In deze zaak heeft de vrouw, hierna te noemen: de vrouw, een kort geding aangespannen tegen de man, hierna te noemen: de man, met als doel een straat- en contactverbod op te leggen en het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning voor de duur van de echtscheidingsprocedure te verkrijgen. De vrouw heeft aangevoerd dat de man sinds zijn hersenbloeding agressief is geworden en dat zij en de kinderen zich niet veilig voelen in de woning. De man heeft de beschuldigingen van agressie en bedreiging ontkend en heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van de vrouw.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er in de nacht van 9 op 10 mei 2024 een ruzie heeft plaatsgevonden, maar dat de verklaringen van partijen hierover tegenstrijdig zijn. De vrouw heeft verklaard dat de man haar heeft mishandeld, terwijl de man dit ontkent en stelt dat de vrouw hem heeft geprobeerd te steken. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor de stelling van de vrouw dat er een reële dreiging bestaat van onrechtmatig handelen door de man, en heeft daarom het gevorderde straat- en contactverbod afgewezen.
Wel heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het belang van de vrouw om in de woning te blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van de man, en heeft de vordering van de vrouw tot het uitsluitend gebruik van de woning voor de duur van de echtscheidingsprocedure toegewezen. Daarnaast heeft de man ingestemd met het toevertrouwen van de minderjarige zoon aan de vrouw voor de duur van de echtscheidingsprocedure. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.