In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 22 februari 2023 een eindvonnis gewezen in een geschil tussen twee besloten vennootschappen, die als eiseressen optraden, en de curator van een failliete vennootschap, die als gedaagde fungeerde. De eiseressen vorderden onder andere een verklaring voor recht dat zij gerechtigd zijn tot een bedrag van € 510.049,06, dat voortvloeit uit de SDE-subsidie die aan de failliete vennootschap was toegekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de failliete vennootschap, [gefailleerde] Harderwijk B.V., op 19 oktober 2021 in staat van faillissement was verklaard en dat de curator was benoemd. De eiseressen hadden een bieding gedaan op de activa van de failliete vennootschap, inclusief de mestvergistingsinstallatie, en waren van mening dat de SDE-subsidie onderdeel uitmaakte van de koopovereenkomst.
De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseressen afgewezen, omdat uit de koopovereenkomst bleek dat de baten en lasten van de exploitatie van de mestvergistingsinstallatie vanaf 10 december 2021 voor rekening van de koper kwamen. De rechtbank oordeelde dat de SDE-subsidie, die betrekking had op de periode vóór deze datum, aan de boedel toekwam. De eiseressen konden niet aantonen dat de curator hen had moeten inlichten over het feit dat de subsidie niet tot de verkochte activa behoorde. De rechtbank heeft ook het beroep op dwaling verworpen, omdat de eiseressen niet voldoende bewijs hadden geleverd dat zij onder druk waren gezet om de koopovereenkomst te ondertekenen.
In reconventie vorderde de curator onder andere informatie over de subsidieopbrengsten en betaling van een bedrag van € 244.788,14. De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen, omdat de eiseressen verplicht waren om de curator te informeren over de subsidieopbrengsten en de curator recht had op de betaling van het verschuldigde bedrag. De proceskosten werden toegewezen aan de curator, die in het gelijk werd gesteld.