ECLI:NL:RBGEL:2024:404

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
421586
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling legitieme porties in erfrechtelijke geschil tussen zussen

In deze zaak vordert eiseres, een zus, vaststelling van haar legitieme porties in de nalatenschappen van haar overleden ouders. De procedure is gestart na het overlijden van de vader en moeder, waarbij eiseres aanspraak maakt op haar legitieme porties. De rechtbank Gelderland heeft op 31 januari 2024 uitspraak gedaan. Eiseres stelt dat de legitieme porties respectievelijk € 10.018,40 en € 18.680,42 bedragen, terwijl gedaagde, haar zus, deze bedragen betwist en een lagere berekening voorstaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een verschrijving in de dagvaarding met betrekking tot de naam van eiseres, maar dat dit geen grond voor niet-ontvankelijkheid oplevert. De rechtbank heeft de hoogte van de legitieme porties berekend op basis van de nalatenschappen van beide ouders, waarbij de hoogte van de ontvangen giften door gedaagde een belangrijk punt van discussie was. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de legitieme porties van eiseres in de nalatenschap van de vader € 8.017,05 en in de nalatenschap van de moeder € 11.648,83 bedragen. Gedaagde is veroordeeld tot betaling van deze bedragen aan eiseres binnen een week na betekening van het vonnis, met compensatie van de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/421586 / HZ ZA 23-206
Vonnis van 31 januari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.V. Scheffer te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.J. Drost te Leusden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 augustus 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 december 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn zussen van elkaar. Zij zijn de (enige) kinderen van [naam vader] (hierna: vader) en [naam moeder] (hierna: moeder), die in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd waren.
2.2.
Vader is op [datum] overleden te [plaats] . Vader heeft bij testament van 18 juli 1996 (productie 4 van [eiseres] ) over zijn nalatenschap beschikt.
2.3.
Moeder is op [datum] overleden te [plaats] . Moeder heeft bij testament van 18 juli 1996 (productie 2 van [eiseres] ) over haar nalatenschap beschikt.
2.4.
In de testamenten van vader en moeder is een ouderlijke boedelverdeling opgenomen in de zin van artikel 4:1167 oud BW, waarbij [eiseres] in de legitieme is gesteld en is bepaald dat
“het daardoor beschikbaar komende gedeelte van haar normale erfdeel”aan [gedaagde] is toegekend.
2.5.
Na het overlijden van vader heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op haar legitieme portie in zijn nalatenschap. Moeder heeft [eiseres] vervolgens bij brief van 21 juli 2020 met bijlagen bericht dat die legitieme portie € 750,00 bedraagt en dat die na haar overlijden opeisbaar zal zijn (productie 5 van [eiseres] ).
2.6.
Na het overlijden van moeder heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op haar legitieme portie in de nalatenschap van moeder, om uitbetaling van haar legitieme portie in de nalatenschap van vader verzocht en [gedaagde] om stukken gevraagd zodat zij zowel haar legitieme portie in de nalatenschap van moeder, als in die van vader kan berekenen.
2.7.
[gedaagde] heeft de nalatenschap van moeder zuiver aanvaard.
2.8.
Na uitgebreide correspondentie door (gemachtigden van) partijen in 2021 en 2022 heeft de advocaat van [eiseres] bij e-mailbericht van 14 november 2022 (productie 12 van [eiseres] ) de toenmalig gemachtigde van [gedaagde] onder meer bericht dat uit de stukken is gebleken dat de legitieme porties van [eiseres] in de nalatenschap van vader en in die van moeder respectievelijk € 10.018,40 en € 18.680,42 bedragen.
2.9.
Bij e-mailbericht van 21 maart 2023 (productie 16 van [eiseres] ) heeft de toenmalig gemachtigde van [gedaagde] onder meer als volgt gereageerd op de berekening van [eiseres] :
“(…)
Uw cliënte gaat er (…) ten onrechte vanuit dat alle transacties schenkingen zouden zijn. Hiervan is echter geen sprake. Cliënte deed bijvoorbeeld altijd de boodschappen en andere aankopen voor haar ouders. Haar ouders betaalden de door cliënte gemaakte kosten aan haar terug. Erflaters vonden het eten in het verzorgingstehuis niet lekker en waren echte levensgenieters. Cliënte kocht geregeld maaltijden en dergelijke voor hen. Daarnaast kocht cliënte kleding en hulpmiddelen voor haar ouders. Voorts betaalden de ouders van cliënte een benzinevergoeding, omdat cliënte hen wekelijks meenam voor een ritje en een etentje.
Ook heeft uw cliënte schenkingen bij haar berekeningen meegenomen die niet dienen te worden meegenomen omdat sprake is van gebruikelijke niet-bovenmatige giften aan bijvoorbeeld de kleinkinderen, zie artikel 4:69 BW.
Het bedrag in contanten groot € 8.000,00 zit al in het bedrag aan overschrijvingen op de rekening van cliënte. Uw cliënte heeft het mitsdien dubbel geteld meegenomen.
Voor wat betreft de sieraden bericht ik u dat erflaters vrijwel geen sieraden hadden. (…) De inboedel had geen waarde. Cliënte heeft kosten moeten maken om die te laten afvoeren.
Gezien het bovenstaande vertrouw ik erop dat het uw cliënte duidelijk is dat haar berekening onjuist is. Cliënte heeft berekend dat aan uw cliënte € 15.500,00 toekomt. Graag ontvang ik het bankrekeningnummer van uw cliënte, zodat cliënte het bedrag kan overmaken. (…)”
2.10.
Bij e-mailbericht van 26 maart 2023 (productie 17 van [eiseres] ) heeft de gemachtigde van [eiseres] aan de toenmalig gemachtigde van [gedaagde] bericht (samengevat) dat zij het niet eens is met de berekening van [gedaagde] , dat het namens haar gestelde nergens uit blijkt (bijvoorbeeld uit de bankafschriften) en niet is te controleren. Namens [eiseres] is voorgesteld om de kwestie in der minne te schikken door haar een bedrag van € 25.000,00 te betalen in verband met de legitieme porties.
2.11.
Bij e-mailbericht van 17 april 2023 is namens [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiseres] bericht dat [gedaagde] niet instemt met het voorstel van 26 maart 2023 (productie 18 van [eiseres] ).
2.12.
Partijen zijn het niet eens geworden over de hoogte van de legitieme porties van [eiseres] in de nalatenschappen van vader en moeder.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van wijlen de heer [naam vader] , geboren op [datum] te [plaats] en overleden op [datum] 2020 te [plaats] , € 10.018,40 bedraagt en [gedaagde] te veroordelen om dit bedrag binnen één week na de betekening van dit vonnis aan haar te voldoen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat zij hieraan na één week na de betekening van dit vonnis niet voldoet, althans een beslissing die de rechtbank geraden acht;
2. te verklaren voor recht dat de legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van wijlen mevrouw [naam moeder] , geboren op [datum] te [plaats] en overleden op [datum] te [plaats] , € 18.680,42 bedraagt en [gedaagde] te veroordelen om dit bedrag binnen één week na de betekening van dit vonnis aan haar te voldoen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of dagdeel dat zij hieraan na één week na de betekening van dit vonnis niet voldoet, althans een beslissing die de rechtbank geraden acht;
3. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen samengevat ten grondslag dat haar uit de door [gedaagde] overgelegde stukken is gebleken dat er jaarlijks veel bedragen door de ouders aan [gedaagde] zijn overgeboekt die als giften moeten worden aangemerkt en meetellen bij de berekening van de legitiemaire massa.
3.3.
[gedaagde] voert ten verwere aan dat de berekening van [eiseres] niet klopt. [eiseres] heeft ten onrechte een enorm bedrag aan giften meegerekend in de legitimaire massa. Betalingen door de ouders aan haar zijn nog geen giften. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] met vaststelling van de legitieme porties op de door [gedaagde] berekende bedragen en vraagt de rechtbank te bepalen dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt allereerst als volgt over de naam van eiseres in de dagvaarding. In de kop van dagvaarding is zij aangeduid als [eiseres] . Ter zitting heeft zij verklaard dat in de kop van de dagvaarding, net als in de testamenten van vader en moeder, sprake is van een verschrijving. Haar voornamen zijn [juiste voornamen] . In het petitum van de dagvaarding is wél haar juiste naam genoemd, aldus [eiseres] .
Uit de stellingen van partijen blijkt dat zij er beiden van zijn uitgegaan dat, daar waar in de testamenten van vader en moeder [juiste voornamen] staat, [eiseres] is bedoeld. Omdat in de testamenten staat
“Ik stel mijn oudste dochter [eiseres] in de legitieme”hebben vader en moeder zich klaarblijkelijk vergist en [eiseres] bedoeld. Mede gelet op het bepaalde in artikel 4:46 BW zal de rechtbank daar van uitgaan. [gedaagde] heeft over de verschrijving in de testamenten en de dagvaarding geen standpunt ingenomen en is er kennelijk van uitgegaan dat zij door haar oudste zus is gedagvaard. Hieruit blijkt dat voor partijen duidelijk is dat sprake is van een verschrijving in de kop van de dagvaarding, net als in de testamenten. Nu die verschrijving niet heeft geleid tot enige vergissing bij partijen, is de onjuiste naam geen grond voor niet-ontvankelijkheid. Dat is in overeenstemming met jurisprudentie (o.a. HR 6 november 2009, RvdW 2009,1305 en HR 23 december 2005, JBPr 2006,6) waarin de Hoge Raad oordeelde dat niet-ontvankelijkheid in geval van verschrijving in de naam van een partij achterwege kan blijven indien de wederpartij geen rechtens te respecteren belang heeft bij een beroep op niet-ontvankelijkheid. De rechtbank gaat er bij deze beoordeling en de beslissing dan ook van uit dat deze betrekking hebben op het geschil tussen [eiseres] ( [eiseres] ) en [gedaagde] ( [gedaagde] ).
4.2.
Niet in geschil is dat [eiseres] recht heeft op haar legitieme portie in zowel de nalatenschap van vader als die van moeder. Omdat vader in zijn testament had opgenomen dat afwikkeling van zijn nalatenschap diende plaats te vinden volgens de ouderlijke boedelverdeling in de zin van artikel 4:1167 (oud)BW, heeft moeder zijn gehele nalatenschap geërfd en kregen partijen een niet-opeisbare vordering op moeder in verband met hetgeen zij erfden. [gedaagde] heeft de nalatenschap van moeder zuiver aanvaard. Dat betekent op grond van artikel 4:80 lid 1 BW dat [eiseres] in verband met haar aanspraak op haar legitieme porties een vordering heeft op [gedaagde] . Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de vordering van [eiseres] in verband met die legitieme porties.
Uitgangspunt bij berekening legitieme porties
4.3.
[eiseres] is bij de berekening van haar legitieme portie in de nalatenschap van vader uitgegaan van een legitimaire massa van € 48.369,44 die gevormd word door het saldo in de nalatenschap (bezittingen minus schulden) van € 3.286,63 (zijnde de helft van € 6.573,28) en € 45.082,81 aan giften (de helft van de niet gebruikelijke door vader en moeder gedane giften aan [gedaagde] ). De legitieme portie uit de nalatenschap van vader bedraagt volgens [eiseres] 2/3 van 1/3 van de legitimaire massa, zijnde € 10.018,40.
[eiseres] is bij de berekening van haar legitieme portie in de nalatenschap van moeder uitgegaan van een legitimaire massa van € 56.041,25 die gevormd wordt door het saldo in de nalatenschap van -/- € 253,56 en 45.082,81 aan (niet gebruikelijke) giften in de periode dat vader nog leefde en € 11.212,00 aan (niet gebruikelijke) giften door moeder in de periode na het overlijden van vader. De legitieme portie uit de nalatenschap van moeder bedraagt volgens [eiseres] 2/3 van 1/2 van de legitimaire massa, zijnde € 18.680,42.
4.4.
[gedaagde] gaat, net als [eiseres] , bij de berekening van de legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van vader uit van een breukdeel van 2/9 (2/3 x 1/3) van de legitimaire massa en bij die van moeder van 1/3 (2/3 x 1/2) deel van de legitimaire massa.
Bij de berekening van de legitimaire massa in de nalatenschap van vader gaat [gedaagde] uit van een saldo van de nalatenschap van € 3.286,64, vermeerderd met mee te rekenen giften die volgens haar € 6.000,00 bedragen (in totaal € 9.286,64), zodat de legitieme portie van [eiseres] uitkomt op € 2.063,69. De vorderingen van [eiseres] in verband daarmee dient vermeerderd te worden met 6% enkelvoudige rente vanaf 3 februari 2020 tot 15 januari 2021 , aldus [gedaagde] .
Bij de berekening van de legitimaire massa in de nalatenschap van moeder gaat [gedaagde] uit van een saldo van de nalatenschap van -/- € 4.195,17. De mee te rekenen giften bedragen volgens [gedaagde] € 6.000,00, zodat de legitimaire massa € 1.804,83 is en de legitieme portie van [eiseres] uitkomt op € 601,61.
4.5.
Partijen zijn bij de berekening van de legitieme porties van [eiseres] beiden uitgegaan van breukdelen die gelden volgens het erfrecht dat gold op het moment waarop vader en moeder hun testament opmaakten, zodat met een breukdeel van 2/9 wordt gerekend in de nalatenschap van vader en met een breukdeel van 1/3 in die van moeder. Hoewel partijen voor de breukdelen dus uitgaan van oud recht, zijn zij bij de berekening van de legitimaire massa beiden uitgegaan van het huidige erfrecht. Deze uitgangspunten zijn kennelijk niet in geschil. Evenmin is in geschil is dat het saldo van de nalatenschap van vader € 3.286,64 is. De rechtbank zal bij de beoordeling daarom eveneens van deze uitgangspunten uitgaan.
4.6.
Partijen zijn vooral verdeeld over de hoogte van het bedrag dat [gedaagde] van de ouders heeft ontvangen als giften, waarmee rekening dient te worden gehouden bij de berekening van de legitimaire massa. [eiseres] gaat voor die giften aan [gedaagde] van een hoger bedrag uit (namelijk door vader in totaal € 45.082,81 en door moeder in totaal € 56.294,81) dan [gedaagde] (die uitgaat van € 6.000,00 door vader en € 6.000,00 door moeder).
[eiseres] heeft ter onderbouwing als producties 22 tot en met 24 bankafschriften van de ING Bank en de Rabobank overgelegd over de periode van 2016 tot 15 januari 2021 , waaruit blijkt dat sprake is geweest van een groot aantal overboekingen van de rekeningen van (vader en) moeder aan [gedaagde] en van opnames van contanten. [eiseres] gaat ervan uit dat de overboekingen en opnames van contanten giften aan [gedaagde] zijn geweest. Van het totaalbedrag dat [gedaagde] aldus volgens [eiseres] heeft ontvangen, heeft [eiseres] bij de berekening van de legitimaire massa het totaal aan jaarlijkse belastingvrije schenkingsbedragen afgetrokken als zijnde gebruikelijke, niet bovenmatige giften.
[gedaagde] stelt dat niet alle overboekingen aan haar als giften moeten worden beschouwd. De ouders hebben haar in 2018 en 2019 € 3.000,00 geschonken, verder niets. Zij stelt als mantelzorger inkopen voor vader en moeder te hebben gedaan. Vader en moeder betaalden haar de kosten daarvan en onkostenvergoedingen voor wekelijkse autoritjes die zij met de ouders maakte (zoals bezinekosten) en voor etentjes. De ouders regelden zelf hun financiën en [gedaagde] beschikte niet over een bankpas van de ouders. De vergoedingen zijn geen giften en tellen dus niet mee bij de berekening van de legitieme, aldus [gedaagde] .
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt over de hoogte van de in aanmerking te nemen giften bij de berekening van de legitimaire massa. Niet in geschil is dat [gedaagde] niet over een bankpas van vader en/of moeder beschikte. Uitgangspunt is dan ook dat vader en moeder zelf hun financiën regelden. Dat betekent dat [gedaagde] geen rekening en verantwoording hoeft af te leggen over de mutaties op de rekeningen van vader en moeder. Dat neemt niet weg dat bedragen die vader en moeder aan [gedaagde] hebben voldaan bij de berekening van de legitieme portie van [eiseres] in aanmerking moeten worden genomen voor zover niet is gebleken dat die bedragen vergoedingen zijn van door [gedaagde] door vader en/of moeder gemaakte kosten en deze evenmin zijn te beschouwen als gebruikelijke giften die niet bovenmatig waren (artikel 4:67 en 69 lid 1 b BW).
4.8.
Uit de door [eiseres] (als producties 22, 23 en 24) overgelegde bankafschriften blijkt dat vader en moeder in de periode van 1 januari 2016 tot hun overlijden een groot aantal bedragen aan [gedaagde] overmaakten. De vraag is in hoeverre dat vergoedingen aan [gedaagde] waren voor door haar ten behoeve van vader en/of moeder gemaakte kosten. Na betwisting door [eiseres] heeft [gedaagde] de door haar voor vader en moeder gemaakte kosten niet met stukken (zoals bewijs van betalingen door haar ten behoeve van vader en/of moeder) onderbouwd. Wat in de bankafschriften opvalt is dat tot en met het eerste kwartaal van 2018 vooral wat kleinere, niet ronde bedragen zijn overgeboekt aan [gedaagde] , terwijl daarna ook grotere, ronde bedragen aan haar zijn overgemaakt. Mogelijk houdt dat verband met de verhuizing van vader en moeder naar een verzorgingshuis, waarover [gedaagde] ter zitting heeft verklaard dat die in 2018 heeft plaatsgevonden. Gelet op de grootte en aard van de bedragen en de woonsituatie van de ouders gaat de rechtbank ervan uit dat de tot en met het eerste kwartaal van 2018 overgeboekte, niet ronde bedragen onder de € 100,00 én de hogere bedragen waarbij een beschrijving van kosten is vermeld, vergoedingen zijn van door [gedaagde] gemaakte kosten ten behoeve van vader en moeder.
Van de overige aan [gedaagde] overgeboekte bedragen (hoger dan € 100,00 en zonder omschrijving) gaat de rechtbank ervan uit dat het giften aan [gedaagde] zijn omdat daarvan onvoldoende is gebleken dat het onkostenvergoedingen zijn. Datzelfde geldt voor de overboekingen aan [gedaagde] vanaf het tweede kwartaal van 2018 waarbij geen omschrijving is vermeld. Aldus komt de rechtbank tot aan de datum van overlijden van vader tot een bedrag aan giften aan [gedaagde] van in totaal € 0,00 in 2016, € 7.068,67 in 2017, € 31.802,50 in 2018, € 34.309,00 in 2019 en tot 3 februari over 2020 € 1.200,00, in totaal aldus € 74.380,17, waarvan de helft als gift van vader is aan te merken en voor de helft als gift van moeder. Vanaf datum overlijden van vader heeft moeder in 2020 nog een bedrag van in totaal € 9.530,00 aan [gedaagde] overgemaakt. Hierbij zijn de betalingen van bedragen ten behoeve van kleinkinderen ( [namen kleinkinderen] ) niet meegenomen omdat die bedragen als gebruikelijke en niet bovenmatige giften zijn te beschouwen. Omdat van de contante geldopnames zonder nadere onderbouwing – die ontbreekt – niet is aan te nemen dat dit giften aan [gedaagde] betreft, zijn die bedragen evenmin meegenomen, met uitzondering van de opnames in 2020. Daarover heeft [gedaagde] ter zitting gesteld dat zij die bedragen na het overlijden van vader op verzoek van moeder heeft opgenomen om te verdelen onder haar en de kleinkinderen, zodat die opnames wél als giften moeten worden aangemerkt. Daarom zal over 2020 – naast de overboekingen aan [gedaagde] – ook nog rekening worden gehouden met een bedrag van in totaal een bedrag van € 3.550,00 aan giften.
4.9.
Zoals in r.o. 4.7 is overwogen, dient van de bedragen die aldus als gift zijn aan te merken voor de berekening van de legitimaire massa te worden afgetrokken wat als gebruikelijk en niet bovenmatig is aan te merken. [eiseres] is er in haar berekening van uitgegaan dat het bedrag van de schenkingsvrijstelling (circa € 2.200 per jaar) is aan te merken als gebruikelijk en niet bovenmatig. [gedaagde] heeft hier geen verweer tegen gevoerd en de rechtbank acht dit redelijk. Dit resulteert in de volgende bedragen die als gift moeten worden meegenomen bij de berekening van de legitimaire massa: bij vader € 32.790,09 (te weten € 74.380,17 -/- € 8.800, zijnde 65.580,17, welk bedrag door 2 moet worden gedeeld) en bij moeder € 43.670,09 (zijnde € 32.790,09 + € 9.530,00 + € 3.550,00 -/- € 2.200).
4.10.
[eiseres] heeft nog gesteld dat bij de berekening van de legitieme een extra bedrag van € 8.000,00 in aanmerking dient te worden genomen omdat uit ING-afschriften blijkt van overboeking van grote bedragen van de effectenrekening en [gedaagde] deze als contanten heeft ontvangen. [gedaagde] betwist dat dit bedrag apart moet worden meegenomen. Dan zou dat bedrag volgens haar dubbel worden geteld. Ter zitting heeft [gedaagde] ter onderbouwing daarvan uitgelegd dat vader bedragen van de effectenrekening aan haar heeft overgemaakt – welke bedragen dus al zijn meegenomen omdat die blijken uit eerder genoemde bankafschriften –, waarna zij deze contant heeft opgenomen en heeft verdeeld onder haarzelf en haar kinderen. Omdat deze verklaring de rechtbank niet ongeloofwaardig overkomt, uit productie 23 ook blijkt van bedragen die door vader en moeder van de Oranjespaarrekening zijn afgeboekt en direct zijn doorgeboekt aan [gedaagde] en niet is gebleken van een bedrag van € 8.000,00 van de effectenrekening dat nog moet worden meegenomen naast de reeds opgetelde bedragen, zal de rechtbank geen rekening houden met dit bedrag.
Berekening van de legitieme porties van [eiseres]
4.11.
Het voorgaande brengt met zich dat de legitieme porties van [eiseres] als volgt moeten worden berekend.
In de nalatenschap vanvader:
Het saldo van de nalatenschap van € 3.286,64, waarbij opgeteld een bedrag van € 32.790,09 aan in aanmerking te nemen giften = € 36.076,73, waarvan [eiseres] recht heeft op 2/9 =
een legitieme portie van € 8.017,05.
In de nalatenschap vanmoeder:
Bij de berekening van de legitimaire massa in de nalatenschap van moeder verschillen partijen over het saldo van de nalatenschap van moeder waarvan dient te worden uitgegaan. Uit de berekeningen van partijen (onder punt 28 in de dagvaarding en in 4.4 van de conclusie van antwoord) blijkt dat [eiseres] uitgaat van een saldo van de nalatenschap van moeder van -/- € 253,56 en [gedaagde] van € -/- € 4.195,17. Het verschil zit in de schuld van die nalatenschap aan [eiseres] in verband met haar legitieme portie in de nalatenschap van vader en de schuld van de nalatenschap van moeder aan [gedaagde] in verband met haar erfdeel in de nalatenschap van vader. [eiseres] heeft ten onrechte geen rekening gehouden met die schulden. De legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van vader bedraagt gelet op het voorgaande € 8.017,07, te vermeerderen met 6% rente vanaf 3 februari 2020 tot 15 januari 2021 (op grond van het testament, artikel 21 lid 8 Successiewet (SW) 1956, vervangen door artikel 21 lid 14 SW, in combinatie met artikel 10 van het Uitvoeringsbesluit SW), zijnde € 8.470,03. Voor het erfdeel van [gedaagde] in de nalatenschap van vader dient te worden uitgegaan van 1/3 van het saldo van diens nalatenschap plus 1/9e deel daarvan, zijnde het resterend erfdeel van [eiseres] in totaal een bedrag van € 16.034,11, één en ander vermeerderd met het 6% rente vanaf 3 februari 2020 tot 15 januari 2021 . Onder het oude erfrecht gold de verplichting de schenkingen in te brengen in de nalatenschap waarbij de schenking werd “verrekend” met het erfdeel. Gelet op de hoogte van de aan [gedaagde] gedane giften afgezet tegen haar erfdeel, resteert er in de nalatenschap van moeder geen schuld aan [gedaagde] tot betaling van enig bedrag uit hoofde van de nalatenschap van vader.
Voor het saldo van de nalatenschap van moeder gaat de rechtbank op grond van het voorgaande uit van: -/- € 8.723,59 (zijnde € 1.510,07 aan niet in geschil zijnde activa en € 1.763,63 aan niet in geschil zijnde passiva waar op grond van het voorgaande de schuld van [eiseres] in verband met haar legitieme portie uit de nalatenschap van vader van € 8.470,03 bij komt). Daarbij dient € 43.670,09 aan giften te worden opgeteld, resulterend in een legitimaire massa van € 34.946,50. De legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van moeder bedraagt 1/3 van dat bedrag, aldus € 11.648,83.
4.12.
De vorderingen van [eiseres] om de legitieme porties vast te stellen en [gedaagde] te veroordelen tot betaling daarvan aan haar, zullen gelet op het voorgaande worden toegewezen als hierna volgend. De door [eiseres] gevorderde dwangsommen zullen worden afgewezen omdat oplegging van een dwangsom niet mogelijk is in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom (artikel 611a lid 1 Rv). De vordering om dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is toewijsbaar voor zover het de veroordeling tot betaling van de legitieme porties betreft, maar is niet toewijsbaar voor zover het de verklaringen voor recht betreft. Tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad is geen verweer gevoerd, zodat deze met voornoemde kanttekening zal worden toegewezen. Dit betekent dat de veroordelingen tot betaling ook ten uitvoer kunnen worden gelegd als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.13.
Gelet op de familieband tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van [naam vader] , geboren op [datum] te [plaats] en overleden op [datum] te [plaats] , € 8.017,05 bedraagt,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] binnen één week na betekening van dit vonnis te betalen een bedrag van € 8.017,05,
5.3.
verklaart voor recht dat de legitieme portie van [eiseres] in de nalatenschap van [naam moeder] , geboren op [datum] te [plaats] en overleden op [datum] te [plaats] , € 11.648,83 bedraagt,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] binnen één week na betekening van dit vonnis te betalen een bedrag van € 11.648,83,
5.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.4 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.7.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024.
JO/MS