ECLI:NL:RBGEL:2024:4177

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
05.150836.23 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat verkregen is door middel van drugshandel. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, en dat de veroordeelde de verplichting krijgt opgelegd tot betaling aan de Staat van dit geschatte voordeel. Het geschatte voordeel werd door de officier van justitie vastgesteld op € 80.927,87.

De rechtbank heeft de zaak behandeld in een openbare terechtzitting, waar de officier van justitie zijn vordering heeft toegelicht. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsvrouw mr. S. Aarts, betwistte de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en stelde dat de periode waarover het voordeel was berekend niet correct was. De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde, samen met medeplegers, wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de handel in harddrugs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde en de medeplegers betrokken waren bij de verkoop van verschillende soorten verdovende middelen. Op basis van observaties en getuigenverklaringen heeft de rechtbank het aantal deals geschat en de opbrengst berekend. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de veroordeelde vastgesteld op € 3.155,19, waarbij rekening is gehouden met de rol van de veroordeelde in de drugshandel. De rechtbank heeft de veroordeelde ook verplicht om een bedrag van € 580,19 aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 11 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Tegenspraak
Parketnummer : 05.150836.23 (ontneming)
Datum uitspraak : 25 juni 2024
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. S. Aarts, advocaat in Rotterdam.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. Door de officier van justitie is het voordeel geschat op € 80.927,87.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting behandeld.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering en gesteld dat veroordeelde samen met de medeplegers [naam 1] en [medeverdachte] hiervoor hoofdelijk aansprakelijk is.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten onrechte is uitgegaan van de periode van 1 januari 2022 tot en met 20 juni 2023, nu de ten laste gelegde periode van 1 augustus 2022 tot en met 20 juni 2023 loopt. De berekening is gebaseerd op een schatting naar aanleiding van observaties van in totaal slechts 5,5 uur. De observatieperiode en de duur zijn volgens de raadsvrouw te kort om een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op te kunnen baseren. Verder blijkt uit niets dat de gemiddelde deal € 39,65 zou opleveren. Ook is niet duidelijk waarop de winstmarge is gebaseerd. De raadsvrouw heeft verzocht de door de officier van justitie gehanteerde bedragen te matigen. Verder heeft de raadsvrouw verzocht om een pondspondsgewijze verdeling toe te passen ten aanzien van de betalingsverplichting.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het vandaag (25 juni 2024) tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde is veroordeeld ter zake van:
feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Aan veroordeelde is opgelegd een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 100 uur met aftrek van de tijd die veroordeelde in verzekering gesteld is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
[medeverdachte] heeft verklaard dat [naam 1] ongeveer acht maanden bij hem in de woning woonde, hij denkt vanaf eind oktober 2022. Na zijn vakantie, half of eind december 2022, kwamen er opeens veel mensen bij zijn woning. Hij wist dat [naam 1] cocaïne verkocht. Hij heeft wel eens iemand naar een bepaalde plek moeten sturen of iets moeten pakken of klaarleggen. Hij heeft wel eens bolletjes in plastic aan mensen gegeven als [naam 1] er niet was. [2] Hij wist wel dat wat hij moest afgeven of klaarleggen geen zuivere koffie was. [medeverdachte] heeft verder verklaard dat hij vanaf de zomer van 2022 wel eens speed en xtc verkocht. [3]
Op 24 maart 2023 heeft het observatieteam waargenomen dat de Volkswagen Golf met het [kenteken] in de [adres 2] in [woonplaats] stond. [naam 1] is meerdere malen gecontroleerd in deze auto. Omstreeks 14:02 uur ging de bestuurder van een Kia
Proceed bij de woning [adres 2] naar binnen. De Kia vertrok weer om 14:17 uur met dezelfde bestuurder. Omstreeks 14:25 ging [naam 2] kortstondig de woning [adres 2] [woonplaats] binnen. [naam 2] werd door het observatieteam herkend en is bij de politie bekend als drugsgebruiker en alcoholist. Omstreeks 15:26 uur stopte een Skoda Fabia in de [adres 2] . De mannelijke bestuurder ging de woning van nummer 20 binnen. Na ongeveer vijf minuten vertrok hij weer met de Skoda. De Skoda stond op naam van [naam 3] . [naam 3] is volgens registraties in de politiesystemen een contact van [naam 1] en heeft meerdere Opiumwet-antecedenten.
Op 31 maart 2023 omstreeks 14:55 uur ging een man de woning aan de [adres 2] binnen. Hij vertrok om 14:56 uur. Verbalisant herkende op de foto die van de man is gemaakt [naam 4] , een hem ambtshalve bekende harddrugsgebruiker uit Zutphen. Op grond van opgenomen telecommunicatie is het aannemelijk dat [naam 4] gebruik maakte van het nummer [telefoonnummer] , aangezien [naam 1] vlak voor het bezoek van [naam 4] contact met dit nummer had. Omstreeks 14:55 uur ging de bestuurder van een Mercedes Vito de woning aan de [adres 2] binnen. Omstreeks 15:29 uur vertrok de bestuurder van de Mercedes. Omstreeks 15:54 uur werd vermoedelijk [naam 5] waargenomen. Uit een ander onderzoek is naar voren gekomen dat zijn telefoonnummer voorkwam in de handelstelefoon van een andere dealer uit [woonplaats] .
Omstreeks 16:45 uur werd waargenomen dat [naam 1] kortstondig de woning aan de [adres 3] in [plaats] binnen ging. Uit onderzoek is gebleken dat hier [naam 6] woonde. [naam 6] had meerdere Opiumwet-antecedenten. [4]
Uit het vonnis van 25 juni 2024 blijkt dat ook drugs werden afgehaald op het adres van veroordeelde. Dit is afgeleid uit de tapgesprekken en uit de verklaringen die de getuigen [naam 7] en [naam 2] hebben afgelegd. [5]
De rechtbank leidt uit de observaties af dat de woning aan de [adres 2] in [woonplaats] door meerdere personen steeds kortstondig werd bezocht. Daarnaast blijkt uit het vonnis van 25 juni 2024 dat ook op het adres [adres 1] in [woonplaats] drugs werden gehaald.
Op basis van de observaties, de tapgesprekken en de getuigenverklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank niet precies worden vastgesteld hoeveel mensen er op een dag drugs kwamen halen. De officier van justitie heeft het aantal deals geschat op 10 per dag.
De rechtbank zal het aantal deals per dag schatten op vier. Verder zal de rechtbank aansluiten bij de in de zaken van [naam 1] en [medeverdachte] bewezenverklaarde periode, te weten de periode van 1 augustus 2022 tot en met 20 juni 2023. De rechtbank heeft berekend dat deze periode 46 weken omvat. Evenals de officier van justitie zal de rechtbank (in het voordeel van veroordeelde) uitgaan van vijf dagen in plaats van zeven dagen per week en ook de feestdagen niet mee berekenen. De rechtbank gaat uit van 4 deals op 225 dagen.
Opbrengst
Zoals uit de bewezenverklaring blijkt gaat het om de handel in meerdere soorten verdovende middelen.
Verbalisant heeft naar aanleiding van het onderzoek van de telefoons van veroordeelde en de medeplegers 189 deals bekeken, waarbij bedragen genoemd waren die betaald werden voor de verdovende middelen. Daarbij zijn de verdovende middelen van lijst 2 van de Opiumwet buiten beschouwing gelaten. Verbalisant heeft alle losse bedragen van de 189 deals bij elkaar opgeteld. Het totaalbedrag van deze deals was € 7.494,-. Om het gemiddelde per deal te berekenen heeft hij dit bedrag gedeeld door het aantal deals en kwam daarbij uit op een bedrag van € 39,65 gemiddeld per deal. [6]
De rechtbank acht de manier waarop het gemiddelde per deal is berekend aannemelijk en zal van dit bedrag uitgaan. Dat leidt tot de volgende berekening:
225 (dagen) x 4 (deals) x € 39,65 (gemiddelde prijs per deal) =
€ 44.606,25(opbrengst).
Kosten
Voor de handel in verdovende middelen zijn door veroordeelde en de medeplegers kosten gemaakt. Deze kosten dienen in mindering te worden gebracht. Onbekend is wat de inkoopprijs van de verdovende middelen is geweest. Voor de berekening van de in aftrek te brengen kosten is daarom door verbalisant in het voordeel van veroordeelde de laagste winstmarge aangehouden (blijkens het drugsprijzenoverzicht over 2022 geldt deze laagste marge voor cocaïne). Als winstmarge op cocaïne wordt 54,72% genoemd.
Naar het oordeel van de rechtbank betreffen de kosten:
€ 44.606,25 x 100/154,72 =
€ 28.830,31
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde en de medeplegers [naam 1] en [medeverdachte] wederrechtelijk voordeel hebben verkregen tot een bedrag van (€ 44.606,25 minus € 28.830,31 =)
€ 15.775,94.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Veroordeelde is in de strafzaak veroordeeld voor onder meer het medeplegen van handel in harddrugs. De rechtbank gaat ervan uit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel is gedeeld met de medeplegers. De rechtbank zal daarbij uitgaan van de volgende verdeling:
  • 40% voor [naam 1] , hetgeen neerkomt op € 6.310,38;
  • 40% voor [medeverdachte] , hetgeen eveneens neerkomt op € 6.310,38;
  • 20% voor veroordeelde, hetgeen neerkomt op € 3.155,19.
De rechtbank heeft bij deze verdeling rekening gehouden met de kleinere rol die veroordeelde bij de drugshandel heeft gehad. Dat in haar zaak een kortere periode is bewezenverklaard, acht de rechtbank niet van belang nu zij via [naam 1] , die haar partner was en met wie zij na zijn vertrek uit haar woning is blijven samenwerken, toch heeft mee geprofiteerd van het voordeel.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het wederrechtelijk voordeel voor veroordeelde vaststellen op € 3.155,19.
In de hoofdzaak heeft de rechtbank de onder veroordeelde in beslag genomen geldbedragen van respectievelijk € 2.540,- en € 35,- verbeurd verklaard. De rechtbank zal bij de vaststelling van de betalingsverplichting hiermee rekening houden en bepalen dat veroordeelde nog € 580,19 aan de Staat dient te betalen.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 3.155,19;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van een bedrag van € 580,19 aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 11 dagen.
Aldus gegeven door mr. C.H.M. Pastoors (voorzitter), mr. E.S.M. van Bergen en mr. A.P. Sno, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juni 2024.
Mr. Sno is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek ON33023002 KUBUS, gesloten op 13 september 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , p. 596, 599-601.
3.Aanvullend proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] , p. 189.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 932-934.
5.Vonnis van 25 juni 2024, p. 4 van dat vonnis.
6.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict, p. 8 van dat rapport.