Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Jeugdbescherming Gelderland, gevestigd te Arnhem,
1.Het verloop van de procedure
8 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat en haar nichtje aan wie bijzondere toegang is verleend;
- [minderjarige] , die ook apart is gehoord;
- een vertegenwoordiger van de GI (telefonisch).
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De standpunten
5.De beoordeling
Sinds 11 juni 2024 is de voorlopige hechtenis van [minderjarige] geschorst onder voorwaarden. [minderjarige] verblijft sindsdien bij Admodum Zorg in Arnhem. Een thuisplaatsing bij de moeder is op dit moment niet haalbaar. Gelet op artikel 1:265a BW en het gegeven dat [minderjarige] onder toezicht is gesteld, dient de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen. Dit artikel bepaalt namelijk dat een minderjarige die onder toezicht is gesteld slechts met een machtiging tot uithuisplaatsing uit huis kan worden geplaatst. Dat er voor [minderjarige] ook strafrechtelijke schorsingsvoorwaarden gelden, met name de bijzondere schorsingsvoorwaarde dat hij bij Admodum Zorg blijft wonen, maakt dat niet anders. Een strafrechtelijk kader isgeen uitzondering op artikel 1:265a BW. De insteek van het civiel- en strafrechtelijke jeugdrecht is namelijk niet gelijk. Hoewel deze domeinen elkaar kunnen kruisen en soms verbonden zijn, kunnen die ook naast elkaar bestaan en afzonderlijke belangen dienen. Evenmin is op dat punt juridisch relevant dat de moeder instemt met de uithuisplaatsing, want ook dat is geen uitzondering op de regel “geen uithuisplaatsing (onder de ondertoezichtstelling) zonder machtiging” van artikel 1:265a BW.
6.De beslissing
mr. E.J. Davids, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. G. Vlemmings als griffier, en op schrift gesteld op 15 juli 2024.
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.