ECLI:NL:RBGEL:2024:4458

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
12 juli 2024
Zaaknummer
05-228628-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor doodslag met tbs-maatregel en gevangenisstraf

Op 11 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 26-jarige man uit Zaltbommel, die werd beschuldigd van doodslag. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en heeft daarnaast de tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd. De zaak kwam voort uit een incident op 10 september 2023, waarbij de verdachte tijdens een discussie met het slachtoffer, [slachtoffer], een mes heeft gepakt en deze meerdere keren in de nek en het hoofd van het slachtoffer heeft gestoken. Het slachtoffer overleed de volgende dag aan zijn verwondingen.

De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een bekennende verdachte en dat het feit wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op de nabestaanden en de psychische stoornissen van de verdachte, waaronder ADHD en verslaving aan alcohol en cannabis. De rechtbank concludeerde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, maar dat de ernst van het feit een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigde. De rechtbank legde ook de tbs-maatregel op, omdat er een hoog recidiverisico bestond zonder adequate behandeling.

Daarnaast zijn er civiele vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de ouders van het slachtoffer, die materiële en immateriële schadevergoeding vorderden. De rechtbank heeft deze vorderingen gedeeltelijk toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de vriendin van het slachtoffer afgewezen, omdat niet was aangetoond dat zij een duurzame gemeenschappelijke huishouding met het slachtoffer voerde. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter en twee andere rechters.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/228628-23
Datum uitspraak : 11 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. B.J. de Pree, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 september 2023 tot en met 11 september 2023 te Zaltbommel, althans in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de nek en/of het hoofd, in elk geval in het (boven)lichaam heeft gestoken en/of gesneden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 43 – 46;
- het verhoor van getuige [getuige] , p. 151 – 158;
- het proces-verbaal van het forensisch onderzoek woning, p. 186 – 193;
- het schouwverslag van de GGD regio Utrecht, p. 389 – 391;
- het forensisch pathologisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 26 januari 2024, losbladig p. 1 – 10;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 juni 2024.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks10 september 2023 tot en met 11 september 2023 te Zaltbommel,
althans in Nederland,[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen,
althans eenmaalmet een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerpin de nek en
/ofhet hoofd,
in elk geval in het (boven)lichaamte steken
en/of gesneden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevraagd om oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (tbs-maatregel) met een bevel tot verpleging van overheidswege.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het passend is om aan verdachte een gevangenisstraf in combinatie met een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, zoals ook is geadviseerd door de deskundigen en de reclassering.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van het feit
Op 10 september 2023 was verdachte met vrienden in zijn woning een sportwedstrijd aan het kijken. Later die avond kwam ook [slachtoffer] naar de woning van verdachte. Er ontstond een luidruchtige discussie tussen [slachtoffer] en een andere aanwezige. Verdachte zou [slachtoffer] daarom hebben verzocht zijn huis te verlaten, wat deze niet deed. Verdachte heeft vervolgens op enig moment een mes gepakt en dit mes in eerste instantie weer weggelegd. Korte tijd later heeft verdachte het mes weer gepakt en [slachtoffer] hiermee meerdere keren in zijn nek en hoofd gestoken. De volgende dag is [slachtoffer] aan zijn verwondingen overleden. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer] . Het betreft een gruwelijk feit. Met zijn handelen heeft verdachte onherstelbaar leed en veel verdriet toegebracht aan de nabestaanden, in het bijzonder aan de ouders en de zus van [slachtoffer] . Hun verdriet zal des te groter zijn door de abruptheid waarmee [slachtoffer] door toedoen van verdachte uit het leven is weggerukt. De nabestaanden zijn door het handelen van verdachte voor het leven getekend, zo blijkt ook uit de op de zitting voorgedragen slachtofferverklaringen. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf, in welke vorm of van welke hoogte dan ook, voor de nabestaanden het gemis van [slachtoffer] zal kunnen wegnemen. Een dergelijk strafbaar feit schokt daarnaast de samenleving als geheel en brengt maatschappelijke onrust en gevoelens van onveiligheid met zich. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De vraag is dan wat voor een straf en/of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd. Daartoe heeft de rechtbank allereerst gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie en justitie. Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de verschillende rapportages die over verdachte zijn opgesteld, die de rechtbank hieronder zal beschrijven.
Rapportages
Door psychiater Mensink en psychiater in opleiding Busser is op 11 april 2024 een rapport opgesteld. Hieruit volgt onder meer dat bij verdachte sprake is van verschillende stoornissen, te weten AD(H)D en stoornissen in het gebruik van alcohol en cannabis. Daarnaast is er sprake van een disharmonisch intelligentieprofiel en zijn er aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren volgens de psychiaters ook aanwezig ten tijde van het plegen van het feit. Tijdens het plegen van het feit was verdachte bovendien fors onder invloed van alcohol wat zijn impulsregulatieproblematiek en agressieve gedrag heeft versterkt. Zijn stoornissen zijn van invloed geweest op verdachtes keuzes en handelen. Alles overziende adviseren de psychiaters om het tenlastegelegde in (enigszins) verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psychiaters hebben verder geconcludeerd dat de kans op recidive van gewelddadig gedrag zonder adequate behandeling en begeleiding op de lange termijn hoog is. Daarbij wordt de inschatting gemaakt dat voor verdachte sprake moet zijn van een ferme stok achter de deur om zich aan toekomstige behandelingen te (blijven) conformeren.
Op 18 april 2024 is door de psychologen Weenink en Aa een rapportage opgesteld. Ook uit dit rapport volgt dat sprake is van een aandachtdeficiëntie- hyperactiviteit stoornis, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, een stoornis in het gebruik van cannabis en een stoornis in het gebruik van alcohol, waarvan eveneens sprake was ten tijde van het plegen van het feit. Deze stoornissen hebben volgens de psychologen een doorwerking gehad in het plegen van het feit. Indien verdachte nuchter is heeft hij voldoende besef van zijn eigen handelen en heeft hij inzicht in de ongeoorloofdheid hiervan. Door zijn verslaving, zijn ADHD en zijn ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis is verdachte echter beperkt in staat geweest naar dit
inzicht te handelen. Omdat zijn stoornissen een rol hebben gespeeld in het plegen van het ten
laste gelegde, en hij daardoor in zijn wilsvrijheid beperkt was, wordt geadviseerd verdachte
het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig tot hoog. Op lange termijn is er sprake van een hoog recidiverisico als verdachte onbehandeld zal blijven.
De rechtbank verenigt zich met bovenstaande bevindingen en conclusies van de deskundigen en neemt deze over. Over het advies van de deskundigen volgt hierna meer.
Gelet op de ernst van het feit – waarbij aan de nabestaanden veel leed is toegebracht – is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Doodslag is één van de ernstigste delicten die de Nederlands strafwetgeving kent en rechtvaardigt op zichzelf oplegging van een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank heeft gekeken naar de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal hierna bespreken met welke feiten en omstandigheden zij in deze zaak in het bijzonder rekening zal houden bij de bepaling van de op te leggen straf. Verdachte heeft [slachtoffer] met fors geweld om het leven gebracht. Verdachte had die avond (sterke) alcohol gedronken en was naar eigen zeggen zeer aangeschoten. Verdachte wist dat alcohol een negatief effect op hem kan hebben en dat het zijn impulsiviteit kan versterken en fors agressief gedrag kan opwekken. Dit blijkt ook uit hetgeen er is voorgevallen op die bewuste avond.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij zichzelf heeft gemeld bij de politie, dat hij van meet af aan alle medewerking heeft verleend aan het onderzoek en dat hij spijt heeft betuigd tegenover de familie van [slachtoffer] .
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat verdachte mede tot het delict is gekomen door zijn stoornissen en dat hij aldus verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het delict.
Zowel de psychiaters als de psychologen hebben in hun rapportages geadviseerd dat gezien de ernst van de problematiek van verdachte – die nadere diagnostiek en behandeling behoeft – en het (matig tot) hoge risico op herhaling, een tbs-maatregel noodzakelijk en passend is om dergelijk gevaar in de toekomst af te wenden. Ten aanzien van deze tbs-maatregel is gerapporteerd dat een tbs-maatregel met voorwaarden voldoende tijd, mogelijkheden en structuur biedt om het risico op geweld te verminderen. Mocht er vanwege de op te leggen strafmaat geen tbs-maatregel met voorwaarden kunnen worden opgelegd, dan resteert als juridisch kader een tbs-maatregel met dwangverpleging, aldus de deskundigen.
Uit het reclasseringsadvies van 13 juni 2024 volgt dat gelet op de ernst van het feit, het hoge recidiverisico en de stoornissen van verdachte, een strak juridisch kader van een tbs-maatregel passend en noodzakelijk is. De reclassering sluit zich aan bij de adviezen van de hiervoor genoemde deskundigen.
Aan de wettelijke eisen voor het opleggen van de tbs-maatregel is voldaan. Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht, hierna Sr, (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld). De rechtbank stelt op basis van de adviezen vast dat er sprake was van psychische stoornissen bij verdachte ten tijde van het begaan van het strafbare feit. Als rode draad leidt de rechtbank uit de rapporten af dat behandeling van verdachte nodig wordt gevonden door de deskundigen. Ook de rechtbank vindt het onverantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij, met name omdat verdachte op relatief jonge leeftijd tot een forse geweldsexplosie is gekomen.
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte een langdurige, intensieve en passende behandeling krijgt. Daarbij vindt de rechtbank dat ook de algemene veiligheid van personen het opleggen van een tbs-maatregel eist.
De deskundigen hebben gerapporteerd dat de tbs-maatregel met voorwaarden een voldoende stok achter de deur kan zijn. Ook de raadsman heeft verzocht om aan verdachte de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Hierover overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 38, derde lid, Sr volgt dat de tbs-maatregel met voorwaarden slechts opgelegd kan worden bij een veroordeling tot een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar. Een gevangenisstraf van vijf jaar doet echter geen recht aan het feit dat verdachte [slachtoffer] ’s leven heeft ontnomen. Het feit rechtvaardigt een hogere gevangenisstraf. Dat betekent evenwel dat er geen tbs-maatregel met voorwaarden kan worden opgelegd.
De rechtbank overweegt verder dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor oplegging van een tbsmaatregel met dwangverpleging. De rechtbank zal deze maatregel opleggen. De rechtbank is zich ervan bewust dat het opleggen van de tbs-maatregel met dwangverpleging één van de zwaarste en meest ingrijpende maatregelen is die het Nederlandse strafrecht kent.
De maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Naast de tbs maatregel acht de rechtbank, alles afwegend, een gevangenisstraf van zes jaar passend. Een lagere straf opleggen zou geen recht doen aan de ernst van het feit. Een hogere straf zou voorbij gaan aan het feit dat verdachte na zijn detentie nog gedwongen zal worden behandeld, welke behandeling van onbepaalde duur is en pas wordt beëindigd als de inschatting is dat het recidiverisico dusdanig laag is dat verdachte op een veilige manier terug kan keren in de maatschappij.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar opleggen, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en een tbs- maatregel met dwangverpleging.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Familie [slachtoffer]
Er zijn vorderingen tot schadevergoeding ingediend door [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , de ouders van het slachtoffer [slachtoffer] . [benadeelde 1] vordert € 6.993,39 aan materiële schade en € 35.000 aan immateriële schade. [benadeelde 2] vordert € 24.851,76 aan materiële schade en € 35.000 aan immateriële schade. In beide vorderingen is verzocht om vermeerdering van het toe te wijzen bedrag met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van [benadeelde 1] geen verweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 2] is aangevoerd dat de schadepost met betrekking tot het verlies aan arbeidsvermogen te complex is om beoordeeld te worden door de strafrechter. Om die reden verzoekt de verdediging om de benadeelde partij in deze schadepost niet-ontvankelijk te verklaren.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade [benadeelde 1]
De materiële schade van [benadeelde 1] is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
  • Uitvaartkosten: € 5.961,75
  • Reiskosten: € 665,60
  • Niet verzekerde medische kosten: € 366,04
De rechtbank overweegt dat voornoemde schadeposten rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit, dat de schadeposten voldoende zijn onderbouwd en dat de vordering niet wordt betwist. Voor deze schadeposten is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank is van oordeel dat de vordering tot materiële schadevergoeding kan worden toegewezen voor het gevorderde bedrag van € 6.993,39.
Materiële schade [benadeelde 2]
De materiële schade van [benadeelde 2] is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
  • Uitvaartkosten: € 5.961,75
  • Niet verzekerde medische kosten: € 330,01
  • Verlies aan arbeidsvermogen: € 18.560,00
Ten aanzien van de schadeposten inzake de uitvaartkosten en de niet verzekerde medische kosten overweegt de rechtbank dat deze schadeposten rechtstreeks verband houden met het bewezenverklaarde feit, dat de schadeposten voldoende zijn onderbouwd en dat de vordering niet wordt betwist. Voor deze schadeposten is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De rechtbank is van oordeel dat deze schadeposten ten bedrage van € 6.291,76 totaal kunnen worden toegewezen.
Ten aanzien van de schadepost verlies aan arbeidsvermogen overweegt de rechtbank het volgende. De berekeningen ten aanzien van het arbeidsvermogen – zoals die in het voegingsformulier zijn overgelegd – zijn complex en in het licht van de fiscale aspecten die gelden bij het berekenen van het verlies van arbeidsvermogen op dit moment onvoldoende onderbouwd. Aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting voor nadere onderbouwing zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank verklaart de benadeelde partij ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk Zij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade [benadeelde 1] & [benadeelde 2]
De vordering tot immateriële schadevergoeding van de ouders is opgebouwd uit twee schadeposten. De beide ouders vorderen:
  • Affectieschade: € 20.000,00
  • Shockschade: € 15.000,00
Ten aanzien van de affectieschade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen nabestaanden affectieschade vorderen in het geval het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander, in dit geval verdachte, aansprakelijk is. De rechtbank stelt vast dat de benadeelden, de ouders van het slachtoffer, op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c, van het BW tot de kring van gerechtigden behoren en als zodanig recht hebben op vergoeding van affectieschade. De hoogte van het gevorderde bedrag aan affectieschade is niet betwist. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de gevorderde bedragen ter zake geleden affectieschade ter hoogte van telkens € 20.000,00 toekennen.
Ten aanzien van de shockschade overweegt de rechtbank als volgt. Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door ofwel het waarnemen van het bewezenverklaarde feit, ofwel door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Voor vergoeding van deze schade is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hiermee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat de emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. De vaststelling door de rechter dat daarvan sprake is, kan op informatie van een deskundige worden gebaseerd. Als de rechter op grond van een rapportage van een deskundige tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel, kan hij tot toewijzing van schadevergoeding overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld (HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958).
De ouders zijn vlak na de aanval van verdachte op het slachtoffer direct geconfronteerd met de gruwelijke gevolgen hiervan. Het slachtoffer heeft de uren na de aanval nog geleefd en zijn ouders hebben gelet op het zware letsel van hun zoon op 11 september 2023 moeten besluiten de medische behandeling van hun zoon te staken. Duidelijk is dat dit alles – het zware letsel van het slachtoffer, de wijze waarop het letsel is toegebracht en de gevolgen van dit letsel, te weten de dood van hun zoon – een hevige emotionele schok teweeg hebben gebracht bij de benadeelde partijen. De rechtbank stelt verder vast dat door de benadeelde partijen voldoende is onderbouwd dat sprake is van geestelijk letsel. Uit het voegingsformulier blijkt dat beide ouders zijn verwezen naar een psycholoog gelet op hun posttraumatische stressklachten. Uit het voegingsformulier blijkt verder dat de vader van het slachtoffer zich gelet op zijn psychische klachten nog steeds in de ziektewet bevindt. Hij kampt onder meer met slecht slapen en weinig concentratie. De moeder van het slachtoffer heeft EMDR-therapie gevolgd en heeft deelgenomen aan traumaverwerking. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering tot vergoeding van shockschade, gelet op het voorgaande, voldoende aannemelijk gemaakt en zal deze voor beide ouders worden toegewezen tot (telkens) een bedrag van € 15.000,00.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank vermeerdert voor [benadeelde 1] het toegewezen bedrag voor materiële schadevergoeding van € 6.993,39 met de wettelijke rente met ingang van 11 juni 2024, zijnde de datum van indiening van de vordering. De rechtbank vermeerdert het toegewezen bedrag van immateriële schade van in totaal € 35.000,00, met de wettelijke rente met ingang van 11 september 2023.
De rechtbank vermeerdert voor [benadeelde 2] het toegewezen bedrag voor materiële schadevergoeding van € 6.291,75 met de wettelijke rente met ingang van 11 juni 2024, zijnde de datum van indiening van de vordering. De rechtbank vermeerdert het toegewezen bedrag van immateriële schade van in totaal € 35.000,00, met de wettelijke rente met ingang van 11 september 2023.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedrag aan de Staat te betalen, met de daarbij horende dagen gijzeling als verdachte niet betaalt. De duur van de gijzeling beloopt ten hoogste één jaar, waarbij in deze zaak geldt dat daaronder 365 dagen moet worden verstaan. Gelet daarop zal de rechtbank het aantal dagen gijzeling per vordering op de volgende wijze berekenen: toegewezen bedrag / totaalbedrag van de toegewezen vorderingen x 100, waaruit een percentage volgt dat x 365 wordt gedaan.
[benadeelde 3]
Er is een vordering tot schadevergoeding ingediend door [benadeelde 3] , de vriendin van het slachtoffer. [benadeelde 3] vordert € 20.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3] aangevoerd dat zij geen aanspraak kan maken op de gevorderde affectieschade omdat zij geen duurzaam gemeenschappelijke huishouding conform artikel 6:108 lid 4 sub B BW met het slachtoffer voerde. De verdediging heeft daarom verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren, dan wel de vordering af te wijzen.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien de gevorderde affectieschade als volgt. Uit het voegingsformulier volgt dat [benadeelde 3] en het slachtoffer een relatie hadden. De dood van haar vriend moet grote impact op haar hebben gehad. De rechtbank moet voor het toekennen van affectieschade beoordelen of [benadeelde 3] ook als levensgezel van het slachtoffer kan worden aangemerkt. Als levensgezel wordt aangemerkt hij/zij die ten tijde van de gebeurtenis duurzaam met het slachtoffer een gemeenschappelijke huishouding voert. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is. [benadeelde 3] en het slachtoffer woonden niet formeel samen en naar het oordeel van de rechtbank niet vast is komen te staan dat zij een duurzaam gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in de wet voerden. Dat [benadeelde 3] en het slachtoffer samen op vakantie zijn geweest en elkaars naam op hun lichaam hebben laten tatoeëren maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] daarom afwijzen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden
verpleegd;
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 1]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] :
- de materiële schade € 6.993,39 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de immateriële schade € 35.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag te betalen van € 6.993,39 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024, en € 35.000,00 aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen
244 dagengijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 2]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 2] :
- de materiële schade € 6.291,75 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de immateriële schade € 35.000,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
 verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] , een bedrag te betalen van € 6.291,75 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024, en € 35.000,00 aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen
241 dagengijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 3]
 wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw (voorzitter), mr. A.M.P.T. Blokhuis en mr. A.P. Sno, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.A.M. Disberg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juli 2024.
mr. Disberg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023416758, gesloten op 20 november 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.