ECLI:NL:RBGEL:2024:4271

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
8 juli 2024
Zaaknummer
05.041919.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van chantage door sextortion met betrekking tot meerdere verdachten

Op 8 juli 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie verdachten, twee vrouwen en een man, die betrokken waren bij chantage in de vorm van sextortion. De rechtbank heeft de 33-jarige vrouw en de 29-jarige vrouw uit Arnhem veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur, terwijl de 27-jarige man uit Amsterdam schuldig werd bevonden aan medeplichtigheid en een taakstraf van 60 uur kreeg opgelegd. Een 28-jarige vrouw uit Arnhem werd vrijgesproken van medeplichtigheid en witwassen wegens gebrek aan bewijs.

De zaak kwam voort uit een tenlastelegging waarbij de verdachten de [slachtoffer] zouden hebben gedwongen tot het betalen van geldbedragen door te dreigen met de openbaarmaking van seksueel getinte beelden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte haar bankrekening ter beschikking had gesteld aan een van de medeverdachten, maar dat er onvoldoende bewijs was dat zij op de hoogte was van de criminele activiteiten van haar medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van het vereiste opzet voor medeplichtigheid aan afdreiging.

De benadeelde partij, [slachtoffer], had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kwam, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat de vrijspraak van de verdachte en de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij voortvloeien uit het gebrek aan bewijs voor de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05-041919-22
Datum uitspraak : 8 juli 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
raadsman: mr. B. Hartman, advocaat in Amsterdam-Duivendrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] in of omstreeks de periode van 2 september 2020 tot en
met 27 oktober 2020 te Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaring van een geheim
[slachtoffer] hebben gedwongen tot afgifte van meerdere geldbedragen met een totale waarde van 11.240 euro, althans een of meerdere geldbedragen, die geheel of ten dele aan die [slachtoffer] toebehoorden, door die [slachtoffer] te berichten dat er seksueel getinte filmpjes van die [slachtoffer] zouden worden gedeeld met familieleden en/of bekenden van die [slachtoffer] en/of online zouden worden gezet wanneer hij die geldbedragen niet zou betalen,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 2 september 2020 tot en met 3 september 2020 te Arnhem, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door haar rekening aan voornoemde [medeverdachte 1] ter beschikking te stellen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 2 september 2020 tot en met 3 september 2020 te
Arnhem, althans in Nederland, een of meer geldbedragen met een totale waarde van 1.710 euro, althans een of meerdere geldbedragen, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair tenlastegelegde medeplichtigheid aan afdreiging wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat niet wordt voldaan aan de voor medeplichtigheid aan afdreiging vereiste dubbel opzet. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde witwassen heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet wist dat het geld van enig misdrijf afkomstig was.

3.Vrijspraak

Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft haar bankrekening ter beschikking gesteld aan [medeverdachte 1] zodat zij daar geldbedragen naar kon laten overmaken. Ze maakte hiertoe betalingsverzoeken aan die [medeverdachte 1] vervolgens doorstuurde. Verdachte wist dat haar vriendinnen, medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , online bezig waren met financiële dominantie ofwel ‘findom’ waarbij mannen betaalden om vernederd te worden. Op een gegeven moment werden de bedragen die verdachte op haar bankrekening ontving steeds groter en is verdachte gestopt met haar bankrekening te laten gebruiken voor betalingen. Niet is komen vast te staan dat verdachte wist dat de medeverdachten filmpjes van aangever hadden en dat zij dreigden deze online te zetten als aangever niet zou betalen.
Voor bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde medeplichtigheid aan afdreiging is vereist dat verdachte opzet had op de afdreiging (het gronddelict) en op het daarbij behulpzaam zijn. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat weliswaar is komen vast te staan dat het opzet van verdachte was gericht op het ter beschikking stellen van haar bankrekening aan [medeverdachte 1] , maar niet dat verdachte daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat afdreiging door de medeverdachten zou worden gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen dubbel opzet niet kan worden vastgesteld.
Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat het geld dat zij op haar rekening ontving uit enig misdrijf afkomstig was.
Verdachte zal daarom zowel van het primair als het subsidiair tenlastegelegde worden
vrijgesproken.

4.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 11.000,00 aan materiële schade en € 9.000 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Stratenus (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en mr. R.M.H. Pennings, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 juli 2024.
mr. H.M. Stratenus is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.