ECLI:NL:RBGEL:2024:4279

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
C/05/436186 / KG ZA 24-155
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van ouders in vorderingen betreffende kinderkleding en hulpverlening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 9 juli 2024, hebben de ouders, de vader en de moeder, beiden vorderingen ingediend in kort geding. De vader vorderde dat de moeder voldoende kleding voor hun minderjarige kinderen zou aanschaffen en meegeven tijdens de verblijven bij hem. De moeder voerde verweer en vorderde in reconventie dat de vader zou meewerken aan de aanmelding van hun oudste kind voor hulpverlening. De rechtbank oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij de vorderingen van beide ouders. De discussie over de kleding en de hulpverlening speelde al geruime tijd en de ouders waren er niet in geslaagd om tot een oplossing te komen. De voorzieningenrechter verklaarde beide ouders niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat de situatie niet urgent genoeg was om een onmiddellijke voorziening te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat de ouders in het belang van hun kinderen samen afspraken moeten maken en deze moeten nakomen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/436186 / KG ZA 24-155
Vonnis in kort geding van 9 juli 2024
in de zaak van
[naam vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. M.V. Scheffer te Utrecht,
tegen
[naam moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. S.S. Zijderveld te Wageningen.
Partijen zullen hierna de vader en de moeder of de ouders worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord met eis in reconventie, ingekomen op 24 juni 2024;
- de mondelinge behandeling van 28 juni 2024, waarbij de beide ouders en hun advocaten zijn verschenen en waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Uit het geregistreerd partnerschap tussen de ouders zijn geboren de minderjarige kinderen:
-
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
-
[naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] .
2.2.
Beide ouders hebben het gezag over voornoemde kinderen.
2.3.
Deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 september 2016 de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van de ouders uitgesproken.
2.4.
De ouders hebben met elkaar afspraken gemaakt over de verzorging en opvoeding van de kinderen. Deze afspraken zijn neergelegd in een partnerschapsconvenant en een ouderschapsplan, dat door de ouders is ondertekend in augustus 2016.
2.5.
De ouders zijn in voornoemd ouderschapsplan - onder meer - overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben. Ook zijn zij een regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) overeengekomen, inhoudende een co-ouderschapsregeling waarbij de kinderen in de ene week van vrijdag 17.00 uur tot vrijdag 17.00 uur bij de vader verblijven en de andere week bij de moeder. Ook hebben zij afspraken gemaakt over de verdeling van de vakanties en feestdagen. Daarnaast is een bedrag aan kinderalimentatie vastgesteld, welke de vader aan de moeder dient te voldoen.
2.6.
Op 26 februari 2019 respectievelijk 10 maart 2019 hebben de ouders een gewijzigd ouderschapsplan ondertekend. In dit ouderschapsplan zijn de ouders een gewijzigde co-ouderschapsregeling en een gewijzigd bedrag aan kinderalimentatie door de vader aan de moeder te betalen overeengekomen.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De vader vordert de voorzieningenrechter om bij vonnis in kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de moeder te bevelen of te veroordelen om met ingang van de datum van de
betekening van het vonnis voldoende kledingstukken voor de minderjarige kinderen aan te schaffen;
- de moeder te bevelen of te veroordelen om met ingang van de datum van de
betekening van het vonnis aan de vader voor de minderjarige kinderen overeenkomstig met en afhankelijk van de duur van het verblijf van hen de nodige schone, nette en passende kledingstukken mee te geven, namelijk voor iedere dag dat zij bij de vader verblijven, naast hun jas en schoenen, één setje onderkleding (onderbroek, hemd, sokken) en seizoensgerelateerde bovenkleding (broek/rok, shirt, trui, vest, jurk) mee te geven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per keer dat zij hieraan niet voldoet, waarbij de moeder de minderjarige kinderen in het vervolg niet meer zal verplichten om de kinderen in andere kleding om te kleden
alvorens zij naar de vader gaan;
  • althans een voorziening te treffen die de voorzieningenrechter juist acht;
  • de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
De moeder heeft verweer gevoerd en verzoekt de vorderingen in conventie van de vader af te wijzen. Zij vordert in reconventie de vader op te leggen zijn medewerking te verlenen aan de aanmelding van [minderjarige 1] voor de [hulpverlening] binnen 1 week na betekening van het vonnis.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

Het spoedeisend belang
4.1.
Allereerst dient beoordeeld te worden of er sprake is van spoedeisend belang bij de vorderingen in conventie en reconventie.
4.2.
De voorzieningenrechter fungeert als restrechter in alle zaken met een spoedeisend karakter. Ingevolge het bepaalde in artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan men zich tot de voorzieningenrechter wenden in alle spoedeisende zaken. Indien sprake is van spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt geëist, kan de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening treffen. Van spoedeisendheid kan worden gesproken wanneer enerzijds onverwijld handelen geboden is en anderzijds de loop van en de beslissing in een gewone procedure niet kan worden afgewacht.
4.3.
De vader stelt dat er ten aanzien van zijn vorderingen sprake is van een spoedeisend belang, omdat de moeder al een hele tijd geen kleren meer meegeeft voor de kinderen en dat de kinderen daar last van hebben. De kinderen zijn enorm met de situatie bezig en komen volgens de vader hierdoor in een loyaliteitsconflict. Doordat de moeder geen kleren meer meegeeft is de vader genoodzaakt zelf kleren te kopen voor de kinderen en hij maakt hierdoor extra kosten. Ook hierin is wat de vader betreft een spoedeisend belang gelegen. Er is sprake van een prangende situatie en de vader vindt het dan ook noodzakelijk dat er een voorziening getroffen gaat worden. Ten aanzien van de vordering van de moeder stelt de vader zich op het standpunt dat de noodzaak voor een aanmelding van [minderjarige 1] bij de [hulpverlening] door de moeder niet is onderbouwd. De vader herkent het gedrag van [minderjarige 1] dat de moeder beschrijft niet en verzoekt dan ook de vordering in reconventie af te wijzen.
4.4.
De moeder stelt zich op het standpunt dat bij de vorderingen van de vader het spoedeisend belang ontbreekt. De discussie tussen de ouders over de kleding loopt al heel erg lang en het is duidelijk dat er veel meer speelt tussen de ouders. De moeder zou graag met de vader aan de onderlinge communicatie gaan werken, maar dat komt niet van de grond. De vader wil dat niet en ziet een traject als bijvoorbeeld Ouderschap Blijft niet zitten. Verder stelt de moeder zich op het standpunt dat ook het spoedeisend belang van haar eigen vordering kan worden betwist. De ouders kunnen het ook daarover al geruime tijd niet eens worden.
4.5.
Ten aanzien van de vorderingen in conventie is de voorzieningenrechter van oordeel dat er geen sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat een onmiddellijke voorziening bij voorraad is vereist. De voorzieningenrechter zal de vader daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vorderingen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling daarvan. Het ontbreken van het spoedeisend belang vloeit met name voort uit de omstandigheid dat de discussie over het kopen van en het (tijdens de wisselmomenten) meegeven van de kleding van de kinderen al meer dan tweeënhalf jaar speelt (de overgelegde mails dateren vanaf oktober 2021) en dat het de ouders tot op heden, mede door de slechte onderlinge verstandhouding en communicatie, nog altijd niet is gelukt hier een oplossing voor te vinden. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vader geen zodanig spoedeisend bij zijn vorderingen heeft dat een bodemprocedure bij de rechtbank niet kan worden afgewacht. Partijen zullen zich dus moeten houden aan hetgeen zij hierover samen hebben vastgelegd in het op 26 februari 2019 en respectievelijk 10 maart 2019 ondertekende ouderschapsplan. In dat ouderschapsplan staat dat de moeder gerechtigd is de kinderbijslag en het kindgebonden budget te ontvangen en dat de algemene kosten van de kinderen in beginsel door de moeder worden gedragen, hetgeen zij ook niet ontkent. Het kopen van kleding geldt als algemene kosten en dus is moeder gehouden daarvoor te blijven zorgdragen. Indien (een van) de ouders deze afspraken wil veranderen en de ouders er in onderling overleg niet uitkomen, dan staat het hen vrij hierover een bodemprocedure te starten.
4.6.
Daarnaast merkt de voorzieningenrechter op dat indien de vorderingen van de vader wel inhoudelijk zouden worden beoordeeld deze niet zouden (kunnen) worden toegewezen, omdat de vorderingen in conventie dusdanig zijn geformuleerd dat de voorzieningenrechter voorziet dat ouders dan, zoals dat nu ook het geval is, keer op keer met elkaar in discussies verzanden en dat komt de onderlinge verstandhouding niet ten goede. Wat wordt bijvoorbeeld bedoeld met “voldoende” kleding aanschaffen? Hoeveel stuks kleding van elke soort is “voldoende”? De beantwoording van die vraag zal een heel persoonlijke zijn en afhankelijk zijn van de voorkeuren van ouders en hun (financiële) mogelijkheden. En wat valt er precies onder “schone, nette en passende” kleding meegeven? Het lijkt zo voor de hand liggend, dat de kleding die aan de kinderen wordt meegegeven schoon gewassen is, dat de kleding past en dat de kleding bij het seizoen hoort, maar kennelijk is dit in de afgelopen jaren een twistpunt geweest tussen partijen. En wat gebeurt er wanneer er bijvoorbeeld een keer niet genoeg kleding meegegeven is of niet geheel passend bij het seizoen? Over dit soort vragen en zaken valt te twisten, dus ook een uitspraak van de voorzieningenrechter biedt hierin geen oplossing. In tegendeel, als de voorzieningenrechter de vorderingen in conventie zou toewijzen, zouden ouders naar verwachting gaan twisten of moeder, ter beoordeling van vader, voldoet aan de uitspraak van de voorzieningenrechter, in plaats van te doen wat zij als ouders moeten doen: met elkaar afspraken maken, waarin zij zich beiden kunnen vinden en die vervolgens nakomen, in het belang van hun kinderen. Daar komt nog bij dat de voorzieningenrechter voorziet dat een deurwaarder een dergelijke uitspraak niet ten uitvoer kan leggen op grond van voornoemde knelpunten.
4.7.
Een rechterlijke uitspraak biedt kortom geen oplossing voor de tussen ouders gerezen problemen over de kinderkleding. Daarmee komt de voorzieningenrechter op een volgend punt. De ouders zijn het over veel meer zaken niet eens, bijvoorbeeld ook niet over de diagnose die bij de twee jongste kinderen is gesteld, en de voorzieningenrechter raadt de ouders dan ook met klem aan om toch alsnog een traject te gaan volgen voor het verbeteren van hun onderlinge communicatie. De ouders zullen door de kinderen aan elkaar verbonden blijven en zullen nog met grote regelmaat met elkaar moeten overleggen en beslissen over de kinderen. Niet alleen de ouders zelf hebben last van de hele situatie, maar vooral de kinderen en dat acht de voorzieningenrechter zeker niet in hun belang.
4.8.
De voorzieningenrechter wijst ook de vordering in reconventie af. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is door de moeder het spoedeisend belang voor een aanmelding van [minderjarige 1] bij de [hulpverlening] niet gesteld dan wel gebleken. Dit betekent dat de voorzieningenrechter ook niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de vordering in reconventie. Ook de aanmelding van [minderjarige 1] bij de [hulpverlening] is al langer een onderwerp van discussie tussen de ouders en het is jammer dat de ouders ook hier niet samen uit kunnen komen. Indien de hulp voor [minderjarige 1] geïndiceerd is, hetgeen in het kader van dit kort geding niet duidelijk is geworden, is het mogelijk zelfs schadelijk voor [minderjarige 1] dat zij deze hulp niet krijgt door de problemen tussen haar ouders.
De proceskostenveroordeling
4.9.
De vader verzoekt om de moeder te veroordelen in de proceskosten. Als hoofdregel geldt in familiezaken dat iedere partij de eigen kosten draagt. Alleen in uitzonderlijke gevallen wordt van deze hoofdregel afgeweken. Voor een proceskostenveroordeling moet er overduidelijk sprake zijn van nodeloos procederen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hier geen sprake van is. Dit betekent dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Iedere partij draagt aldus de eigen proceskosten.

5.De beslissing in conventie en reconventie

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart zowel de vader als de moeder niet-ontvankelijk in hun vordering(en) in conventie en in reconventie;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr I. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.