ECLI:NL:RBGEL:2024:4176

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
05.150836.23 vs
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van dealen in harddrugs en aanwezig hebben van harddrugs

Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van de handel in harddrugs en het aanwezig hebben van cocaïne. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet door samen met anderen een hoeveelheid cocaïne en andere verdovende middelen te bereiden, bewerken, verkopen en vervoeren, en het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne op 20 juni 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in de periode van 1 januari 2023 tot en met 20 juni 2023, betrokken was bij de handel in harddrugs, waarbij zij samenwerkte met een medeverdachte. De rechtbank heeft diverse tapgesprekken en getuigenverklaringen als bewijs gebruikt, waaruit bleek dat de verdachte op de hoogte was van de drugshandel en dat klanten bij haar konden aankloppen voor drugs. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en een taakstraf van 100 uur opgelegd, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank heeft ook verbeurdverklaring van in beslag genomen telefoons en geldbedragen bevolen, die verkregen zijn door middel van de bewezen feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid bij de drugshandel en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.150836.23
Datum uitspraak : 25 juni 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. S. Aarts, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2022 tot en met 20 juni 2023, te Lochem en/of te Zutphen, althans (in ieder geval) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal, bevattende cocaïne en/of heroïne en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, zijnde (een) middel(en) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, heeft bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd;
2.
zij op of omstreeks 20 juni 2023, te Lochem, althans (in ieder geval) in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal, bevattende cocaïne, te weten ongeveer 11,19 gram cocaïne, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, aanwezig heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 en 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe met betrekking tot feit 1 betoogd dat uit niets blijkt dat verdachte deelnam aan of wetenschap had van de handel in verdovende middelen. De telefoongesprekken met [medeverdachte] gingen over de normale gang van zaken binnen het gezin van verdachte. Bovendien heeft [medeverdachte] verklaard dat hij en niet verdachte verantwoordelijk moet worden gehouden voor de ten laste gelegde feiten. Ook medeplegen kan niet worden bewezen. Verdachte wist niets van de drugshandel, heeft daarin geen significante rol gehad en al helemaal geen opzet op het medeplegen van de handel. Voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, dient de periode sterk te worden verkort. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte niet wist dat het zakje met drugs in de woning lag. Ze heeft het niet voorhanden gehad en er ook geen beschikkingsmacht over gehad. [medeverdachte] heeft hierover ter terechtzitting verklaard dat het van hem was.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
[telefoonnummer 1] stond op naam van [verdachte] , wonende aan de [adres] in [woonplaats] . Tijdens de periode dat het telefoonnummer werd getapt (vanaf 29 maart 2023) bleek dat dit hoofdzakelijk werd gebruikt door een persoon met een vrouwenstem. In meerdere gesprekken gaf de vrouw haar naam door, waarbij ze haar voornaam en achternaam en in één gesprek ook haar adres noemde. Daarnaast voerde de gebruiker van het nummer gesprekken met of over kinderen, genaamd [naam 1] / [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Verdachte heeft kinderen met die voornamen. [2]
De rechtbank leidt hieruit af dat het [telefoonnummer 1] niet alleen op naam van verdachte stond maar ook door haar werd gebruikt.
Er zijn gesprekken getapt die zijn gevoerd met [telefoonnummer 2] , dat op naam staat van [naam 5] , een bij de politie ambtshalve bekende harddrugsgebruikster. Op 16 april 2023 geeft [naam 5] aan dat “hij” nog steeds niet opneemt en dat ze bij verdachte in de buurt rijdt. Verdachte zegt dat zij geen boodschappen van hem heeft. [naam 5] zegt dat ze zelf wel heeft. Verdachte vraagt of [naam 5] dingen bij zich heeft. [naam 5] zegt er twee bij zich te hebben.
In een later gevoerd gesprek op dezelfde datum zegt verdachte dat ze wel even kijken wat zij thuis heeft en dat ze naar de achterkant komt. [naam 5] zegt ook naar de achterkant te komen.
Op 4 mei 2023 wordt verdachte gebeld door [naam 5] . Verdachte zegt het laatste te hebben gegeven aan [naam 6] .
Op 28 mei 2023 wordt verdachte door [naam 5] gebeld. [naam 5] zegt dat ze had begrepen dat ze naar verdachte moest. Verdachte zegt dat ze die andere kleur niet heeft. [3]
Uit de tapgesprekken blijkt ook dat verdachte op 30 april 2023 naar het [telefoonnummer 3] heeft gebeld. De gebruiker van dit nummer zegt tegen verdachte: “doe maar 50 bij het water”. Verdachte zegt dat hij wel naar boven mag komen.
Op 1 mei 2023 kreeg verdachte een sms-bericht van het [telefoonnummer 3] , waarin werd gevraagd of hij nog een keer mocht aankomen. Verdachte belde naar genoemd nummer. De gebruiker zei er bijna te zijn. Verdachte zei dat hij via de voorkant naar boven mocht komen. [4]
In de telefoon van verdachte is gezien dat verdachte ook via WhatsApp contact had met het [telefoonnummer 3] . In berichten van 13 juni 2023 zegt verdachte dat de gebruiker van dat nummer naar boven kan komen en vraagt ze of hij binnen is, waarop de gebruiker bevestigend antwoordt. [5]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij gebruik maakt van het [telefoonnummer 3] . [getuige 1] heeft ook verklaard dat hij wel eens drugs kreeg van [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Hij haalde dat wel eens bij haar thuis op. De kinderen waren soms hierbij aanwezig. Hij kwam alleen voor “wit”. [6]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij bij de [bedrijf] cocaïne van de vriendin van [medeverdachte] kreeg. [getuige 2] bevestigt vervolgens dat het gaat om het adres [adres] . [7]
De rechtbank leidt uit de tapgesprekken en het WhatsApp-bericht in de telefoon van verdachte af dat het in de gesprekken onmiskenbaar over harddrugs gaat. Dit vindt bevestiging in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , die beiden hebben verklaard dat ze wel eens cocaïne bij verdachte hebben opgehaald. Dat verdachte geen significante rol bij de handel in drugs zou hebben gehad wordt gelet op voornoemde bewijsmiddelen weersproken. Dat [medeverdachte] ter terechtzitting van 11 juni 2024 heeft verklaard dat alleen hij verantwoordelijk was voor de drugshandel doet aan het voorgaande niet af, nog daargelaten dat de verklaring van [medeverdachte] alleen is afgelegd in zijn eigen zaak en in de zaak tegen verdachte niet in belastende of ontlastende zin kan worden meegewogen.
De rechtbank ziet wel aanleiding om gelet op de bewijsmiddelen een kortere periode bewezen te achten, te weten de periode van 1 januari 2023 tot en met 20 juni 2023.
Medeplegen met [medeverdachte]
De vraag die de rechtbank moet beoordelen is of bij de handel in harddrugs sprake was van medeplegen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Vanaf 10 maart 2023 is [telefoonnummer 4] getapt. Dit telefoonnummer stond op naam van verdachte. Vanaf het moment dat de telecommunicatie werd opgenomen, werd het telefoonnummer echter hoofdzakelijk gebruikt door een persoon met een mannenstem. Deze man gebruikte tijdens meerdere gesprekken de naam of bijnaam [naam 8] , [naam 9] , [naam 10] en [naam 7] . [8]
[getuige 2] heeft verklaard dat het [telefoonnummer 4] van [naam 7] is. [naam 10] is dezelfde persoon als [naam 7] . [9]
Op 20 juni 2023 is bij de aanhouding van verdachte een iPhone 13 onder hem in beslag genomen, waaraan het [telefoonnummer 4] was gekoppeld. [10]
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af dat [medeverdachte] de gebruiker was van het [telefoonnummer 4] .
Er zijn meerdere tapgesprekken tussen [telefoonnummer 4] , dat bij [medeverdachte] in gebruik was, en [telefoonnummer 1] , dat bij [verdachte] in gebruik was.
  • Op 25 april 2023 belt [medeverdachte] naar verdachte. [medeverdachte] zegt dat hij ‘bruine bonen’ voor haar gaat brengen en dat zij dat voor hem moet regelen tot hij terug is.
  • Op 28 april 2023 belt [medeverdachte] naar verdachte. Hij heeft een nieuw poppetje ontmoet, een mannelijke versie. Die gaat zo bij verdachte aanbellen. Verdachte zegt daarop dat de bruine bonen in principe op zijn. Volgens [medeverdachte] is het niet op.
  • [medeverdachte] belt verdachte en zegt dat “hij” er moet zijn, want “hij” appte hem, [medeverdachte] , voor een parkeerplek bij de [bedrijf] . Verdachte vraagt of hij naar boven komt. [medeverdachte] vraagt of verdachte contact met hem heeft opgenomen. Verdachte gaat hem een berichtje sturen.
In een WhatsApp-gesprek op 20 januari 2023 tussen verdachte en [medeverdachte] geeft [medeverdachte] aan dat iedereen panja is en dat ze erbij snuiven. Verdachte antwoordt dat [medeverdachte] dan nog een beetje pap kan maken. [12]
In een gesprek van 9 juni 2023 dat is getapt tussen [telefoonnummer 5] , in gebruik bij [getuige 2] [13] , en [telefoonnummer 4] , in gebruik bij [medeverdachte] , zegt [medeverdachte] dat hij er zelf niet is. [getuige 2] kan naar de [bedrijf] gaan en aanbellen bij de oude woning van [medeverdachte] . [getuige 2] vraagt of [medeverdachte] 40 kan voorschieten. [medeverdachte] zegt dat als hij bij haar is, zij hem moet bellen. [14]
[getuige 2] heeft over dit gesprek verklaard dat de vriendin van [medeverdachte] daar woont en dat [medeverdachte] daar vroeger woonde. Bij de [bedrijf] kreeg hij cocaïne van die vriendin. [getuige 2] bevestigt vervolgens dat het gaat om het adres [adres] . [15]
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af dat verdachte en [medeverdachte] via de telefoon communiceerden over drugs. Dat het bij de “bruine bonen” om levensmiddelen ging, zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, acht de rechtbank gezien de context waarin de woorden voorkomen allerminst aannemelijk. De gesprekken wijzen erop dat het ging om drugs, mogelijk heroïne. Uit de tapgesprekken en de verklaringen van de getuigen komt naar voren dat [medeverdachte] klanten naar verdachte stuurde en dat verdachte op verzoek van [medeverdachte] drugs leverde vanuit haar woning aan de [adres] . De indruk die daarbij ontstaat is dat verdachte [medeverdachte] verving als die afwezig was. Ook het WhatsApp-gesprek op 20 januari 2023 gaat onmiskenbaar over drugs. De rechtbank begrijpt dat het bericht, dat in straattaal is geschreven, erover gaat dat iedereen onder invloed is van alcohol en/of drugs en aan het snuiven is, waarop verdachte zegt dat [medeverdachte] dan nog geld kan maken.
Het voorgaande in overweging nemend, kan de rechtbank niet anders dan vaststellen dat verdachte op de hoogte was van het dealen door [medeverdachte] en dat zij met [medeverdachte] samenwerkte bij de levering van drugs als [medeverdachte] was verhinderd.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het voorgaande medeplegen van de handel in harddrugs zoals onder feit 1 is ten laste gelegd bewezen.
Feit 2
Op 20 juni 2023 heeft een doorzoeking plaatsgevonden op het adres [adres] in [woonplaats] . In de woning is onder meer een roze potje aangetroffen (IBN-code B.01.03.001). [16] In het potje zaten drie dichtgeknoopte boterhamzakjes met wit gekleurd poeder en witte brokjes, waarvan het netto gewicht 11,19 gram was. Het poeder en de brokjes zijn positief getest op cocaïne. [17]
Verdachte ontkent dat de aangetroffen cocaïne van haar is en dat zij de beschikkingsmacht daarover had.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de drugs zich in de machtssfeer van verdachte bevonden. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen onder feit 1 naar voren komt dat verdachte betrokken is geweest bij de handel in cocaïne en heroïne. De bewijsmiddelen die daarop zien worden, voor zover van belang, geacht hier te zijn herhaald en ingelast. Uit de getapte gesprekken en de getuigenverklaringen komt naar voren dat klanten harddrugs bij verdachte konden ophalen. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte wist dat er drugs in de woning lagen. Nu bij de doorzoeking ook cocaïne is aangetroffen kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist dat deze cocaïne in haar huis was. Zij heeft er ook beschikkingsmacht over gehad, nu zij vaker drugs aan klanten leverde. Dat [medeverdachte] volgens de raadvrouw zou hebben verklaard dat het roze potje met drugs van hem was, doet hieraan niets af, alleen al nu deze verklaring niet uit het procesdossier blijkt.
De rechtbank acht het feit daarom bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2023 tot en met 20 juni 2023, te Lochem
en/of te Zutphen, althans (in ieder geval) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, opzettelijk (een) hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal, bevattende cocaïne en/of heroïne
en/of MDMA en/of tenamfetamine (MDA) en/of N-ethyl-MDA (MDEA) en/of metamfetamine en/of amfetamine, zijnde
(een)middel
(en
)als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, heeft
bereid, bewerkt, verwerkt,verkocht, afgeleverd en/of verstrekt
en/of vervoerd;
2.
zij op
of omstreeks20 juni 2023, te Lochem,
althans (in ieder geval) in Nederland,opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal, bevattende cocaïne, te weten ongeveer 11,19 gram cocaïne, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, aanwezig heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur. De officier van justitie heeft daarnaast een gevangenisstraf van vijf maanden voorwaardelijk gevorderd met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering gesteld is geweest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat in geval van een bewezenverklaring een (geheel voorwaardelijke) taakstraf wordt opgelegd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte geen relevante documentatie heeft en dat zij de zorg draagt voor een groot gezin. Volgens de reclassering zal een gevangenisstraf het drukke gezinsleven ontwrichten.
De beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan betrokkenheid bij de handel in diverse soorten harddrugs. Zij heeft daarbij samengewerkt met haar (ex-)partner, waarbij het erop lijkt dat zij de honneurs waarnam als hij afwezig was. Verder is in de woning van verdachte een hoeveelheid cocaïne aangetroffen. De rechtbank vindt het bijzonder kwalijk dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor haar aandeel in de bewezenverklaarde feiten. Dit klemt des te meer nu uit de verklaring van [getuige 1] blijkt dat de levering van de drugs soms ook in het bijzijn van haar kinderen plaatsvond. De handel in harddrugs zorgt voor veel onrust in de maatschappij en is zeer nadelig voor de gezondheid van de gebruikers. Bovendien gaan het gebruik van en de handel in verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. De rechtbank rekent het verdachte aan dat zij aan deze drugscriminaliteit gedurende ongeveer zes maanden een bijdrage heeft geleverd.
De rechtbank heeft de justitiële documentatie van verdachte in aanmerking genomen. Daaruit komt naar voren dat verdachte niet eerder voor een drugsgerelateerd feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen het op 30 mei 2024 over verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport. Daaruit komt naar voren dat de reclassering gelet op de proceshouding van verdachte geen zicht heeft op delictgerelateerde factoren, risicofactoren en een eventuele relatie met haar persoonlijke omstandigheden. Geadviseerd wordt een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen aanknopingspunten en/of mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Volgens de reclassering zal een gevangenisstraf ontwrichtend werken met betrekking tot haar gezinsleven. Ook oplegging van een financiële sanctie zal een negatief effect hebben op haar gezinsleven, nu de financiële situatie van verdachte op dit moment niet stabiel is.
De rechtbank overweegt dat gelet op de ernst van de feiten en mede gelet op de oriëntatiepunten van het LOVS een taakstraf gerechtvaardigd en geboden is. De rechtbank zal, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en haar rol in het geheel, een taakstraf van 100 uur opleggen. Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden opleggen om te voorkomen dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt.
De rechtbank heeft bij de strafmaat tevens rekening gehouden met de verbeurdverklaring van de telefoons van verdachte en van de in haar woning aangetroffen geldbedragen.

8.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de in beslag genomen geldbedragen van respectievelijk € 2.540,- en € 35,-die aan verdachte toebehoren en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde feit zijn verkregen, verbeurd verklaren. De rechtbank zal ook de in beslag genomen telefoons (iPhone 13 Pro en iPhone 14 Pro) die aan verdachte toebehoren en met behulp waarvan feit 1 is begaan of voorbereid, verbeurd verklaren.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 legt op een taakstraf van 100 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per in verzekering doorgebrachte dag 2 uur in mindering wordt gebracht;
 verklaart verbeurd de telefoons (iPhone 13 Pro en iPhone 14 Pro) en de geldbedragen van € 2.540,- en € 35,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.M. Pastoors (voorzitter), mr. E.S.M. van Bergen en
mr. A.P. Sno, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 juni 2024.
Mr. Sno is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek ON33023002 KUBUS, gesloten op 13 september 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 829-830.
3.Proces-verbaal Onderzoek Telecommunicatie, p. 1578-1579.
4.Proces-verbaal Onderzoek Telecommunicatie, p. 1578.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1230, 1232.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 773-774.
7.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , p. 747.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 798.
9.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , p. 744-745.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 977.
11.Tapgesprekken, p. 906, 907, 908.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 1267.
13.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , p. 744.
14.Tapgesprek, p. 362.
15.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] , p. 746-747.
16.Proces-verbaal Beslagdossier, p. 278.
17.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 1612; rapport NFiDENT, p. 1625.