ECLI:NL:RBGEL:2024:4161

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
436264
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over de terugplaatsing van een geluidswal tussen een geitenhouderij en een buurperceel

In deze zaak, die zich afspeelt in Zutphen, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een kort geding aangespannen tegen hun buurman, [gedaagde], die een geitenhouderij exploiteert. De eisers vorderen de terugplaatsing van een geluidswal die door [gedaagde] is verwijderd. De grondwal was in 2014 aangelegd om de hinder van de geitenhouderij te verminderen, maar volgens [gedaagde] was er geen afspraak dat deze wal zou blijven liggen zolang hij de geitenhouderij exploiteert. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat een dergelijke afspraak is gemaakt. De eisers hebben niet kunnen aantonen dat zij een spoedeisend belang hebben bij de terugplaatsing van de wal, en de rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] geen misbruik van recht heeft gemaakt door de wal te verwijderen. De vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] zijn afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/436264 / KZ ZA 24-81
Vonnis in kort geding van 26 juni 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden te [woonplaats] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] ,
advocaat: mr. H.J.F. Oetgens van Waveren Pancras Clifford,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E. Zonderland.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de akte overlegging producties tevens wijziging van eis
- de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 19 juni 2024
- de pleitnota van [eiser 1] en [eiser 2]
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren. [eiser 1] en [eiser 2] zijn eigenaar en bewoner van de woning aan de [adres 1] en [adres 2] te [woonplaats] . [gedaagde] is eigenaar en bewoner van de woning aan de [adres 3] te [woonplaats] . Hij exploiteert hier sinds ongeveer 2012 een geitenhouderij met 1.300 geiten. De woning van [eiser 1] en [eiser 2] ligt ten noordoosten van de grote geitenstal van [gedaagde] op een afstand van ongeveer 125 meter en op circa 75 meter afstand van de kleinere stallen.
Vóór 2012 hield [gedaagde] hier varkens en nog eerder koeien.
2.2.
[gedaagde] heeft in 2014 op zijn terrein langs de erfgrens met [eiser 1] en [eiser 2] tussen hun woning en de geitenstallen een grondwal aangelegd van twee meter hoog, vijfeneenhalve meter breed en 80 meter lang en deze wal beplant met bomen en struiken. In de loop van de jaren is zo een groene barrière van ongeveer vijf meter hoog ontstaan.
2.3.
[gedaagde] heeft in 2017 een vergunning aangevraagd voor uitbreiding van de geitenhouderij. Omwonenden, waaronder [eiser 1] en [eiser 2] , hebben daartegen bezwaar gemaakt, wat de relatie tussen partijen niet ten goede is gekomen.
Op de vergunningaanvraag is nog niet beslist.
2.4.
[gedaagde] is in de zomer van 2023 begonnen met het verwijderen van de grondwal. Na protest van [eiser 1] en [eiser 2] heeft hij deze werkzaamheden opgeschort tot maart 2024. Op 7 maart 2024 heeft hij zijn werkzaamheden hervat en de grondwal helemaal verwijderd. De vrijgekomen grond heeft hij deels ingezaaid met mais.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen na wijziging eis - samengevat - dat [gedaagde] veroordeeld wordt de grondwal terug te plaatsen op dezelfde locatie als waar de vorige door hem aangelegde grondwal lag, deze grondwal te beplanten, en in stand te (blijven) houden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] , dan wel tot afwijzing van hun vorderingen met hun veroordeling in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser 1] en [eiser 2] leggen aan hun vordering ten grondslag dat zij in 2014 met [gedaagde] zijn overeengekomen dat hij een grondwal van twee meter hoog over een strook van ca. 80 meter lang (langs de erfgrens) zal aanleggen en beplanten en zal handhaven zolang hij de geitenhouderij exploiteert. Dat heeft hij ook gedaan. Door de grondwal weer te verwijderen, heeft hij deze afspraak eenzijdig geschonden. Omdat zij door de verwijdering van de grondwal aanzienlijk meer stank- en geluidsoverlast ervaren, hebben zij een spoedeisend belang bij terugplaatsing daarvan, aldus [eiser 1] en [eiser 2] .
Hebben [eiser 1] en [eiser 2] een spoedeisend belang?
4.2.
Voldoende aannemelijk is dat [eiser 1] en [eiser 2] -die op korte afstand van de geitenstallen wonen- door het verwijderen van de grondwal (weer) meer last hebben van de stank, het geluid en de stof van de geitenhouderij van [gedaagde] . Zou, zoals zij stellen, met [gedaagde] zijn afgesproken dat de grondwal blijft liggen zolang hij geiten houdt op zijn buurperceel, dan verschaft dat hen in beginsel al een voldoende spoedeisend belang bij hun vordering. Daarvoor is niet nodig dat de geur- en geluidsoverlast zo ernstig is dat zij in redelijkheid niet meer in hun woning kunnen wonen, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd.
Wat hebben partijen afgesproken?
4.3.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben na betwisting niet aannemelijk kunnen maken dat met [gedaagde] is afgesproken dat de wal zal blijven liggen zolang geiten gehouden worden op zijn perceel. Dit oordeel is gebaseerd op het volgende.
Partijen verschillen van mening over waar en door wie in 2014 afspraken over de grondwal zijn gemaakt. Volgens [gedaagde] heeft zijn zoon buiten op het erf in een één-op-één gesprek met [eiser 1] afgesproken een grondwal aan te leggen om de hinder van de geitenhouderij te verminderen. Volgens de door [eiser 1] en [eiser 2] in het geding gebrachte verklaringen van henzelf, hun dochter en schoonzoon waren zij allen aanwezig toen [gedaagde] , op bezoek op de boerderij van [eiser 1] en [eiser 2] , voorstelde een grondwal met laurierstruiken en bomen aan te leggen om de overlast van de geitenhouderij enigermate te verkleinen en [eiser 1] dit voorstel aannam. [gedaagde] heeft dit betwist. Bij dat gesprek aan de keukentafel -waar ook zijn zoon bij was- is niet over de grondwal gesproken, maar over het afdekken van de mestvaalt, aldus [gedaagde] . Hij heeft dit onderbouwd met een verklaring van zijn zoon die daarin ook onderschrijft dat hij en niet zijn vader met [eiser 1] over de aanleg van een grondwal heeft gesproken.
Wat er ook zij van de juistheid van deze verklaringen, ze zijn allemaal eensluidend voor wat betreft het door [eiser 1] en [eiser 2] ) aanvaarde aanbod van [gedaagde] een grondwal aan te leggen tussen hun woning en zijn geitenhouderij, welk aanbod [gedaagde] ook gestand heeft gedaan. De verklaringen bieden echter geen steun aan de stelling van [eiser 1] en [eiser 2] dat toen ook is afgesproken dat de wal zou blijven liggen zolang [gedaagde] de geitenhouderij exploiteert. Dat betekent dat [gedaagde] niet verweten kan worden dat hij enige overeenkomst met [eiser 1] en [eiser 2] heeft geschonden door nu de grondwal weer af te graven en te verwijderen.
Maakt [gedaagde] misbruik van recht?
4.4.
Omdat [eiser 1] en [eiser 2] ook hebben aangevoerd dat [gedaagde] de grondwal heeft weggehaald louter om hen te treiteren, moet nagegaan worden of [gedaagde] verweten kan worden dat hij misbruik van zijn bevoegdheden als eigenaar van de grond heeft gemaakt door de wal te verwijderen.
Volgens artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
4.5.
[gedaagde] heeft betwist dat hij misbruik van recht heeft gemaakt en daarover het volgende aangevoerd.
Nadat hij in 2012 met de geitenhouderij was gestart, werd door omwonenden veel geklaagd over hinder door stank, stof en lawaai. Op aandringen van de autoriteiten heeft hij om procedures te voorkomen [eiser 1] en [eiser 2] in 2014 aangeboden een grondwal aan te leggen. Na de aanleg van de grondwal zijn de klachten echter niet verminderd, maar vermeerderd. [eiser 1] en [eiser 2] klagen nog steeds en hij wordt als uitvloeisel daarvan regelmatig gecontroleerd door de omgevingsdienst. Hij is tot de conclusie gekomen dat de grondwal niet het gewenste effect heeft gehad en dat hij geen belang heeft bij handhaving van de wal. Hij kan de vrijkomende grond goed gebruiken. Een deel van die grond heeft hij al ingezaaid met mais, het andere deel kon door de overvloedige regen van de laatste tijd nog niet ingezaaid worden. Mede door de aanleg van de grondwal is met [eiser 1] en [eiser 2] discussie ontstaan over de daarachter liggende erfgrens. Op 28 mei 2024 is de daarover aanhangige zaak mondeling behandeld. Partijen zijn toen niet tot een oplossing gekomen. Ook eerdere voorstellen van zijn zijde om de zaak in der minne te regelen zijn door [eiser 1] en [eiser 2] van de hand gewezen, aldus [gedaagde] .
[eiser 1] en [eiser 2] hebben dit alles niet weersproken. Ook hebben zij niet betwist dat de grondwal is aangelegd zonder dat de daarvoor benodigde bestuursrechtelijke vergunning was afgegeven.
Tegenover deze door [gedaagde] aangevoerde feiten en omstandigheden hebben [eiser 1] en [eiser 2] onvoldoende gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat [gedaagde] misbruik heeft gemaakt van zijn recht om als eigenaar vrij over zijn grond te beschikken. Het enkele feit dat zij in 2017 samen met andere omwonenden bezwaar hebben gemaakt tegen de vergunningen voor de uitbreiding van de geitenhouderij van [gedaagde] en die bezwaren nog steeds handhaven, is daarvoor onvoldoende. Dat [gedaagde] door te dreigen met het verwijderen van de grondwal geprobeerd heeft [eiser 1] en [eiser 2] te bewegen hun bezwaren in te trekken, is niet aangevoerd en ook niet aannemelijk geworden. Vast staat immers dat door meer omwonenden bezwaar is gemaakt tegen de vergunningverlening voor de uitbreiding van de geitenhouderij van [gedaagde] .
4.6.
De vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] zullen worden afgewezen. Zij zullen worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden gesteld op € 1.427,00 (griffierecht € 320,00 + salaris advocaat € 1.107,00).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] af,
5.2.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de proceskosten van € 1.1.07,00,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op
26 juni 2024.
Ap/pb