ECLI:NL:RBGEL:2024:4237

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
5 juli 2024
Zaaknummer
C/05/435955 / ZJ RK 24-331
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met complexe opvoedvraag

In deze zaak heeft de kinderrechter op 25 juni 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van [de minderjarige] problematisch is verlopen, met zorgelijk gedrag in zijn eerste levensjaren. Momenteel verblijft hij in een zorginstelling waar hij aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt, maar er zijn nog steeds zorgen over zijn opvoedvraag en de situatie bij de vader. De vader heeft aangegeven bereid te zijn om te leren en zijn opvoedmethoden aan te passen, maar er zijn twijfels over zijn blijvende motivatie en de belastbaarheid van zijn gezin. De moeder van [de minderjarige] heeft een onvoorspelbaar gedrag vertoond en staat niet open voor samenwerking met de jeugdbescherming. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn om de ontwikkeling van [de minderjarige] te waarborgen en om te voorkomen dat hij opnieuw uit huis geplaatst moet worden. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 24 augustus 2024, met de verwachting dat er in die tijd gewerkt wordt aan een gefaseerde overgang naar de vader, met inzet van passende hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/435955 / ZJ RK 24-331
Datum uitspraak: 25 juni 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland, regio Noord, gevestigd te Apeldoorn,
hierna te noemen de GI,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. R.H. Broeksema te Zwolle.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 14 mei 2024;
  • het e-mailbericht van mr. Westerhof-Dijkstra namens de vader van 29 mei 2024;
  • het aanvullende verzoekschrift met bijlagen van 3 juni 2024;
  • de toetsing door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) van het voorgenomen besluit om de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing na 2 jaar te verlengen van 14 juni 2024;
  • het bericht van de advocaat van de vader met bijlagen 17 juni 2024;
  • het bericht van de advocaat van de vader met bijlagen van 19 juni 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

2.De feiten

2.1.
De vader is bij beschikking van deze rechtbank van 12 oktober 2023 alleen belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Tegen deze uitspraak loopt een hoger beroep procedure. De advocaat van de vader heeft tijdens de mondelinge behandeling bij de kinderrechter op 20 juni 2024 aangegeven dat het gerechtshof de beslissing van de rechtbank over het gezag heeft bevestigd.
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 juni 2023 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 16 juli 2024.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 14 december 2023 de machtiging verlengd [de minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 16 juli 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI in haar aanvullende verzoekschrift een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
In haar oorspronkelijke verzoek heeft de GI verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van drie maanden, zodat [de minderjarige] in de laatste week van augustus bij de vader kon gaan wonen. Aan de hand van recente ontwikkelingen heeft de GI het verzoek gewijzigd naar een uithuisplaatsing van een jaar in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. Het perspectief blijft wel bij de vader liggen, maar de snelheid wordt aangepast. Als belangrijkste redenen hiervoor noemt de GI – kort samengevat - het volgende:
- De GI was al in februari 2024 wat sceptisch over de snelheid waarmee de vader vorm wil geven aan het perspectief. Er kwamen op dat moment al zorgen naar voren over de opvoedsituatie bij de vader thuis omdat de partner van de vader moeite ervoer met het begrenzen van de eigen kinderen. Daarnaast kan de GI niet achter de corrigerende methoden van de vader staan (een tik geven of een aantal uren isoleren op de slaapkamer). De vader en zijn partner waren echter bereid mee te werken aan een onderzoek van Curess naar ‘goed genoeg ouderschap’. Eind mei 2024 kwamen er signalen die de zorgen bevestigen. Het zoontje van de vader en zijn partner laat af en toe gedragsproblemen zien en de partner van de vader vindt het lastig hun zoon op passende wijze te corrigeren. Zij twijfelt ook over de komst van [de minderjarige] op korte termijn. De vader en zijn partner werken open en transparant mee aan de hulpverlening van Curess en zijn open over hun religieuze achtergrond en hun visie op de opvoeding van de kinderen. Daaruit volgt ook dat de vader blijft bij zijn corrigerende opvoedmethoden die voor de GI onacceptabel zijn.
- [de minderjarige] stagneert de laatste maanden in zijn ontwikkeling. Hij raakte overvraagd in regulier onderwijs en dat is niet langer passend.
- [de minderjarige] toont in toenemende mate verzet tegen het belcontact met de moeder (twee keer per maand). Het is onduidelijk waardoor dit komt en ook is onduidelijk wat de gevolgen zijn van het contact met de moeder wanneer [de minderjarige] bij de vader wordt geplaatst. De vader vindt dat het contact niet goed is voor [de minderjarige] en de moeder blijft in verzet tegen het verblijf van [de minderjarige] bij de vader.
- De moeder blijft de GI wantrouwen en weigert de samenwerking aan te gaan. Zij vindt dat [de minderjarige] absoluut niet naar de vader mag gaan. Zij heeft [de minderjarige] inmiddels een keer gezien, kennelijk ongepland bij de supermarkt, en is overtuigd dat [de minderjarige] bij haar terugkomt. Zij woont in dezelfde plaats als de vader.
3.3.
Al met al blijft de GI erbij dat meer tijd nodig is. Er moet een goede balans worden gevonden in het gezin van de vader, omdat het risico anders te groot is dat [de minderjarige] opnieuw uit huis moet worden geplaatst met alle nadelige gevolgen van dien. Het gezin moet in gesprek blijven met hulpverlening en de GI om te komen tot passende correctiemethoden. Tot slot is tijd nodig om te onderzoeken of herstel van het contact met de moeder en [de minderjarige] mogelijk is op een veilige maner.

4.De standpunten

4.1.
De advocaat van de vader bepleit afwijzing van de verzoeken omdat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging meer is en met name omdat de noodzaak tot uithuisplaatsing is komen te vervallen. Kort samengevat wordt hiertoe het volgende aangevoerd.
4.2.
De vader geeft aan leerbaar te zijn. Het is niet juist dat hij wil vasthouden aan de genoemde correctiemethoden. Hij wil daarbij bovendien de kanttekening maken dat dit ook niet regelmatig maar slechts heel af en toe voor komt. Hij heeft hier nu meer over gehoord en is bereid om te leren hoe het anders kan. Daarnaast is de thuissituatie nu veel rustiger. Zijn partner heeft ondersteuning gehad van mevrouw [naam] van STIP en dat is goed verlopen. De doelen zijn bereikt. Mevrouw [naam] kan het gezin ook opnieuw bijstaan en de vader en zijn partner zijn hiertoe bereid. Ook zal de vader er alles aandoen om [de minderjarige] niet in een loyaliteitsconflict te brengen of te houden.
4.3.
De vader benoemt dat tot eind mei 2024 positieve ontwikkelingen werden gezien door de hulpverlening en dat iedereen nog uitging van plaatsing van [de minderjarige] bij de vader op 24 augustus 2024. De vader is vervolgens open geweest over de opvoedmethoden en dat heeft als gevolg gehad dat de jeugdbeschermer ineens als een blad aan de boom is gedraaid zonder een fatsoenlijk gesprek. Vervolgens is een MDO doorgegaan in afwezigheid van de vader, terwijl de vader kreeg te horen dat het niet zou doorgaan. Dat heeft zijn vertrouwen geschaad. De jeugdbeschermer is afgelopen periode niet meer bij de vader thuis geweest. Dat is jammer want anders had de positieve ontwikkeling in de thuissituatie geconstateerd kunnen worden. De verhouding is verstoord en op 12 juli 2024 staat een gesprek bij de geschillencommissie gepland, onder meer om deze zaken uit te praten. De vader benadrukt dat [de minderjarige] behoefte heeft aan duidelijkheid en dat het hem zal schaden als hij langer op de groep moet blijven.
4.4.
Uit de stukken blijkt dat de moeder het niet eens is met de plaatsing van [de minderjarige] (door de moeder ‘ [naam 2] ’ genoemd) bij de vader en dat zij wil dat hij terugkomt naar huis.

5.Toetsing door de Raad

5.1.
Bij de stukken bevindt zich ook de toetsing door de Raad van het voorgenomen besluit om de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing te verlengen. Hieruit volgen dezelfde zorgen als de GI meldt. De doelen die de Raad noemt zijn de volgende:
- [de minderjarige] krijgt de zorg en ondersteuning die hij nodig heeft en wordt op een passende manier op zijn ontwikkelingsniveau gecorrigeerd. Hiervoor is nodig dat de opvoeders aansluiten bij zijn ondersteuningsbehoeften. Daarvoor is hulpverlening nodig bij de vader en zijn partner.
- [de minderjarige] heeft duidelijkheid over zijn opgroeiperspectief. De raad acht het noodzakelijk voor de ontwikkeling van [de minderjarige] dat hij op korte termijn duidelijkheid gaat krijgen over waar hij mag opgroeien. Als vader in gesprek wil gaan en zich leerbaar opstelt over zijn opvoedvisie, acht de raad een terugplaatsing op een zo kort mogelijke termijn het meest in het belang van [de minderjarige] .
- De Raad vindt het belangrijk dat door de omgeving van [de minderjarige] gedragen wordt waar hij mag verblijven. Het is belangrijk dat [de minderjarige] ervaart zijn omgeving toestemming geeft. Het is belangrijk dat zowel vader als moeder uitdraagt dat [de minderjarige] (voorlopig) in de zorginstelling verblijft. In de zorginstelling krijgt hij op dit moment de zorg en aandacht die hij nodig heeft.
5.2.
De Raad vindt een korte termijn van terugplaatsing van belang, maar zij vraagt zich af of augustus 2024 nog haalbaar is. Er zal eerst gewerkt moeten worden aan het herstellen van de samenwerkingsrelatie en er dient met de vader en zijn partner gesproken te worden over hun opvoedvisie en de consequenties hiervan voor [de minderjarige] en de andere kinderen.

6.De beoordeling

Over de ondertoezichtstelling
6.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarom wijst de kinderrechter het verzoek tot verlening van de ondertoezichtstelling met een jaar toe (art. 1:260 BW). De kinderrechter legt de beslissing hierna verder uit.
Ernstige ontwikkelingsbedreiging
6.2.
In de eerste plaats is de ontwikkeling van [de minderjarige] problematisch verlopen. [de minderjarige] is in zijn eerste levensjaren opgegroeid in een sterk afgeschermde omgeving bij de moeder. Op het moment van uithuisplaatsing liet hij zeer zorgelijk gedrag zien. Hij was vernielzuchtig, kon agressief zijn richting andere personen en dieren en het lukte hem niet om samen te werken of op een goede manier te communiceren met zijn omgeving. Eén op één begeleiding was nodig en er was sprake van een ontwikkelachterstand (bron: beschikking 20 juni 2023 C/05/419385).
[de minderjarige] heeft in de zorginstelling een enorme ontwikkelslag gemaakt. Hij gaat beter om met huisgenoten en zijn agressie naar dieren is verdwenen. Hij heeft geleerd te functioneren in een omgeving met meerdere mensen en kinderen en doet het goed op de groep. Hij functioneert ook in voldoende mate veilig en sociaal binnen het gezin van de vader. Ook op school doet hij het goed met extra begeleiding. [de minderjarige] functioneert op laag begaafd tot gemiddeld niveau. Met duidelijke kaders en nabijheid van een volwassene doet hij het goed. Met minder structuur en meer ruimte om zelf keuzes te maken, is [de minderjarige] snel afgeleid. Op het moment dat de aandacht en begeleiding wegvalt, kan hij snel weer terugvallen in oud gedrag. Er is zorg over de gewetensontwikkeling van [de minderjarige] . Hij lijkt zich bij correctie vooral zorgen te maken om de gevolgen voor hemzelf en niet over wat het met een ander doet (bron: evaluatie ondertoezichtstelling 25 maart 2024).
[de minderjarige] kan nog wel snel explosief boos worden, dingen weigeren en hij kan moeilijk onderscheid maken tussen wat van een ander is en van hemzelf (bron: toetsing ‘voorgenomen besluit’ door de Raad 14 juni 2024).
Concluderend gaat het veel beter met [de minderjarige] , maar is het duidelijk dat hij nog lange tijd veel begeleiding en structuur nodig heeft. Dit is nodig om zich staande te houden tussen andere mensen op een voor hem en voor zijn omgeving verantwoorde manier en om zijn positieve ontwikkeling verder voort te zetten.
6.3.
Ten tweede heeft [de minderjarige] te maken met verschillende loyaliteiten, namelijk naar de vader, de moeder en naar de zorginstelling waar hij al langere tijd verblijft. De vader vindt het contact tussen [de minderjarige] en de moeder niet goed voor [de minderjarige] . De moeder wil niet dat [de minderjarige] contact heeft met de vader en al zeker niet dat hij daar woont. De moeder gaat er vanuit dat [de minderjarige] weer bij haar komt wonen en spreekt dit ook naar [de minderjarige] uit. Ook spreekt zij [de minderjarige] aan met een andere naam dan de vader doet, namelijk met [naam 2] . In de zorginstelling wordt bovendien gezien dat [de minderjarige] rustig terugkomt van de vader, maar dat hij de eerste dagen wel meer aan het huilen is. De Raad merkt hierover op in haar toetsing dat het niet verwonderlijk is dat [de minderjarige] meer bedroefd is als hij terugkomt in de zorginstelling. Hij wordt geconfronteerd met het feit dat hij niet kan blijven in het gezin van zijn vader maar zijn halfbroer en halfzusje wel.
Voor [de minderjarige] is dit alles erg ingewikkeld. De raad heeft de indruk dat al een loyaliteitsconflict bij [de minderjarige] bestaat en dat kan schade toebrengen aan hem.
6.4.
Als laatste ziet de kinderrechter een bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige] door het onvoorspelbare gedrag van de moeder. Zij heeft onverwachts contact gehad met [de minderjarige] in de supermarkt en uit zich ook op een manier die verontrustend is door te zeggen dat [de minderjarige] weer bij haar komt wonen. Ook is de moeder op geen enkele wijze in contact met de GI. Dit vindt de kinderrechter onveilig voor [de minderjarige] .
Vrijwillig kader niet mogelijk
6.5.
De kinderrechter is van oordeel dat de ernstige ontwikkelingsbedreiging niet kan worden weggenomen in vrijwillig kader. Duidelijk is dat de moeder in het geheel niet openstaat voor hulp en een volledig eenzijdige visie heeft op wat goed is voor [de minderjarige] . De vader (en zijn partner) hebben laten zien wel open te staan voor hulpverlening, maar het blijkt dat er ook nog stappen te zetten zijn in de opvoedvaardigheden van zowel de vader als zijn partner. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven zich daarvan bewust te zijn en ook te willen leren en zijn corrigerende opvoedmethoden aan te passen. De GI heeft echter aangeven dat de vader hier eerder anders in stond en dat de vader nu en in een eerder gesprek met de GI hierover zijn standpunt afzwakt. Het is de kinderrechter daarom onduidelijk of de vader blijvend overtuigd is van de noodzaak van verandering en of hij hiertoe (met hulpverlening) ook toe bereid en in staat is. Ook als het gaat over de belastbaarheid van het gezin van de vader bestaan twijfels. De kinderrechter is overtuigd van de goede intenties van de vader en zijn partner maar minder van de vraag of de vader en zijn partner daadwerkelijk overzien wat er op hen afkomt als [de minderjarige] volledig bij hen woont en ook hoeveel hulp zij daarbij nodig gaan hebben. Dit moet langere tijd gemonitord worden en er moet ook opgeschaald kunnen worden in hulp als daartoe aanleiding is. Daarom is een dwingend kader nodig.
Over de uithuisplaatsing
6.6.
Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding, onderzoek van zijn geestelijke toestand en onderzoek van zijn lichamelijke toestand (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De kinderrechter beperkt de machtiging in duur tot 24 augustus 2024 en wijst het overige deel van het verzoek af. De kinderrechter legt de beslissing hierna verder uit.
Het dilemma
6.7.
De kinderrechter constateert dat sprake is van een moeilijk dilemma. Een langdurig verblijf van [de minderjarige] op de zorginstelling (hoe goed hier ook gezorgd wordt voor hem) levert schade op voor [de minderjarige] (a). Plaatsing van [de minderjarige] bij de vader per 24 augustus 2024 brengt echter ook (het risico van) schade voor [de minderjarige] met zich (b).
a.
Schade als gevolg van langer verblijf in de zorginstelling
Bij toewijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing moet [de minderjarige] langer in de zorginstelling blijven voor een zeer onbepaalde duur, met teleurstelling tot gevolg en behoorlijke onzekerheid over het perspectief. Dit levert onrust bij [de minderjarige] op. Het kan zijn vertrouwen schaden in de volwassenen om hem heen en ook zijn mogelijk al bestaande loyaliteitsconflict versterken. Daar komt bij dat [de minderjarige] na de zomer moet wisselen van school. Dat zal dan in de buurt zijn van de zorginstelling waar hij nu verblijft. Als hij na verloop van tijd toch bij de vader gaat wonen, moet hij weer wisselen van school en dat brengt onrust met zich mee.
Op basis van het voorgaande kan gesteld worden dat een verblijf in de zorginstelling dat veel langer gaat duren en van onbepaalde duur is zekere schade voor [de minderjarige] met zich brengt en zijn ontwikkeling negatief beïnvloedt.
Schade door plaatsing bij de vader
[de minderjarige] heeft een behoorlijke opvoedvraag en dat vraagt veel van zijn opvoeders. Bij plaatsing van [de minderjarige] bij de vader bestaat het risico dat [de minderjarige] niet de juiste begeleiding en correctie krijgt en dat het gezin overbelast raakt. Dat kan in het slechtste geval een hernieuwde en nog schadelijker uithuisplaatsing tot gevolg hebben voor [de minderjarige] . Voor de hand ligt dan een forse terugslag in zijn persoonlijke ontwikkeling. Daarbij ziet de kinderrechter ook de schade die kan ontstaan doordat [de minderjarige] zich bij de vader thuis mogelijk minder vrij voelt om contact te onderhouden met de moeder. Er is bovendien enig risico op onveiligheid voor [de minderjarige] vanwege het onvoorspelbare gedrag van de moeder, omdat de moeder in de buurt van de vader woont.
Wat geeft de doorslag?
6.8.
In dit dilemma ziet de kinderrechter twee doorslaggevende factoren.
De eerste is dat de Raad in haar toetsing aangeeft dat zij het noodzakelijk vindt voor de ontwikkeling van [de minderjarige] dat hij op korte termijn duidelijkheid gaat krijgen over waar hij mag opgroeien. Die duidelijkheid wordt het meest en snelst verkregen door plaatsing bij de vader per 24 augustus 2024. Het aanhouden van deze datum heeft daarnaast als voordeel dat [de minderjarige] direct op een nieuwe, passende school kan starten.
6.9.
Zwaarwegender nog is dat het risico op schade door de plaatsing bij de vader onzekere schade is die als het goed is voor een groot deel te ondervangen is door de inzet van passende hulpverlening. De kinderrechter vindt op dit moment voldoende garanties aanwezig dat de hulpverlening voor [de minderjarige] de risico’s afdoende kan beperken.
Dat komt in de eerste plaats omdat de vader en zijn partner open zijn geweest over de belasting en de twijfels over de komst van [de minderjarige] . Dit laat zien dat de vader en zijn partner zich bewust zijn van de verantwoordelijkheden die zij krijgen en de hulp die zij daarbij nodig hebben. Eerste inzet van ondersteuning door mevrouw [naam] heeft effect gehad en deze ondersteuning kan kennelijk worden voortgezet. De kinderrechter schat in dat ook de hulp van Curess of een soortgelijke instantie noodzakelijk gaat zijn, maar de vader en zijn partner zijn bereid hieraan mee te werken.
Daarnaast is de vader open geweest over zijn correctiemethoden. Deze openheid is een noodzakelijke stap naar verandering, maar openheid alleen is niet genoeg. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter de vader toegesproken en nadrukkelijk benoemt en uitgelegd waarom een corrigerende tik ontoelaatbaar is en waarom ook het meerdere uren op de kamer laten van de kinderen geen goede correctiemethode is. In beide gevallen is het een voorbeeld van onmacht bij de opvoeder die leidt tot gevoelens van onveiligheid en afwijzing bij kinderen. Dit moet bij [de minderjarige] te allen tijde worden voorkomen. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling expliciet gezegd dit nu te snappen, ook omdat hij hierover inmiddels meer uitleg heeft gekregen, en te willen meewerken aan hulpverlening om andere corrigerende vaardigheden te leren. De kinderrechter acht deze intrinsieke motivatie een belangrijke voorwaarde voor het goede effect van hulpverlening.
6.10.
Tot slot overweegt de kinderrechter dat, wat ook zij van de verstoorde verhouding tussen de GI en de vader, de inzet van passende hulp binnen een aantal weken reëel lijkt. Ook een opbouwregeling lijkt mogelijk voor [de minderjarige] omdat de zomervakantie eraan komt. De kinderrechter weet niet of weekendopvang of een logeeradres tot de opties behoort, maar wellicht kan hieraan gedacht worden om de vader en zijn partner in de toekomst zo nu en dan te ontlasten. De kinderrechter dringt verder aan op helder te stellen doelen en afspraken en goede verslaglegging door de ingezette hulpverlening bij de vader thuis.
De rol van en de zorgen over de moeder
6.11.
Wat betreft het loyaliteitsconflict onderschrijft de kinderrechter het belang dat [de minderjarige] contact kan blijven houden met de moeder. Dat kan echter plaatsvinden binnen de ondertoezichtstelling en gemonitord worden. Een minder ingrijpend middel dan een machtiging tot uithuisplaatsing is mogelijk.
6.12.
Wat betreft de onvoorspelbare houding van de moeder constateert de kinderrechter dat deze houding al langdurig min of meer hetzelfde is. [de minderjarige] verblijft regelmatig meerdere dagen bij de vader en dat heeft tot nu toe nauwelijks tot confrontaties met de moeder geleid. Er zijn op dit moment ook te weinig concrete aanwijzingen om aan te nemen dat het gedrag van de moeder plotseling veel belastender wordt voor [de minderjarige] . Als plaatsing van [de minderjarige] bij de vader verantwoord is, kan dit niet achterwege blijven vanwege het potentieel onvoorspelbare gedrag van de moeder. Dat zou een onevenredige consequentie zijn die alleen [de minderjarige] raakt.
Conclusie
6.13.
Concluderend heeft duidelijkheid voor [de minderjarige] de grootste prioriteit en die wordt verkregen met een plaatsing bij de vader. De zorgen die bestaan rondom de plaatsing bij de vader kunnen bovendien grotendeels ondervangen worden. Om die reden verlengt de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 24 augustus 2024 waarbij zij er vanuit gaat dat in die tijd wordt gewerkt aan een gefaseerde overgang van [de minderjarige] naar de vader met inzet van passende hulpverlening en inschrijving op een passende school.
6.14.
Het overige deel van het verzoek wordt afgewezen, vanuit het oogpunt dat duidelijkheid op dit moment voorop moet staan. Mocht in de komende weken van onvoldoende progressie blijken in de samenwerking, het starten van hulpverlening en het effect hiervan, dan is het aan de GI om een nieuw verleningsverzoek in te dienen.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 16 juli 2025;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 24 augustus 2024;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
wijst het overige deel van het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.G.J. Post, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2024, in aanwezigheid van mr. K. Boessenkool als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.