Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
2.De feiten
“het daardoor beschikbaar komende gedeelte van haar normale erfdeel”aan [gedaagde] is toegekend.
3.Het geschil
4.De beoordeling
“Ik stel mijn oudste dochter [eiseres] in de legitieme”hebben vader en moeder zich klaarblijkelijk vergist en [eiseres] bedoeld. Mede gelet op het bepaalde in artikel 4:46 BW zal de rechtbank daar van uitgaan. [gedaagde] heeft over de verschrijving in de testamenten en de dagvaarding geen standpunt ingenomen en is er kennelijk van uitgegaan dat zij door haar oudste zus is gedagvaard. Hieruit blijkt dat voor partijen duidelijk is dat sprake is van een verschrijving in de kop van de dagvaarding, net als in de testamenten. Nu die verschrijving niet heeft geleid tot enige vergissing bij partijen, is de onjuiste naam geen grond voor niet-ontvankelijkheid. Dat is in overeenstemming met jurisprudentie (o.a. HR 6 november 2009, RvdW 2009,1305 en HR 23 december 2005, JBPr 2006,6) waarin de Hoge Raad oordeelde dat niet-ontvankelijkheid in geval van verschrijving in de naam van een partij achterwege kan blijven indien de wederpartij geen rechtens te respecteren belang heeft bij een beroep op niet-ontvankelijkheid. De rechtbank gaat er bij deze beoordeling en de beslissing dan ook van uit dat deze betrekking hebben op het geschil tussen [eiseres] ( [eiseres] ) en [gedaagde] ( [gedaagde] ).