ECLI:NL:RBGEL:2024:4287

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
437539
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek

Op 5 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming over een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] toegewezen voor de duur van een jaar, en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening voor zes maanden. De Raad verzocht deze maatregelen omdat de moeder, door persoonlijke problemen, niet in staat is om de zorg en aandacht te bieden die [minderjarige] en haar broers en zussen nodig hebben. De moeder heeft zelf ook te maken met trauma's en overbelasting, wat de situatie verder compliceert. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat er zorgen zijn over haar hechtingsontwikkeling. De kinderrechter oordeelde dat de hulpverlening in een vrijwillig kader niet voldoende was om de noodzakelijke veranderingen te bewerkstelligen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de maatregelen onmiddellijk van kracht zijn, ondanks mogelijke bezwaren van de moeder. De kinderrechter heeft benadrukt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige], en dat deze termijn minimaal is voor de start van de behandeling vanuit het gezinshuis. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen de gestelde termijn.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/437539 / JE RK 24-642
Datum uitspraak: 5 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Gelderland, locatie Arnhem,
hierna te noemen de Raad,
over
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. F. Pool te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 17 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
5 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de Raad;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • de gezinscoach van de moeder aan wie bijzondere toegang is verleend.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij haar moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar.
Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van zes maanden. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Volgens de Raad zijn deze maatregelen nodig omdat de moeder door persoonlijke problemen (trauma, angsten en overbelasting) niet alle vier haar kinderen de zorg, aandacht en begeleiding kan bieden die zij nodig hebben. Dit terwijl de kinderen dit juist hard nodig hebben, omdat ook zij kampen met persoonlijke problematiek, waaronder trauma’s. In het bijzonder is voor [minderjarige] een uithuisplaatsing noodzakelijk, omdat zij behandeling moet krijgen voor haar persoonlijke problematiek. Die behandeling kan het beste vanuit het gezinshuis worden opgestart. Thuis is [minderjarige] namelijk niet goed te handhaven vanwege haar gedragsproblemen. Volgens de Raad ervaart zij onvoldoende basisveiligheid en zijn er zorgen over haar hechtingsontwikkeling. Om die reden wil de Raad graag dat zij samen met de moeder behandeling krijgt voor die problematiek. Deels zal [minderjarige] die behandeling dus vanuit een gezinshuis krijgen, waardoor een machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk is.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is geen verweer gevoerd tegen het verzoek. Wel wil de moeder liever vrijwillig meewerken aan de uithuisplaatsing. Haar advocaat heeft gesteld dat een machtiging uithuisplaatsing mogelijk niet noodzakelijk is, omdat [minderjarige] ook een aantal dagen per week bij de moeder zal verblijven. Ten aanzien van de hulpverlening geeft de moeder aan dat zij daar slechte ervaringen mee heeft gehad, zij hoopt daarom dat de hulpverlening nu wel traumasensitief te werk kan gaan.
4.2.
Door de GI is naar voren gebracht dat een machtiging tot uithuisplaatsing ook tot gevolg heeft dat zij makkelijker kunnen schakelen met de hulpverlening, voor zover het om de financiën gaat. Bij een vrijwillige uithuisplaatsing kan de gemeente namelijk meebeslissen over de in te zetten hulpverlening.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Er is een ondertoezichtstelling nodig voor [minderjarige] , omdat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] groeit op dit moment op in een kwetsbaar en onrustig gezin. De moeder van [minderjarige] kan haar vanwege haar eigen problematiek geen voorspelbare en emotioneel veilige opvoedomgeving bieden. Er zijn zorgen over de gezonde hechting tussen [minderjarige] en haar moeder. De moeder kan onvoorspelbaar zijn in haar gedrag en dit zal moeten veranderen. Zowel de moeder als [minderjarige] zullen daar behandeling voor krijgen. Gebleken is dat de hulpverlening en zorg in een vrijwillig kader ontoereikend was om dat voor elkaar te krijgen. Hoewel de moeder voldoende bereid is, is zij onvoldoende in staat om onder eigen verantwoordelijkheid de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en de noodzakelijke hulpverlening te accepteren. De moeder is kwetsbaar vanwege haar belaste verleden. Zij zet zich hard in voor haar kinderen, maar vanwege ieders eigen rugzak en belasting is het moeilijk om al die hulpverlening voor elkaar te krijgen en te coördineren.
5.3.
De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar. Tijdens die ondertoezichtstelling dient aan de volgende doelen te worden gewerkt:
 dat [minderjarige] behandeling en begeleiding krijgt voor haar gedragsproblemen en voor mogelijke schade aan haar hechtingsontwikkeling;
 dat de moeder aan haar persoonlijke problemen blijft werken (bijvoorbeeld bij Pro Persona), zodat zij [minderjarige] kan bieden wat zij nodig heeft, een stabiele ouder is voor al haar kinderen en daarin niet meer wordt overvraagd;
 dat er traumatherapie wordt opgestart (bijvoorbeeld vanuit Karakter) voor het hele gezin en dat er systematisch wordt onderzocht hoe er rust kan ontstaan in het gezin;
 dat er wordt gekeken naar de inzet van steungezinnen, zodat de moeder én de kinderen worden ontlast van de onrust in huis;
 dat er wordt gekeken hoe de kinderen kunnen omgaan met het gemis van een stabiel vaderfiguur;
 dat het netwerk rondom het gezin wordt versterkt.
5.4.
Namens de advocaat van de moeder is de vraag opgeworpen of een machtiging tot uithuisplaatsing wel noodzakelijk is, omdat [minderjarige] ook een groot deel van de week bij de moeder zal verblijven. Uit artikel 1:265a BW blijkt dat een uithuisplaatsing gedurende een ondertoezichtstelling alleen met een machtiging tot uithuisplaatsing mag gebeuren. De vraag die dan feitelijk voorligt is of er überhaupt sprake is van een uithuisplaatsing ‘buiten het gezin’. De kinderrechter vindt dat dat het geval is. Dat heeft te maken met het karakter van de uithuisplaatsing en de duur daarvan. [minderjarige] wordt namelijk uit huis geplaatst vanwege eigen problematiek en van problematiek van haar moeder. Het doel van de plaatsing in het gezinshuis is dat [minderjarige] daar meer rust krijgt om tot behandeling te komen, hetzelfde geldt voor de moeder en de rest van het gezin. In zekere zin blijft het gezin dus niet continu bij elkaar. Er is bewust gekozen om [minderjarige] uit huis te laten plaatsen om die rust en ruimte te creëren voor alle betrokkene gezinsleden. De termijn van die plaatsing is met dat doel op zes maanden geschat. Ook is relevant dat met de uithuisplaatsing een deel van de zeggenschap over de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] deels bij de gezinshuisouders komt te liggen. [minderjarige] zal daar namelijk ook dag en nacht verblijven gedurende ongeveer de helft van de week. Tot slot is relevant dat het initiatief van het verblijf buiten het gezin niet bij de moeder ligt. De moeder heeft begrijpelijkerwijs het liefste dat [minderjarige] bij haar blijft wonen. Hoewel zij instemt met de uithuisplaatsing en ook met de eerdere vrijwillige uithuisplaatsing, kan niet worden gesteld dat zij daarvan de initiatiefnemer was.
5.4.1.
De kinderrechter is dus van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, BW), voor de duur van zes maanden. Deze termijn is minimaal nodig voor de start van de behandeling van [minderjarige] vanuit het gezinshuis. Ook kan de moeder in deze termijn verder werken aan haar eigen problemen. Het doel daarvan is dat [minderjarige] vervolgens zo snel als mogelijk in een rustig(er) en stabiel(er) gezin weer thuis kan komen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Gelderland met ingang van 5 juli 2024 tot 5 juli 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 5 juli 2024 tot 5 januari 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2024 door mr. M. van der Linde, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. G. Vlemmings als griffier, en op schrift gesteld op 9 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.