ECLI:NL:RBGEL:2024:4160

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
436816
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie in kort geding na veroordeling tot betaling van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eiser] vorderde om de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van 6 maart 2024 te schorsen. Dit eerdere vonnis verplichtte [eiser] om een bedrag van € 1.100.000,00 te betalen aan [gedaagden], en was uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [gedaagden] had conservatoir beslag gelegd op de woning van [eiser] en andere bezittingen, en de ABN-AMRO bank had de executie overgenomen. [eiser] stelde dat de executie hem in een noodtoestand zou brengen en dat het eerdere vonnis op kennelijke misslagen berustte.

De rechtbank overwoog dat de belangen van [gedaagden] bij voortzetting van de executie zwaarder wogen dan die van [eiser] bij schorsing. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen evidente misslagen in het eerdere vonnis waren aangetoond en dat de vordering van [eiser] om de executie te schorsen, niet kon worden toegewezen. De rechtbank wees de vordering van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten van de procedure.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een schorsing van executie kan worden verleend, en de noodzaak voor de eiser om overtuigend bewijs te leveren van de onjuistheid van het eerdere vonnis. De rechtbank concludeerde dat de belangen van [gedaagden] bij de uitvoering van het vonnis zwaarder wegen dan de belangen van [eiser] bij schorsing, en dat er geen sprake was van misbruik van recht door [gedaagden].

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/436816 / KZ ZA 24-89
Vonnis in kort geding van 9 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.K. Althoff,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [vestigingsplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
te [vestigingsplaats] ,
advocaat: mr. E.R. Looijen,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen in enkelvoud: [gedaagden] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling van 25 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van [gedaagden]

2.De feiten

2.1.
[eiser] is bij op tegenspraak gewezen vonnis van deze rechtbank van 6 maart 2024 veroordeeld om aan [gedaagden] onder meer te betalen het bedrag van € 1.100.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat de fondsen ter beschikking zijn gesteld. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.2.
[gedaagden] heeft 22 augustus 2022 conservatoir beslag doen leggen op de woning van [eiser] aan [adres 1] . Door het wijzen van het vonnis is dit beslag executoriaal geworden. Bij akte van 3 april 2024 heeft de ABN-AMRO bank als eerste hypotheekhouder op de woning de executie overgenomen en aangezegd dat zij tot executie zal overgaan.
2.3.
[gedaagden] heeft daarnaast bij exploot van 8 april 2024 executoriaal beslag laten leggen op een aan [eiser] toebehorende motorfiets en op een caravan. Ook is op haar verzoek executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van [eiser] .
2.4.
[eiser] heeft op 14 mei 2024 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 6 maart 2024.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 6 maart 2024, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep onherroepelijk is beslist of de procedure op een andere wijze is geëindigd.
3.2.
[gedaagden] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagden] heeft aangevoerd dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard, omdat de ABN-Amrobank (hierna de bank) de executie heeft overgenomen. Schorsing van de tenuitvoerlegging door haar zal niet leiden tot schorsing van de executie door de bank, zo heeft [gedaagden] betoogd.
Met dit verweer gaat [gedaagden] eraan voorbij dat de vordering ziet op schorsing door de voorzieningenrechter en niet op schorsing door [gedaagden] . Zou de vordering worden toegewezen zoals gevorderd, dan is in beginsel ook de bank daaraan gebonden.
[eiser] heeft in dit verband aangevoerd dat de bank de executie van het vonnis alleen heeft overgenomen omdat zij eerste hypotheekhouder is. Hij heeft geen achterstand in de betaling van rente en aflossing en de bank heeft dan ook geen eigen belang bij executie van het hypotheekrecht. Wordt de tenuitvoerlegging geschorst, dan zal de bank pas op de plaats maken, aldus [eiser] .
[gedaagden] heeft dit niet weersproken, zodat ervan uitgegaan wordt dat de bank geen eigen belang heeft bij executie van haar hypotheekrecht. [eiser] kon er daarom mee volstaan zijn vordering tot schorsing van de executie van het vonnis van 6 maart 2024 alleen tegen [gedaagden] in te stellen. Hij kan daarom ontvangen worden in zijn vordering.
4.2.
Uitgangspunt bij de gevorderde schorsing van executie is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar moet zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
4.3.
Bij de toepassing van deze maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
4.4.
Bij de beoordeling van de vordering van [eiser] geldt allereerst dat hij niet vordert dat aan de tenuitvoerlegging van het vonnis de voorwaarde wordt verbonden dat [gedaagden] zekerheid stelt. [eiser] stelt aan voldoening aan het vonnis wel de voorwaarde dat [gedaagden] de door haar gehouden aandelen terug levert, maar hij vordert dat niet bij wege van zekerheid. Volgens [eiser] heeft de rechtbank ten onrechte [gedaagden] niet veroordeeld tot terug levering van die aandelen en is dat een misslag. Hierop en op de overige door [eiser] gestelde misslagen zal hierna onder 4.6 verder worden ingegaan.
4.5.
Nagegaan moet worden of het belang van [eiser] bij opschorting van de executie van het vonnis totdat in hoger beroep is beslist, zwaarder moet wegen dan de belangen van [gedaagden] bij het doorzetten van die tenuitvoerlegging.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij door de executoriale verkoop zijn woning en zijn geld kwijt zal raken. Gelet op de huidige woningmarkt zal hij niet in staat zijn een andere woning te kopen of te huren. De overwaarde van de woning is bij lange na niet voldoende om aan de veroordeling te voldoen. Door executie zal hij onevenredig veel schade lijden en dreigt aan zijn zijde een noodtoestand te ontstaan. Daar komt bij dat het te executeren vonnis berust op misslagen, aldus [eiser] .
[gedaagden] heeft dit laatste weersproken en ook betwist dat aan de zijde van [eiser] een noodtoestand zal ontstaan. Zij heeft aangevoerd dat haar belangen bij executie van het vonnis zwaarder moeten wegen dan die van [eiser] en dit als volgt onderbouwd.
De huidige DGA van [gedaagde sub 2] dient als gevolg van het overlijden van haar echtgenoot, de voormalig DGA van [gedaagde sub 2] , een groot bedrag aan erfbelasting te betalen. Op de investering in [bedrijf 1] is een verlies van € 450.000,00 geleden en als niet op korte termijn fondsen beschikbaar komen, zal zij haar woning niet langer kunnen aanhouden. De DGA van [gedaagde sub 3] is al zijn spaargeld in de vorm van overwaarde in zijn vorige woning verloren. Hij heeft die woning verkocht om in [bedrijf 1] te kunnen investeren. Geld om de noodgedwongen werkzaamheden te laten verrichten aan zijn huidige woning heeft hij nu niet, aldus [gedaagden]
[eiser] heeft dit alles niet weersproken. Bij de afweging van belangen is ook nog van belang dat [eiser] alleenstaand is en dat hij niet is ingegaan op de stelling van [gedaagden] dat zijn buurvrouw te kennen heeft gegeven dat hij bij haar in kan trekken, zodat hij niet dakloos zal raken.
Na betwisting door [gedaagden] heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat door de executoriale verkoop van zijn woning aan zijn zijde een noodtoestand zal ontstaan. Daar tegenover staat dat de zwaarwegende belangen die [gedaagden] heeft bij executie van het vonnis onweersproken zijn gebleven. Afweging van belangen valt dan ook in het voordeel van [gedaagden] uit.
4.6.
Daar komt bij dat niet aannemelijk is geworden dat het te executeren vonnis berust op een kennelijke misslag, zoals [eiser] heeft gesteld en [gedaagden] heeft weersproken. Vooropgesteld wordt dat in deze procedure maar een zeer beperkte ruimte is voor een inhoudelijke beoordeling van de juistheid van dat vonnis. Daarvoor zal in beginsel alleen plaats zijn als het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Het moet dan gaan om een evidente fout. Bij de beoordeling of sprake is van een juridische of feitelijke misslag, moet grote terughoudendheid worden betracht.
[eiser] heeft gesteld dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat [gedaagden] tegenover haar investering 31% van de aandelen in [bedrijf 1] heeft gekregen. Zij krijgt nu op grond van het vonnis haar investering terug, zonder dat zij de aandelen in [bedrijf 1] terug moet leveren. Daardoor zal zij in het vervolg gratis blijven profiteren van toekomstige verdiensten, terwijl het voor hem niet mogelijk is nieuwe investeerders te vinden, aldus [eiser] .
[gedaagden] heeft daartegenover aangevoerd dat [eiser] veroordeeld is tot betaling van het bedrag van € 1.100.000,00 als vergoeding van de schade die zij heeft geleden door zijn onrechtmatig handelen en dat dit maar een klein deel is van het door haar in [bedrijf 1] geïnvesteerde kapitaal. Hoewel onverplicht is zij bereid de aandelen aan [eiser] terug te leveren nadat hij uitvoering heeft gegeven aan het vonnis, zo heeft zij bij de mondelinge behandeling verklaard.
Overwogen wordt dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat sprake is van een evidente misslag, doordat de rechtbank niet de voorwaarde van terug levering van de aandelen heeft verbonden aan de veroordeling tot betaling. Het gaat hier om betaling van een schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen en niet om ongedaanmakingsverplichtingen die zijn ontstaan na ontbinding van een overeenkomst of om een verplichting tot terug levering na vernietiging van een rechtshandeling. Van een misslag, laat staan van een kennelijke misslag, is hier dan ook geen sprake.
4.7.
[eiser] heeft ook nog aangevoerd dat [gedaagden] misbruik van recht maakt door aan terug levering van de aandelen de voorwaarde te verbinden dat hij aan de veroordeling tot betaling voldoet. [eiser] gaat hiermee eraan voorbij dat niet [gedaagden] maar hijzelf de veroordeelde partij is. Het is dan niet aan hem om voorwaarden aan voldoening van die veroordeling te verbinden en ook staat het [gedaagden] vrij aan eventuele -onverplichte- terug levering van de aandelen de voorwaarde te verbinden dat [eiser] eerst de schadevergoeding betaalt waartoe hij veroordeeld is.
4.8.
Volgens [eiser] bevat het te executeren vonnis ook een misslag doordat de rechtbank in r.o. 5.7 het verschil niet kent tussen leads (een ingang bij een partij waarmee mogelijk zaken gedaan kan worden) en (verder gaande) relaties/samenwerkingen. Dat is essentieel, omdat hij alleen leads heeft opgevoerd en nooit heeft beweerd dat er al een concrete samenwerking was, aldus [eiser] .
[gedaagden] heeft aangevoerd dat in r.o. 5.7. van het vonnis van 6 maart 2024 is overwogen dat duidelijk is geworden dat [bedrijf 1]
“geen enkele relatie of samenwerking, in welk stadium dan ook, had met Shell, Gazprom, of met de overige in de intentieovereenkomst genoemde partijen.”Zij kan gevolgd worden in haar uitleg dat met de zinssneden
“geen enkele”en
“in welk stadium dan ook”,ook leads worden bedoeld, omdat een relatie of samenwerking met een lead begint. [gedaagden] heeft daarmee voldoende weersproken dat hier sprake is van een misslag van de rechtbank. Dat het vonnis berust op een evidente misslag kan evenmin gezegd worden.
4.9.
[eiser] heeft ook nog aangevoerd dat de rechtbank in r.o. 5.8 tot en met 5.12 van het te executeren vonnis een volgens hem onjuiste gedachtegang van [gedaagden] niet heeft doorzien. Een kennelijk misslag is echter ook hier niet aannemelijk geworden.
Overwogen wordt dat in de memorie van grieven waar [eiser] uitdrukkelijk naar heeft verwezen, [eiser] alleen een grief heeft gericht tegen r.o. 5.11 en 5.12 van dat vonnis.
In r.o. 5.11 heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser] verantwoordelijk gehouden moet worden voor de door Accon geproduceerde balansen en in r.o. 5.12 dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door [gedaagden] onjuiste en misleidende informatie over de economische situatie van de vennootschap te verschaffen. Wat [eiser] heeft aangevoerd over onder meer het gebruik van gestileerde balansen kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet leiden tot het oordeel dat het te executeren vonnis wat dit onderdeel betreft, berust op een evidente juridische of feitelijke misslag.
4.10.
Nu de belangen van [gedaagden] bij voortzetting van de executie van het vonnis zwaarder moeten wegen dan de belangen van [eiser] bij schorsing daarvan en niet aannemelijk is geworden dat het te executeren vonnis op een evidente juridische of feitelijke misslag berust, kan [gedaagden] niet verweten worden dat zij misbruik van recht maakt door het vonnis ten uitvoer te (laten) leggen. De vordering van [eiser] zal worden afgewezen.
4.11.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden in de kosten van deze procedure (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagden] worden gesteld op:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.973,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de voorziening,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.973,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.
Ap/aw