ECLI:NL:RBGEL:2024:4478

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
15 juli 2024
Zaaknummer
05-071491-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs van seksuele handelingen met bewusteloos slachtoffer

Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 39-jarige man uit Ewijk, die werd beschuldigd van het plegen van seksuele handelingen met een slachtoffer die in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde. De zaak kwam voor de rechtbank na een aangifte van de aangeefster, die op 23 september 2022 met de verdachte en andere schilders een biertje had gedronken. De aangeefster verklaarde dat ze zich na het drinken van alcohol raar begon te voelen en zich niet meer kon herinneren wat er daarna gebeurde. Ze vermoedde dat haar GHB was toegediend, maar er was geen bewijs voor deze veronderstelling.

De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat de aangeefster in een staat van bewusteloosheid verkeerde en dat de verdachte hiervan op de hoogte was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster en de verdachte tegenstrijdig waren en dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte zich bewust was van de toestand van de aangeefster.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het tenlastegelegde, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat de seksuele handelingen onder de beschreven omstandigheden hadden plaatsgevonden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en vond plaats in de zittingsplaats Arnhem.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/071491-24
Datum uitspraak : 16 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. E. Hullegie, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting
van 2 juli 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 september 2022 te Gendt
met [slachtoffer] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde,
een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
te weten
- het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de vulva van die [slachtoffer] en/of
- het laten betasten van zijn penis door die [slachtoffer] en/of
- het zoenen van die [slachtoffer] .

2.De standpunten

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

[slachtoffer] (hierna: aangeefster) heeft op 24 september 2022 met de politie gebeld. Op 29 september 2022 heeft ze een informatief gesprek zeden gevoerd met de politie en op 6 oktober 2022 heeft ze aangifte gedaan. Op 28 september 2023 is ze nogmaals gehoord.
Aangeefster heeft – samengevat – verklaard dat er op 23 september 2022 in haar straat drie schilders aan het werk waren. Eén van die schilders was verdachte. Die zijn een biertje komen drinken bij haar thuis. Aangeefster zelf heeft geen alcohol genuttigd. Na tien minuten begon ze zich raar te voelen, suf en sloom. Daarna weet ze niets meer. Rond 19:00 uur werd ze wakker. Ze voelde zich moe en had geen kracht meer in haar spieren. Aangeefster vermoed dat ze is verkracht en is ervan overtuigd dat één van de schilders haar ongezien GHB heeft toegediend. Ze heeft op 24 september 2022 contact gehad met de huisartsenpost, maar vanwege de snelheid waarmee GHB wordt afgebroken, zou er hoe dan ook geen GHB meer in haar bloed of urine worden aangetroffen. Haar (ex-)vriend heeft gezegd dat ze aangifte moest gaan doen en dat heeft aangeefster vervolgens gedaan.
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster en hij met wederzijdse instemming seks hebben gehad. Ze hebben gezoend, elkaars geslachtsdelen aangeraakt en vaginale seks gehad. Het initiatief kwam van aangeefster. Ze waren allebei aangeschoten, maar aangeefster verkeerde niet in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht.
De beoordeling van het bewijs
Op basis van de verklaringen van aangeefster en verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam vast dat zij seks hebben gehad, waarbij de tenlastegelegde seksuele handelingen zijn verricht.
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of aangeefster in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde en zo ja, of verdachte hiervan wist.
De rechtbank overweegt allereerst dat het procesdossier geen aanknopingspunt biedt, anders dan de vermoedens van aangeefster, om te veronderstellen dat iemand haar GHB heeft toegediend.
Over het alcoholgebruik van aangeefster zijn verschillende verklaringen afgelegd. Zo heeft aangeefster nadrukkelijk volhard in haar verklaring dat zij geen alcohol heeft gedronken. Daarentegen heeft verdachte bij de politie verklaard dat aangeefster een halve fles likeur heeft gedronken. Ze was aangeschoten, maar niet zó dronken dat ze niet meer recht kon lopen. Volgens verdachte kon ze nog fatsoenlijk beslissen. Hij heeft er niets van gemerkt dat zij onwel zou zijn. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat ze een kwart of een derde fles likeur dronk. Toen verdachte weg ging, was aangeefster aanspreekbaar en zei ze gedag.
De collega’s van verdachte, die samen met verdachte een biertje bij aangeefster kwamen drinken, zijn als getuige gehoord. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangeefster in een half uur tijd een literfles wit spul, hij denkt dat het pina colada was, half leeg had gedronken. Aangeefster was licht aangeschoten, net als verdachte. Volgens getuige [getuige 2] dronk aangeefster binnen een half uur een fles likeur leeg. Ze was flink aangeschoten en stond flink te wiebelen tegen het aanrecht. Op een gegeven moment praatte ze niet meer, maar brabbelde ze alleen nog een beetje. Hij zag aan alles dat ze flink dronken was.
De rechtbank gaat er op basis van genoemde verklaringen van verdachte en getuigen vanuit dat aangeefster alcohol heeft gedronken. Echter, door de onderling sterk wisselende verklaringen van verdachte en getuigen ten aanzien van de hoeveelheid alcohol en de invloed die dit had op aangeefster, wordt het de rechtbank onvoldoende duidelijk in welke staat aangeefster op dat moment verkeerde en of deze staat voldoet aan de wettelijke vereisten van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht, waarop onderhavige verdenking is gestoeld. In navolging daarvan kan de rechtbank ook niet vaststellen of verdachte wetenschap had van die staat.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat aangeefster in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde en dat verdachte hiervan wist.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het tenlastegelegde wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.

4.De beslissing

De rechtbank spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Gerritsen (voorzitter), mr. R.M.H. Pennings en mr. H.M. Stratenus, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Aalbers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juli 2024.