ECLI:NL:RBGEL:2024:4169

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
C/05/435778 KG ZA 24-146
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding inzake gezag en omgang van minderjarig kind met betrekking tot wijziging zorgregeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding dat betrekking heeft op de zorgregeling van een minderjarig kind, geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G.M. ter Avest, vorderde een wijziging van de bestaande zorgregeling, waarbij de zorg tussen de vader en het kind voorlopig begeleid zou worden door een professional. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Carli, voerde verweer en vorderde in reconventie dat de moeder zou worden veroordeeld tot nakoming van de contactregeling zoals eerder vastgesteld door het gerechtshof.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang meer is bij de vorderingen van de moeder, aangezien op dezelfde datum in de bodemprocedure een uitspraak is gedaan die de zorgregeling betreft. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van zowel de moeder als de vader afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de stabiliteit in de zorgregeling voor het kind en de noodzaak om juridische procedures zorgvuldig te coördineren met de lopende bodemprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/435778 / KG ZA 24-146
Vonnis in kort geding van 4 juli 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Carli te Geleen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 mei 2024;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met bijlagen (prod. 1 t/m 22) ingekomen bij de griffie op 5 juni 2024;
  • het journaalbericht met bijlagen (prod. 53 t/m 57) van mr. Ter Avest van 6 juni 2024;
  • de akte van depot van 6 juni 2024 (prod. 53, USB-stick);
  • het journaalbericht met bijlage (prod. 58) van mr. Ter Avest van 10 juni 2024;
  • de mondelinge behandeling van 10 juni 2024;
  • de pleitnota van mr. Ter Avest, overgelegd en voorgedragen tijdens de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
Uit de voormalige relatie tussen de ouders is geboren het minderjarige kind:
[kind], op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , hierna: [kind] .
2.2.
De vader heeft [kind] erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [kind] .
2.3.
De rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, heeft bij beschikking van [datum] de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt vastgesteld: [kind] verblijft eenmaal per veertien dagen van vrijdag 18.00 uur tot maandag 18.00 uur bij de vader, waarbij de moeder [kind] brengt en de vader [kind] terugbrengt. Ook heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de moeder zal zijn.
2.4.
Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van [datum] is de beschikking van de rechtbank Noord-Holland vernietigd. Het hof heeft de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de vader bepaald en de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders verdeeld zodat [kind] de ene week van vrijdag 18.00 uur tot vrijdag 18.00 uur bij de moeder verblijft en de daaropvolgende week bij de vader, waarbij de ouders elkaar – voor de overdracht – tegemoet rijden, zolang dat nodig is in verband met de woonplaats van de moeder, een en ander met inachtneming van een opbouwschema. De (school)vakanties en feestdagen verblijft [kind] de ene helft bij de vader verblijft en, rekening houdend met de werktijden en verlofdagen van de moeder, de andere helft bij de moeder.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van [datum] is het gezag van de vader geschorst tot 26 december 2023 voor zover het betreft het FMEK-onderzoek en eventuele vervolgonderzoeken.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van [datum] is de schorsing van het gezag van de vader voor zover het betreft het FMEK-onderzoek en eventuele vervolgonderzoeken verlengd tot 28 februari 2024.
2.7.
De kinderrechter van deze rechtbank heeft [kind] bij beschikking van [datum] onder toezicht gesteld van de GI tot 24 februari 2025.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De moeder vordert in conventie om bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de bestaande zorgregeling wordt gewijzigd in die zin dat de zorgregeling tussen de vader en [kind] voorlopig wordt begeleid door een professional en plaatsvindt gedurende twee uur per week en dat [kind] voorlopig aan de moeder wordt toevertrouwd.
3.2.
De vader voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de moeder, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de moeder, met veroordeling van de moeder in de kosten van deze procedure.
3.3.
Als eis in reconventie vordert de vader, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- de moeder te veroordelen om uiterlijk vrijdag 14 juni 2024 18.00 uur [kind] naar de overdrachtsplaats bij de [locatie] te doen brengen ter nakoming van de contactregeling bepaald bij uitspraak van het gerechtshof waarbij ook het hoofdverblijf van [kind] bij vader is bepaald, op straffe van betaling van een dwangsom van € 500,- voor elke dag dat de moeder hier niet aan voldoet, althans een door de rechter te bepalen dwangsom, voor elke dag dat de moeder hier niet aan voldoet met een maximum van € 25.000,-;
- de contactregeling met ingang van 1 november 2024 (voorlopig) te wijzigen met dien verstande dat [kind] dan contact met de moeder zal hebben eens per 14 dagen van donderdag na school tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de moeder [kind] donderdag van school haalt en op de zondagavond om 19.00 uur terugbrengt naar de overdrachtsplaats te [locatie] onder veroordeling van de moeder hieraan mee te werken tenminste totdat de bodemrechter uitspraak over de wijziging van de omgangsregeling heeft gedaan, op straffe van betaling van een dwangsom van € 500,- voor elke dag dat de moeder hier vanaf 1 november 2024 niet aan voldoet, althans een door de rechter te bepalen dwangsom, voor elke dag dat de moeder hier niet aan voldoet met een maximum van € 25.000,-;
- primair de moeder te veroordelen tot het verlenen van toestemming voor de inschrijving van [kind] aan de basisschool [naam school in plaats] binnen een week na de uitspraak op straffe van betaling van een dwangsom van € 500,- voor elke dag dat de moeder hier vanaf 17 juni 2024 niet aan voldoet met een maximum van € 25.000,-;
- subsidiair te bepalen dat toestemming verleend wordt om [kind] in te schrijven aan de basisschool [naam school in plaats] en de uitspraak in de plaats treedt van toestemming van de moeder voor de inschrijving van [kind] aan de basisschool [naam school in plaats] ;
- de moeder te veroordelen tot betaling van de kosten van deze procedure te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van de uitspraak, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of de moeder ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 10 juni 2024 is deze kort gedingprocedure gelijktijdig met de bodemprocedure (zaaknummer C/05/436223 / FA RK 24-1720) behandeld. In de bodemprocedure heeft de rechtbank op 4 juli 2024 uitspraak gedaan en heeft daarmee inhoudelijk op alle bovengenoemde vorderingen die ook in die procedure als verzoeken zijn ingediend, beslist. Partijen hebben daarom geen (spoedeisend) belang meer bij een beslissing op de vorderingen. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen daarom af.
4.3.
Gelet op de voormalige (familie)relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van de moeder en de vader af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. drs. E.L. de Jongh en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.