespreken. Bovendien is de vordering te ingewikkeld om tijdens de zitting te bespreken. Uit de vordering van de [slachtoffer 2] blijkt dat in ieder geval een groot deel van de herstelwerkzaamheden door de [slachtoffer 2] is betaald. Het is onduidelijk waarom er nog zoveel andere kosten gemaakt moeten worden. Ten aanzien van de vordering van smartengeld heeft de verdediging naar voren gebracht dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Op het moment van de brandstichting was niemand thuis en de dader van de brandstichting was bekend. De benadeelde partijen weten ook dat zij niet bang hoeven te zijn voor verdachte.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De rechtbank overweegt dat een vordering door de benadeelde partij tot aan het requisitoir van de officier van justitie ter terechtzitting kan worden ingediend. De verdediging moet echter voldoende gelegenheid hebben gekregen de vordering met zijn cliënt te bespreken en om hierover ter terechtzitting een eerlijk debat te voeren. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat beide partijen in voldoende mate in de gelegenheid moeten zijn om hun stellingen en onderbouwingen met betrekking tot (betwisting van) toewijsbaarheid van die vordering genoegzaam naar voren te kunnen brengen, en, als dit aan de zijde van verdachte niet zo is, dat eigen onderzoek van de rechter naar de toewijsbaarheid van de vordering daarvoor voldoende compensatie biedt.
De rechtbank is op grond van vorengaande van oordeel dat de verdediging onvoldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om de vorderingen van de benadeelde partijen grondig te kunnen bestuderen en daartegen gemotiveerd verweer te kunnen voeren. Om de raadsman van verdachte voldoende voorbereidingstijd te geven, zou de strafzaak moeten worden aangehouden. Dit zou naar het oordeel van de rechtbank echter een onevenredige belasting van het strafproces opleveren.
Aan de andere kant staat vast dat er forse schade was aan de woning en inboedel en dat de benadeelde partijen kosten hebben moeten maken om herstelwerkzaamheden te verrichten en de inboedel te vervangen. Dat blijkt ook uit de vordering en de bijgevoegde bijlagen. De rechtbank acht het billijk dat een bedrag van € 5.000,- wordt toegekend en zal dit dan ook doen. De rechtbank zal een bedrag van € 5.000,- toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partijen voor het overige gedeelte van de vordering voor zover deze ziet op vergoeding van de materiële schade niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partijen kunnen het resterende deel van dit gedeelte van hun vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
immateriële schade
Naar vaste jurisprudentie heeft een benadeelde partij recht op vergoeding van immateriële schade als op grond van aard en ernst van het strafbare feit de nadelige gevolgen zonneklaar zijn.
In de woning van de benadeelde partijen is brand gesticht doordat verdachte een vuurpijl door de brievenbus had gegooid. Door deze gebeurtenis heeft de vriendin van de vader van verdachte zich onder behandeling van een psycholoog gesteld. Ook de impact van de gebeurtenis op de nog jonge dochter van benadeelde partij was groot. Gelet op deze nadelige gevolgen, mede in aanmerking genomen de aard en de ernst van de normschending, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW. De rechtbank zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid begroten op € 900,-. Daarbij is gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de gederfde levensvreugde en de (psychische) gevolgen die de benadeelden ten gevolge van het bewezenverklaarde feit hebben ondervonden. De rechtbank heeft daarbij tevens acht geslagen op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf de pleegdatum van het feit, te weten
1 januari 2024.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot de dag van algehele betaling. In verband met de leeftijd van de verdachte wordt er geen gijzeling opgelegd.
De rechtbank heeft aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad van verdachte jegens de benadeelde partijen vastgesteld, alsmede een bedrag aan schadevergoeding. Gelet daarop kan verdachte als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd en zal hij in de kosten van de benadeelde partijen worden veroordeeld, tot op heden begroot op nul.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, te weten een werkstraf van
120 (honderdtwintig) uren,met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten 60 uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
Vordering [slachtoffer 1] en [benadeelde]
  • veroordeelt verdachte in verband met het ten laste gelegde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [benadeelde] van € 5.000,- (vijfduizend euro) aan materiële schade en € 900,- (negenhonderd euro) aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [benadeelde] , een bedrag te betalen van € 5.000,- (vijfduizend euro) aan materiële schade en € 900,- (negenhonderd euro) aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.
 bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Vordering [slachtoffer 2]
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
Dit vonnis is gewezen door mr. I.D. Jacobs voorzitter tevens kinderrechter, mr. C.L. Pas en mr. M.W. Stoet, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Vogelpoel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2024.
mr. C.L. Pas en mr. M.W. Stoet zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024001558, gesloten op 18 januari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 6.
3.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 64-65.
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting.