ECLI:NL:RBGEL:2024:4040

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
05-336989-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een militair wegens aanranding in een lift op Schiphol

Op 10 juni 2024 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een militair die beschuldigd werd van het in de bil knijpen van een vrouw in een lift op Schiphol. De verdachte, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, werd beschuldigd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De feiten vonden plaats op 30 september 2023, toen de verdachte en de aangeefster, die als beveiliger op Schiphol werkte, elkaar na lange tijd weer tegenkwamen. Tijdens een liftrit vroeg de verdachte aan de aangeefster of hij een kusje mocht, waarna hij haar in haar linkerbil kneep. De aangeefster deed aangifte en verklaarde dat ze in paniek was na het voorval. De militaire kamer oordeelde dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vond in de verklaringen van getuigen, die haar emotionele toestand kort na het incident bevestigden.

De militaire kamer achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde feit. De rechtbank legde een taakstraf van 30 uren op en veroordeelde de verdachte tot betaling van € 500,00 aan immateriële schadevergoeding aan de aangeefster. De militaire kamer overwoog dat het gedrag van de verdachte de lichamelijke integriteit van de aangeefster had geschonden, vooral omdat dit gebeurde op hun werkplek, waar zij zich veilig zou moeten voelen. De rechtbank weigerde een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat er geen recidiverisico was vastgesteld. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op 24 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/336989-23
Datum uitspraak : 10 juni 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. B. Roodveldt, advocaat te Zaandam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 september 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een persoon, te weten, [slachtoffer] , door één of meer feitelijkheden heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft verdachte die [slachtoffer] , in een gesloten lift, op onverhoedse wijze bij haar billen betast.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit, omdat voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. De getuigen in het dossier verklaren slechts wat zij van aangeefster hebben gehoord en het is onvoldoende duidelijk geworden wat er precies in de lift is gebeurd.
Beoordeling door de militaire kamer
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Aangeefster was werkzaam als beveiliger op Schiphol. Verdachte was werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, eveneens op Schiphol. Zij kenden elkaar van een eerdere ontmoeting een aantal jaar daarvoor en hebben daarna af en toe contact gehad via Snapchat. Op 30 september 2023 kwamen zij elkaar na lange tijd weer tegen op Schiphol. Zij hebben elkaar omhelst en een gesprek gevoerd. Aangeefster was haar jas vergeten mee te nemen, belde een collega of haar jas er nog lag en moest teruglopen voor haar jas. Verdachte liep met haar mee. Zij gingen samen met de lift naar beneden. Daar stapte aangeefster uit en verdachte ging weer naar boven. [2]
Wat ter discussie staat, is wat zich heeft plaatsgevonden in de korte tijd dat aangeefster en verdachte samen in de lift stonden.
Verklaring aangeefster
Aangeefster heeft aangifte gedaan van aanranding. Zij heeft verklaard dat verdachte haar in de lift vroeg ‘Krijg ik geen kusje?’, zij daarop antwoordde met ‘Nee’ en verdachte haar vervolgens in haar linkerbil kneep. Aangeefster zei weer ‘Nee’, waarop verdachte vroeg ‘Mag dit ook al niet?’ en aangeefster wederom reageerde met ‘Nee’. Daarna gingen de liftdeuren open, is aangeefster uitgestapt en ging verdachte weer met de lift omhoog. Kort na het incident realiseerde aangeefster zich wat er was gebeurd en belde zij in paniek haar vriendin. Aangeefster kreeg toen een paniekaanval. Vervolgens heeft zij haar verhaal gaan doen bij de dutymanager en daarna bij de operationeel manager, waarna zij heeft besloten aangifte te doen. [3]
Steunbewijs
Verdachte ontkent het tenlastegelegde. Van belang is dat op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend kan worden gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige. Alleen de verklaring van het vermeende slachtoffer, aangeefster, is dus onvoldoende. Haar verklaring moet in voldoende mate steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Aangeefster heeft, zeer kort na het incident in de lift, haar vriendin gebeld en haar verhaal gedaan. Deze vriendin, [getuige 1] , heeft verklaard dat aangeefster in paniek was; ze had een trillerige en hoge stem en schreeuwde het uit. Aangeefster vertelde [getuige 1] dat een jongen van de Marechaussee, die haar in het verleden ook lastigviel, iets had gedaan bij haar in de lift. [4]
[getuige 2] , die werkzaam is als operationeel manager, heeft verklaard dat aangeefster met de duty manager binnenkwam en vertelde dat zij was betast door een medewerker van de Koninklijke Marechaussee. [getuige 2] zag dat aangeefster aangeslagen was. Hij verklaarde dat hij duidelijk aan haar kon zien dat er iets gebeurd was. Zij was angstig en er leek een beetje paniek bij haar te zijn. [5]
Het oordeel van de militaire kamer
De militaire kamer acht de verklaringen van de getuigen over de emotie bij aangeefster zeer kort na het incident, ondersteunend aan de verklaring van aangeefster.
Naar het oordeel van de militaire kamer blijkt uit het vorenstaande dat verdachte aangeefster in de lift in haar bil heeft geknepen. Aangeefster is daarmee ongevraagd en onverhoeds aangeraakt op een intieme plek. Verdachte heeft haar, in een kleine ruimte waar aangeefster niet uit weg kon, van achteren benaderd en haar plotseling in haar bil geknepen. Gelet hierop is de militaire kamer van oordeel dat sprake is geweest van een ontuchtige en gedwongen handeling.
De militaire kamer acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde feit.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks30 september 2023 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een persoon, te weten, [slachtoffer] , door één of meer feitelijkheden heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, immers heeft verdachte die [slachtoffer] , in een gesloten lift, op onverhoedse wijze bij haar billen betast.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en een taakstraf van 60 uren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak en subsidiair schuldigverklaring zonder oplegging van straf bepleit.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft door aangeefster van achteren te benaderen in een gesloten lift en haar vervolgens in haar bil te knijpen, de lichamelijke integriteit van aangeefster geschonden. Hij deed dit bovendien op hun werkplek, een plek waar aangeefster zich veilig zou moeten kunnen voelen. De militaire kamer neemt verdachte dit kwalijk.
De militaire kamer acht een voorwaardelijke (gevangenis-)straf niet opportuun, nu er geen enkel aanknopingspunt is om aan te nemen dat er sprake is van recidiverisico. Anders dan de officier van justitie, is de militaire kamer van oordeel dat de vermeende eerder door de Koninklijke Marechaussee intern opgelegde maatregel ‘leerafspraak’ niet kan meewegen in de strafmaat, nu deze niet uit het dossier is gebleken. Rekening houdend met straffen die voor dit soort feiten in soortgelijke situaties worden opgelegd, zal de militaire kamer aan verdachte opleggen een taakstraf van 30 uren.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het bewezenverklaarde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden gematigd. De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, en subsidiair dat de vordering dient te worden gematigd.
Overweging van de militaire kamer
De militaire kamer stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat het handelen van verdachte een inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Verdachte heeft haar immers ongevraagd en onverhoeds in een gesloten lift, nota bene op hun werk, in haar bil geknepen. Zij is door zijn handelen op ‘andere wijze in de persoon aangetast’ ex artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek, zodat een vergoeding van immateriële schade aangewezen is. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, acht de militaire kamer een schadevergoeding van € 500,00 redelijk.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd vanaf 30 september 2023.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De militaire kamer ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van 30 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen;
 veroordeelt verdachte in verband met de bewezenverklaarde feiten tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 september 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 10 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter), mr. Y. van Wezel, rechter, en Kolonel mr. M. Hoedeman, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. S. Benbouazza, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juni 2024.
Kolonel mr. M. Hoedeman en mr. S. Benbouazza
zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de Koninklijke Marechaussee, Brigade Recherche, Specialistische Opsporing, afdeling Zeden, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnummer 23121211002142, gesloten op 12 december 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 juni 2024; het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 oktober 2023, p. 7-12.
3.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 4 oktober 2023, p. 7-12.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 19 oktober 2023, p. 18-20.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 10 oktober 2023, p. 14-16.