ECLI:NL:RBGEL:2024:4186

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
C/05/428600 / HZ ZA 23-430
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van schenking door gevolmachtigde en nietigheid ingeroepen door bewindvoerder

In deze zaak hebben [eiser 1] en [eiser 2], de zoon en schoondochter van mevrouw [naam], vorderingen ingesteld tegen de bewindvoerder van hun (schoon)moeder. De bewindvoerder heeft de nietigheid ingeroepen van een schenking die [eiser 1] als gevolmachtigde van zijn moeder aan zichzelf heeft gedaan. De rechtbank heeft op 3 juli 2024 geoordeeld dat de schenking van 2 januari 2020 rechtsgeldig is en dat de bewindvoerder ten onrechte de nietigheid heeft ingeroepen. De rechtbank oordeelt dat de bewindvoerder bevoegd was om op te treden tegen handelingen die zijn verricht voorafgaand aan het instellen van het bewind, en dat de schenking niet tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] gedeeltelijk toegewezen en de bewindvoerder veroordeeld om machtiging te vragen aan de kantonrechter voor de medewerking aan de uitvoering van de schenkingsovereenkomst. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/428600 / HZ ZA 23-430
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [gezamenlijke eisers] , en ieder afzonderlijk: [eiser 1] en [eiser 2] ,
advocaat: mr. C.A. Spekschoor,
tegen
[bewindvoerder] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van [naam],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. E.J. Moll.

1.De zaak in het kort

[eiser 1] en [eiser 2] zijn de zoon en schoondochter van mevrouw [naam] . Zij hebben vorderingen ingesteld tegen de bewindvoerder van hun (schoon)moeder. De bewindvoerder heeft namelijk de nietigheid ingeroepen van een schenking die [eiser 1] als gevolmachtigde van zijn moeder namens zijn moeder aan zichzelf heeft gedaan. Volgens de bewindvoerder is de schenking niet rechtsgeldig. [eiser 1] en [eiser 2] stellen zich onder andere op het standpunt dat de schenking wel rechtsgeldig is. De rechtbank volgt hen daarin. Zij komt in dit vonnis tot de conclusie dat de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] gedeeltelijk moeten worden toegewezen en voor het overige moeten worden afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dat oordeel komt.

2.De procedure

Op 24 november 2023 heeft [gezamenlijke eisers] de bewindvoerder gedagvaard en vorderingen tegen haar ingesteld (zie hierna 4.1).
Bij conclusie van antwoord van 17 januari 2024 heeft de bewindvoerder tegen die vorderingen verweer gevoerd.
Op 7 februari 2024 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen. Daarin heeft de rechtbank bepaald dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden.
Op 1 mei 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verkort proces-verbaal opgemaakt.
Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat zij vonnis zal wijzen. Het vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
[eiser 1] is de zoon van [naam] (hierna: [naam] ). [naam] heeft ook nog een dochter. [eiser 2] is de partner van [eiser 1] .
3.2.
Bij levenstestament van 12 september 2017 heeft [naam] [eiser 1] aangesteld tot haar algemeen gevolmachtigde. Het levenstestament luidt onder meer als volgt:

Verklaringen vooraf, herroeping eerder gemaakte notariële volmachten
(…)
Bij deze akte verleen ik een algemene volmacht in de zin van artikel 3:62 van het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast worden in deze akte omschreven mijn persoonlijke wensen en verlangens en is in deze akte een volmacht opgenomen als bedoeld in artikel 7:465 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, waarmee de gevolmachtigde zo nodig bevoegd is om mij te vertegenwoordigen bij (rechts)handelingen in aangelegenheden betreffende mijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding.
Ik tref deze maatregelen onder meer om te voorkomen dat ik onder curatele word gesteld, dat over mijn goederen beschermingsbewind of ten behoeve van mij mentorschap wordt ingesteld. Ook als ik niet meer wilsbekwaam ben, dat wil zeggen dat ik lijd aan een stoornis in de zin van artikel 3:34 Burgerlijk Wetboek en/of dat ik niet meer in staat wordt geacht tot een redelijke waardering van mijn belangen zoals bedoeld in artikel 7:465 lid 3 Burgerlijk Wetboek, blijft dit levenstestament met de daarin opgenomen volmachten gelden. Ik ben mij ervan bewust dat ik dan zelf niet meer in staat zal zijn om mijn gevolmachtigde rekening en verantwoording te vragen of de volmacht in te trekken.
(…)
De gevolmachtigde, ingangsdatum
(…)
Aan de gevolmachtigde verleen ik alle nodige volmachten om de hieronder vermelde rechtshandelingen namens mij te verrichten en in het algemeen mijn belangen waar nodig te behartigen.
(…)
Curatele, bewind en mentorschap
Artikel 10
Deze volmacht is erop gericht geen bewind, mentorschap of curatele te hoeven aanvragen. Stelt de rechter desondanks een bewind en/of mentorschap in, of stelt hij een curatele in, dan geldt het volgende.
(…)
10.6.
Ik wens dat de gebruikelijke giften aan mijn kinderen zullen worden voldaan ook wanneer er geen sprake is van een schenkingstraditie.
(…)
10.7.
Het is mijn wens dat uit het oogpunt van nalatenschapsplanning en/of ter voorkoming van een vermogensafhankelijke eigen bijdrage op grond van de Wet Langdurige Zorg of daarvoor in de plaats te treden regelgeving zelf bovenmatig giften worden gedaan aan mijn kinderen, ook wanneer er geen sprake is van een schenkingstraditie. Aan mijn kinderen en eventuele kleinkinderen mogen met het oog op besparing van erf- en schenkbelasting en/of de eigen bijdrage op grond van de genoemde Wet Langdurige Zorg op de meest voordelige wijze schenkingen worden gedaan.
(…)”
3.3.
Op 2 april 2019 hebben [naam] als geldgever enerzijds en [eiser 1] en [eiser 2] als geldleners anderzijds een overeenkomst van geldlening gesloten. Op grond van die overeenkomst heeft [naam] een bedrag van € 250.000,00 aan [eiser 1] en [eiser 2] geleend.
3.4.
Eveneens op 2 april 2019 hebben [naam] als schenker en [eiser 1] als begiftigde anderzijds een schenkingsovereenkomst gesloten. Op grond van die overeenkomst heeft [naam] aan [eiser 1] een bedrag van € 124.707,00 geschonken.
3.5.
Productie 1 bij conclusie van antwoord is een stuk, gedateerd 2 januari 2020, met als opschrift “
Schenkingsovereenkomst 2020”. Het stuk is twee maal ondertekend door [eiser 1] : enerzijds als gevolmachtigde van de schenkende partij ( [naam] ) en anderzijds als de begiftigde partij (hijzelf). Het stuk bevat onder meer de volgende bepaling:

Artikel 1: Voorwerp van overeenkomst
1.
De schenker en de begiftigde zijn op 2 januari 2020 een overeenkomst van schenking aangegaan op grond waarvan door de schenker aan de begiftigde is geschonken een bedrag van € 125.000 in de vorm van een kwijtschelding van schuld.
(…)”
3.6.
Op 6 februari 2020 heeft [eiser 1] aan de kantonrechter van deze rechtbank, locatie Zutphen, onder meer verzocht om de onderbewindstelling van alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [naam] . Als reden voor het verzoek heeft [eiser 1] opgegeven dat [naam] als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle haar vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Dit blijkt volgens het verzoek uit het feit dat [naam] sinds juli 2019 beschikt over CIZ-indicatie ZZP5, sindsdien verder achteruit is gegaan en op 16 januari 2020 is gediagnosticeerd als blijvend wilsonbekwaam. Bij de vraag in het formulier: “
Kan de betrokkene de strekking van het verzoek begrijpen en zijn of haar mening daarover geven?” heeft [eiser 1] ingevuld: “
Nee”.
3.7.
Bij beschikking van 3 april 2020 heeft deze rechtbank de goederen die (zullen) toebehoren aan [naam] onder bewind gesteld wegens haar geestelijke of lichamelijke toestand, met benoeming van de bewindvoerder tot bewindvoerder.
3.8.
Bij brief van 13 maart 2023 heeft de advocaat van de bewindvoerder aan [eiser 1] het volgende meegedeeld:
“(…)
In mijn bezit is een kopie van een overeenkomst van geldlening uit 2019. Geldgever is uw moeder. Geldleners zijn uw partner en u. Het geleende bedrag is € 250.000.
In mijn bezit is een kopie van een schenkingsovereenkomst d.d. 2 januari 2020. Deze overeenkomst houdt in, indien deze overeenkomst geldig zou zijn, dat de vordering van uw moeder op u ter hoogte van € 250.000 zou dalen naar een bedrag van € 125.000 omdat € 125.000 zou zijn geschonken in de vorm van (gedeeltelijke) kwijtschelding van de hiervoor onder 1 genoemde schuld.
(…)
Door deze brief wordt u ervan op de hoogte gesteld, dat de ‘schenking’ van 2 januari 2020 niet wordt erkend. Uw moeder heeft niet € 125.000 van haar vordering op u kwijtgescholden. De akte d.d. 2 januari 2020 is niet door uw moeder ondertekend.
3.9.
In de brief wordt verder primair betwist dat [eiser 1] op grond van de volmacht in het levenstestament bevoegd was een dergelijke schenking aan zichzelf te doen. Subsidiair wordt namens de bewindvoerder het standpunt ingenomen dat [eiser 1] niet als een goed volmachtnemer heeft gehandeld en dat hij door zijn handelen [naam] schade heeft berokkend. Voor zover wel sprake zou zijn van een schenking, beroept de bewindvoerder zich op de nietigheid daarvan, dan wel vernietigt zij de schenking, waardoor de oorspronkelijke vordering van [naam] op [eiser 1] is herleefd. De bewindvoerder legt in de brief aan het beroep op nietigheid/vernietiging ten grondslag dat bij [naam] de vereiste wil om de schenking aan [eiser 1] te doen ontbrak als gevolg van de stoornis in haar geestesvermogens. Daarnaast is de schenking volgens de bewindvoerder tot stand gekomen door misbruik van omstandigheden.

4.Het geschil

4.1.
[gezamenlijke eisers] vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de schenking van 2 januari 2020, in overeenstemming met de schenkingsovereenkomst en wat [gezamenlijke eisers] naar voren heeft gebracht, een rechtsgeldige schenking betreft die ten onrechte buitengerechtelijk is vernietigd en als zodanig van aanvang af herleeft en niet (meer) in het vermogen van mevrouw [naam] zit;
voor recht verklaart dat de bewindvoerder onzorgvuldig en onrechtmatig heeft gehandeld in de richting van [gezamenlijke eisers] en moeder, en [rechtbank: haar] veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding binnen twee dagen na betekening van het vonnis van € 10.000,00 aan de Stichting Voedselbosbouw en zich voor de duur van haar bewindvoering en mentorschap te onthouden van acties in de richting van [gezamenlijke eisers] ;
de bewindvoerder veroordeelt tot onvoorwaardelijke medewerking aan de uitvoering van de schenkingsafspraak door aan [gezamenlijke eisers] in 2023 en 2024 een bedrag te schenken, in de vorm van kwijtschelding van de lening, van respectievelijk € 40.000,00 (oude lening voor huis op Ilha de Moçambique) en € 125.000,00 (laatste deel lening naar schenking voor huis in Geesteren);
de bewindvoerder veroordeelt in de proceskosten van [gezamenlijke eisers] en [naam] indien deze kosten uit de boedel van [naam] zouden zijn betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[gezamenlijke eisers] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de schenking van 2 januari 2020, in tegenstelling tot wat de bewindvoerder schrijft in haar brief van 13 maart 2020 (zie 3.8), geldig is, dat hij heeft gehandeld als een goed volmachtnemer en dat de afspraken die [naam] heeft vastgelegd in haar levenstestament moeten worden geëerbiedigd en uitgevoerd.
4.3.
De bewindvoerder voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gezamenlijke eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gezamenlijke eisers] in de proceskosten.
4.4.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

5.De beoordeling

De bewindvoerder mocht optreden tegen handelingen die zijn verricht voorafgaand aan het instellen van het bewind
5.1.
[gezamenlijke eisers] wijst erop dat de (gestelde) schenking dateert van 2 januari 2020, terwijl “het mandaat” van de bewindvoerder pas is begonnen op 3 april 2020. [gezamenlijke eisers] verbindt hieraan echter geen expliciete (juridische) conclusie. Voor zover [gezamenlijke eisers] hiermee wil zeggen dat de bewindvoerder niet bevoegd is om op te treden tegen handelingen met betrekking tot het vermogen van [naam] die zijn verricht voorafgaand aan het instellen van het bewind, is dat standpunt onjuist. Door het bewind komt het beheer over het vermogen toe aan de bewindvoerder. Een vordering van de onder bewind gestelde die is ontstaan vóór het instellen van het bewind valt onder het onder bewind gestelde vermogen. De bewindvoerder vertegenwoordigt de betrokkene in en buiten rechte. Zij kan voor de betrokkene alle handelingen verrichten die bijdragen aan een goed bewind. Hieruit volgt dat de bewindvoerder bevoegd is om namens de onder bewind gestelde een vordering in te stellen, ook als die vordering is ontstaan voordat het bewind werd ingesteld.
Er is geen sprake van rechtsverwerking aan de kant van de bewindvoerder
5.2.
[gezamenlijke eisers] wijst er verder op dat de bewindvoerder op 13 maart 2023 de brief heeft gestuurd waarin zij schrijft dat de schenkingsovereenkomst van 2 januari 2020 nietig/vernietigbaar is. [gezamenlijke eisers] verbindt ook hieraan geen expliciete (juridische) conclusie. Voor zover [gezamenlijke eisers] hiermee bedoelt te betogen dat de bewindvoerder haar recht om zich te beroepen op de (ver)nietig(baar)heid van de schenkingsovereenkomst heeft verwerkt, gaat dit betoog niet op. Enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend maakt. [gezamenlijke eisers] heeft dergelijke omstandigheden niet gesteld.
De schenking van 2 januari 2020 is rechtsgeldig
5.3.
De onder I gevorderde verklaring voor recht dat de schenking van 2 januari 2020 een rechtsgeldige schenking betreft die ten onrechte buitengerechtelijk is vernietigd en van aanvang af herleeft en niet (meer) in het vermogen van [naam] zit, zal worden toegewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
5.4.
Van een (rechtsgeldige) schenkingsovereenkomst kan alleen sprake zijn als bij [naam] de wil aanwezig was om € 125.000,00 aan [eiser 1] te schenken en zij die wil ook heeft geuit (artikel 3:33 van het Burgerlijk Wetboek).
5.5.
De bewindvoerder wijst erop dat [eiser 1] in het verzoek tot onderbewindstelling van [naam] van 6 februari 2020 heeft ingevuld dat zijn moeder sinds juli 2019 CIZ indicatie ZZP5 heeft, sindsdien verder is achteruitgegaan en op 16 januari 2020 is gediagnosticeerd als blijvend wilsonbekwaam. Ook heeft [eiser 1] op het formulier ontkennend geantwoord op de vraag of [naam] de strekking van het verzoek kan begrijpen en haar mening daarover kan geven. De bewindvoerder trekt hieruit de conclusie dat bij [naam] op 2 januari 2020 – slechts twee weken vóórdat zij als blijvend wilsonbekwaam werd gediagnosticeerd – niet de wil geacht kan worden aanwezig te zijn geweest die was gericht op het schenken van een bedrag van € 125.000,00 aan [eiser 1] . [naam] heeft ook niet zelf haar handtekening onder de schenkingsovereenkomst van die datum gezet; dat heeft [eiser 1] als haar gevolmachtigde gedaan. Voor zover [gezamenlijke eisers] aanvoert dat [eiser 1] daartoe bevoegd was op grond van de volmacht in het levenstestament, overweegt de rechtbank dat dit op zichzelf zonder nadere onderbouwing, die [gezamenlijke eisers] niet heeft gegeven, niet uit die volmacht blijkt. Het doen van schenkingen staat namelijk niet vermeld in de opsomming van rechtshandelingen waartoe [naam] [eiser 1] heeft gevolmachtigd om die namens haar te verrichten.
5.6.
[gezamenlijke eisers] heeft echter op de zitting genoegzaam toegelicht dat hij heeft gehandeld overeenkomstig de uitdrukkelijke wil van [naam] . Zij heeft in 2018 de wens uitgesproken om een woning voor [eiser 1] te kopen. Dat wilde zij doen uit de verkoopopbrengst van haar eigen woning. Met het oog hierop wilde zij [eiser 1] een bedrag van € 250.000,00 schenken. Om te voorkomen dat [eiser 1] hierover schenkbelasting zou moeten betalen, zou de schenking in twee delen worden gedaan. Het eerste deel, dat € 124.707,00 bedroeg om onder de grens voor de schenkbelasting te blijven, heeft [naam] geschonken op 2 april 2019. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser 1] op de zitting de betreffende schenkingsovereenkomst (zie hierboven 3.4) overgelegd. Het tweede deel van de schenking zou volgens [gezamenlijke eisers] in 2020 plaatsvinden. Dat heeft [naam] toen echter als gevolg van haar geestelijke toestand niet meer zelf kunnen doen. Om de mondelinge afspraak en uitdrukkelijke wens van [naam] uit 2018 toch ten uitvoer te brengen, heeft [eiser 1] de schenkingsovereenkomst van 2 januari 2020 ondertekend als gemachtigde van [naam] als schenkende partij en namens zichzelf als begiftigde, aldus [gezamenlijke eisers]
5.7.
De bewindvoerder heeft op de zitting desgevraagd de gestelde afspraken tussen [eiser 1] en [naam] niet expliciet weersproken, maar heeft aangevoerd dat zij geen bewijs heeft van deze afspraken. Als zij de gestelde afspraken echter op papier had gehad, dan zou zij daarin kunnen meegaan, met dien verstande dat zij het dan nog wel zou moeten voorleggen aan de kantonrechter, aldus de bewindvoerder.
5.8.
In het licht hiervan kan naar het oordeel van de rechtbank – hoewel de volmacht in het levenstestament [eiser 1] niet de bevoegdheid gaf tot het namens [naam] doen van de schenking aan zichzelf – niet worden gezegd dat de schenking van 2 januari 2020 tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden. Hieruit volgt dat de bewindvoerder ten onrechte de nietigheid van de schenkingsovereenkomst van 2 januari 2020 heeft ingeroepen. De gevorderde verklaring voor recht dat – kort gezegd – de schenkingsovereenkomst rechtsgeldig is en onterecht buitengerechtelijk is vernietigd, is daarom toewijsbaar.
De bewindvoerder heeft niet onzorgvuldig en onrechtmatig gehandeld
5.9.
De onder II gevorderde verklaring voor recht dat de bewindvoerder onrechtmatig jegens [gezamenlijke eisers] heeft gehandeld en haar veroordeling tot betaling van een schadevergoeding is niet toewijsbaar. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
5.10.
[gezamenlijke eisers] heeft ter onderbouwing van deze vordering onvoldoende gesteld. Hij stelt zich op het standpunt dat de bewindvoerder haar taak onbehoorlijk heeft vervuld, maar onderbouwt dat niet. Hij stelt alleen dat de bewindvoerder zich willens en wetens voor het karretje van zijn zus heeft laten spannen. Hij licht dit verder niet toe. Ook stelt hij dat de bewindvoerder ernstige, verwijtbare fouten heeft gemaakt door geen contact met hem op te nemen toen [naam] in februari 2022 in het ziekenhuis werd opgenomen en ervan uit te gaan dat het ziekenhuis wel contact met [eiser 1] zou opnemen. [eiser 1] onderbouwt echter niet waarom en in welk opzicht het handelen van de bewindvoerder op dit punt onrechtmatig zou zijn. Ten slotte stelt [gezamenlijke eisers] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de bewindvoerder de wens van [naam] , zoals vastgelegd in haar levenstestament, niet volgt, dat de bewindvoerder een procedure voert om [gezamenlijke eisers] in een kwaad daglicht te stellen en dat zij ervoor zorgt dat de erfbelasting en schenkbelasting is vermeerderd door een bedrag van € 125.000,00 terug te vorderen. Mede in het licht van de afwijzing van zijn vordering onder I heeft [gezamenlijke eisers] echter ook deze stellingname onvoldoende onderbouwd. [gezamenlijke eisers] heeft bovendien niet onderbouwd dat het gestelde onrechtmatig handelen van de bewindvoerder tot schade heeft geleid. Voor een veroordeling van de bewindvoerder tot het betalen van schadevergoeding – die ook nog eens zou moeten worden betaald aan de Stichting Voedselbosbouw, zonder dat [gezamenlijke eisers] heeft toegelicht waarom – bestaat daarom geen grond. Ook voor een veroordeling van de bewindvoerder tot het zich onthouden van acties in de richting van [gezamenlijke eisers] bestaat geen grond. De vordering is op dit punt te vaag geformuleerd. Bovendien kan de rechtbank niet vooruitlopen op mogelijk toekomstig handelen van [gezamenlijke eisers] dat voor de bewindvoerder gegronde reden zou kunnen zijn daarop actie tegen hem te ondernemen.
De bewindvoerder wordt veroordeeld tot het aan de kantonrechter voorleggen van de medewerking aan de uitvoering van de schenkingsovereenkomst
5.11.
Hierboven (zie 5.4) heeft de rechtbank geoordeeld dat de schenkingsovereenkomst van 2 januari 2020 rechtsgeldig is. De bewindvoerder heeft op de zitting verklaard de medewerking aan de uitvoering van de schenkingsovereenkomst eerst aan de kantonrechter te moeten voorleggen. De rechtbank begrijpt dat de bewindvoerder daarbij doelt op artikel 1:441 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. In die bepaling staan handelingen vermeld waarvoor de bewindvoerder toestemming nodig heeft van de rechthebbende. Is de rechthebbende niet in staat of weigerachtig om voor die handelingen toestemming te geven, dan heeft de bewindvoerder daarvoor machtiging van de kantonrechter nodig. De medewerking aan de uitvoering van de schenkingsovereenkomst kan worden geschaard onder artikel 1:441 lid 2 onder a (beschikken en aangaan van overeenkomsten tot beschikking over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als een gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt). Gelet op haar wilsonbekwaamheid is [naam] niet in staat hiervoor toestemming te geven, zodat machtiging van de kantonrechter nodig is. Daarom zal de rechtbank de vordering onder III, die ertoe strekt dat de bewindvoerder wordt veroordeeld tot onvoorwaardelijke medewerking aan de uitvoering van de schenkingsovereenkomst (van 2 januari 2020), toewijzen in die zin, dat de bewindvoerder ertoe zal worden veroordeeld voor de medewerking aan de uitvoering van de schenkingsovereenkomst machtiging te vragen aan de kantonrechter. Voor toewijzing van het meerdere bestaat geen grond.
[gezamenlijke eisers] wordt veroordeeld in de proceskosten
5.12.
Omdat partijen over en weer in het gelijk en in het ongelijk worden gesteld, zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren. Dit betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat de schenking van 2 januari 2020, in overeenstemming met de schenkingsovereenkomst en wat [gezamenlijke eisers] naar voren heeft gebracht, een rechtsgeldige schenking betreft die ten onrechte buitengerechtelijk is vernietigd en als zodanig van aanvang af herleeft en niet (meer) in het vermogen van mevrouw [naam] zit,
6.2.
veroordeelt de bewindvoerder ertoe machtiging te vragen aan de kantonrechter voor de medewerking aan de uitvoering van de schenkingsovereenkomst van 2 januari 2020,
6.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.
JE/AW