ECLI:NL:RBGEL:2024:4241

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
C/05/433126 / HZ ZA 24-87
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdverklaring in incident met betrekking tot arbitragebeding in geschil tussen BCF B.V. en BETON INDUSTRIE ARTS B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 juni 2024 een tussenuitspraak gedaan in een incident dat voortkwam uit een geschil tussen BCF B.V. en BETON INDUSTRIE ARTS B.V. (BIA). BCF, eiseres in de hoofdzaak en verweerster in het incident, had BIA in vrijwaring gedagvaard naar aanleiding van een koopovereenkomst voor de levering van metselblokken en lijmmortel. BIA, gedaagde in de hoofdzaak en eiseres in het incident, vorderde dat de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om van de vorderingen van BCF kennis te nemen, op basis van een arbitraal beding in haar algemene voorwaarden. BCF voerde verweer en stelde dat het beroep van BIA op het arbitragebeding in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, en dat BIA zich had gedragen op een manier die rechtsverwerking opleverde.

De rechtbank oordeelde dat de algemene voorwaarden van BIA van toepassing waren op de overeenkomst tussen partijen, en dat BCF als 'grote partij' geen beroep kon doen op vernietigingsgronden van deze voorwaarden. De rechtbank concludeerde dat het arbitragebeding geldig was en dat BCF niet kon aantonen dat het beroep van BIA op dit beding onaanvaardbaar was. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd van de vorderingen van BCF kennis te nemen en wees de incidentele vordering van BIA toe. BCF werd veroordeeld in de proceskosten van het incident en de hoofdzaak, omdat zij nodeloos kosten had veroorzaakt door de hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/433126 / HZ ZA 24-87
Vonnis in incident van 12 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BCF B.V.,
gevestigd te Ermelo,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.J.W. van Osch te Tiel,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BETON INDUSTRIE ARTS B.V.,
gevestigd te Niftrik,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P.F.M. Verstegen te Heilig Landstichting.
Partijen zullen hierna BCF en BIA genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in vrijwaring
  • de conclusie van antwoord in vrijwaring tevens houdende bevoegdheidsincident
  • de conclusie van antwoord in bevoegdheidsincident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Tussen [partij] en BCF is een koopovereenkomst gesloten voor de levering van metselblokken en lijmmortel.
2.2.
BCF heeft ten behoeve van de levering aan [partij] een overeenkomst gesloten met BIA voor de koop en levering van drie verschillende formaten metselblokken en lijmmortel.
2.3.
[partij] heeft bij BCF geklaagd over de aantasting van de metselblokken in de mestkelder.
2.4.
BCF heeft BIA geïnformeerd over de klacht van [partij] . BIA heeft BCF geïnformeerd en geadviseerd ten behoeve van de discussie met [partij] .
2.5.
[partij] heeft BCF op 26 oktober 2023 gedagvaard.
2.6.
BCF heeft BIA op 6 maart 2024 in vrijwaring gedagvaard.

3.Het geschil in het incident

3.1.
BIA vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de vorderingen van BCF kennis te nemen. BIA doet een beroep op het arbitraal beding uit haar algemene voorwaarden, welke volgens haar op de overeenkomst tussen partijen van toepassing zijn.
3.2.
BCF voert verweer. Zij voert aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is voor BIA om een beroep te doen op het arbitragebeding. Subsidiair is zij van mening dat BIA het recht om een beroep te doen op het arbitragebeding heeft verwerkt en meer subsidiair voert BCF aan dat BIA hiermee misbruik van recht maakt.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in het incident

Algemene voorwaarden van toepassing?

4.1.
BIA stelt dat de algemene voorwaarden AVBB/BFBN (versie 1997) – waarin een arbitragebeding is opgenomen – van toepassing zijn op de overeenkomst tussen BIA en BCF.
4.2.
BCF heeft in randnummer 28 van de dagvaarding in vrijwaring betwist dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de rechtsverhouding tussen partijen, omdat BIA haar algemene voorwaarden niet voor of op 15 juli 2014 aan haar ter hand heeft gesteld. BCF doet een beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden op grond van artikel 6:233 sub b BW juncto 6:234 BW.
4.3.
Volgens BIA kan BCF als “grote partij” in de zin van artikel 6:235 lid 1 en 2 BW geen beroep doen op de vernietigingsgronden uit artikel 6:233 en 6:234 BW. BCF publiceert haar jaarrekening en heeft, zo volgt uit informatie uit het handelsregister, meer dan vijftig werknemers. Daar komt bij dat partijen sinds jaar en dag zeer regelmatig zaken met elkaar doen waarbij door BIA telkens, zowel in offertes als op vrachtbrieven, wordt verwezen naar de genoemde algemene voorwaarden. BCF wordt daarom geacht bekend te zijn met de inhoud daarvan en kan zich niet te goeder trouw op het standpunt stellen dat zij geen redelijke mogelijkheid heeft gehad kennis te nemen van de door BIA gebruikte algemene voorwaarden, aldus BIA.
4.4.
BCF heeft niet weersproken dat zij een “grote partij” in de zin van artikel 6:235 lid 1 en 2 BW is. Dit betekent dat zij geen beroep kan doen op de vernietigingsgronden als bedoeld in artikel 6:233 en 6:234 BW. Hetgeen verder door BIA is gesteld over de redelijke mogelijkheid tot kennisneming van de algemene voorwaarden kan dan ook onbesproken blijven.
4.5.
Gezien het voorgaande staat voor de rechtbank in het kader van de beoordeling van deze incidentele vordering voldoende vast dat de algemene voorwaarden tussen partijen gelden.
Arbitrage
4.6.
In artikel 22 van de algemene voorwaarden is een arbitraal beding opgenomen op grond waarvan partijen afstand doen van het recht een vordering in te stellen voor de burgerlijke rechter en waarin is opgenomen dat alle geschillen worden voorgelegd aan de Raad van Arbitrage voor de Bouwbedrijven in Nederland.
4.7.
Artikel 1022 Rv bepaalt dat de rechter, bij wie een geschil aanhangig is gemaakt waarover een overeenkomst tot arbitrage is gesloten, zich onbevoegd verklaart indien een partij zich voor alle weren op het bestaan van die overeenkomst beroept, tenzij de overeenkomst ongeldig is.
4.8.
Ingevolge artikel 216 Rv moet hij die ter zake van vrijwaring is gedagvaard, procederen voor de rechter waar de hoofdzaak aanhangig is, zelfs als hij ontkent waarborg te zijn. Dit artikel is echter niet van toepassing indien de vordering tot vrijwaring een geschil betreft waarover eiser en gedaagde in vrijwaring bij overeenkomst van arbitrage de beslissing hebben overgedragen aan scheidslieden (artikel 1022 Rv). Nu in de onderhavige zaak sprake is van een geldig arbitraal beding vindt artikel 216 Rv hier geen toepassing.
4.9.
Volgens BCF dient het beroep van BIA op het arbitragebeding echter in dit geval buiten beschouwing te worden gelaten wegens maatstaven van redelijkheid en billijkheid, dan wel rechtsverwerking, dan wel misbruik van recht. BCF legt aan deze grondslagen hetzelfde feitencomplex ten grondslag.
4.10.
BCF voert aan dat BIA al sinds december 2019 door haar is betrokken bij de discussie met [partij] . Sindsdien heeft BIA BCF geïnformeerd en geadviseerd ten behoeve van deze discussie. Zo heeft BIA [partij] drie keer bezocht, waaronder ten behoeve van de onderzoeken door ZNEB en Techno Consult, en heeft BIA BCF vervolgens steeds geadviseerd over de in te nemen standpunten richting [partij] . Ook heeft BCF, als producent en leverancier van de betonblokken met de bijbehorende technische kennis daarvan, haar input kunnen leveren naar aanleiding van het conceptrapport van Techno Consult. Dit rapport speelt een hoofdrol in de procedure tussen BCF en [partij] . De jarenlang door BIA aan BCF verstrekte informatie en adviezen zijn door BCF richting [partij] overgenomen omdat BCF op de kennis en kunde van BIA vertrouwde. Deze adviezen hebben er juist voor gezorgd dat BCF is gedagvaard door [partij] . In de periode van december 2019 tot en met 21 juli 2023 heeft BIA nooit een beroep gedaan op haar algemene voorwaarden. Dit doet zij pas als zij in vrijwaring is gedagvaard. Zowel BCF als [partij] hebben er feitelijk groot belang bij dat BIA onderdeel blijft uitmaken van deze procedure. BIA is bij uitstek de partij met kennis over de productie van de betonblokken en de wijze waarop deze dienen te worden verwerkt. Het zou ook volstrekt onrechtvaardig en onredelijk zijn dat BIA zich wel heeft kunnen uitlaten over het concept deskundigenbericht van Techno Consult, maar dat zij in deze procedure geen gevolgen zou kunnen ervaren van het definitieve deskundigenbericht, terwijl BCF daar wel alle mogelijke consequenties van kan ondervinden, aldus BCF.
4.11.
BCF doet primair een beroep op artikel 6:248 lid 2 BW (strijd met de redelijkheid en billijkheid). Dit is een zware toets en een beroep hierop wordt terughoudend toegepast. Uit de door BCF gestelde feiten en omstandigheden – alsmede uit de stellingen van BIA in de incidentele conclusie – kan worden afgeleid dat er samenhang bestaat tussen de onderhavige vrijwaringsprocedure en de procedure tussen [partij] en BCF, maar een voorzienbare samenhang met een andere procedure leidt niet tot het oordeel dat het onaanvaardbaar is om een beroep op het arbitragebeding te doen. Bijzondere omstandigheden die tot dit oordeel kunnen leiden, bijvoorbeeld gevallen als die waar het recht op toegang tot de rechter aan de orde is of gevallen waarin het risico op tegenstrijdige uitspraken bestaat, zijn niet gesteld. De door BCF gestelde feiten en omstandigheden leiden niet tot het oordeel dat het naar Nederlands recht onaanvaardbaar is, gemeten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, om het arbitragebeding onverkort toe te passen.
4.12.
Subsidiair voert BCF aan dat BIA het recht om een beroep te doen op het arbitragebeding heeft verwerkt.
4.13.
Rechtsverwerking wordt slechts aangenomen indien BIA zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van een aan haar toekomend recht. Op grond van vaste rechtspraak is enkel tijdsverloop of stil zitten niet genoeg voor rechtsverwerking. Daarvoor zijn bijkomende omstandigheden vereist, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat bij BCF het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat BIA haar aanspraak niet (meer) geldend zou maken, hetzij de positie van BCF onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in het geval BIA haar aanspraak alsnog geldend zou maken. Het is aan BCF, die zich op rechtsverwerking beroept, te stellen en indien nodig te bewijzen dat van zodanige bijzondere omstandigheden sprake is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door BCF aangevoerde omstandigheden niet voldoende om een beroep op rechtsverwerking te aanvaarden. Het beroep op rechtsverwerking slaagt daarom niet.
4.14.
Meer subsidiair heeft BCF aangevoerd dat BIA misbruik van recht maakt door een beroep te doen op het arbitragebeding.
4.15.
Ook voor het aannemen van misbruik van recht geldt een strenge maatstaf. Dit doet zich voor indien de uitoefening van de bevoegdheid geen ander doel heeft dan een ander te schaden of wanneer de uitoefening van de bevoegdheid wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen niet kan worden toegelaten. De stelling dat het beroep van BIA op het arbitragebeding misbruik van recht oplevert, kan niet worden gevolgd.
Slotsom
4.16.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank zich onbevoegd dient te verklaren. De incidentele vordering zal worden toegewezen. Met deze beslissing in het incident komt tevens een einde aan de hoofdzaak (te weten de vrijwaringszaak met zaak- en rolnummer: C/05/433126 / HZ ZA 24-87).
4.17.
BCF zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
4.18.
BCF zal ook in de proceskosten van de hoofdzaak worden veroordeeld, nu zij nodeloos kosten heeft veroorzaakt door die hoofdzaak bij de verkeerde rechter aanhangig te maken. De kosten aan de zijde van BIA in de hoofdzaak worden begroot op:
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
614,00
(1,0 punt × € 614,00)
Totaal
7.231,00

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering tot onbevoegdverklaring toe,
5.2.
veroordeelt BCF in de kosten van het incident, aan de zijde van BIA tot op heden begroot op € 614,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
5.5.
verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak (met zaak- en rolnummer C/05/433126 / HZ ZA 24-87) kennis te nemen,
5.6.
veroordeelt BCF in de proceskosten, aan de zijde van BIA tot op heden begroot op € 7.231,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.
fp/kh