Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen van harddrugs, waaronder cocaïne, heroïne, MDMA, en andere verdovende middelen. De verdachte, geboren in 1991 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het opzettelijk bereiden, bewerken, verkopen, en vervoeren van deze middelen in de periode van 1 augustus 2022 tot en met 20 juni 2023, voornamelijk in Lochem en Zutphen. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor het medeplegen van drugshandel, gebaseerd op getuigenverklaringen en tapgesprekken. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de drugshandel.
De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering en concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van de verdachte met een medeverdachte, gezien de familierechtelijke relatie en het gebrek aan een gezamenlijk plan. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte in de genoemde periode cocaïne had verkocht. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uur op, waarvan 50 uur voorwaardelijk, en verklaarde een in beslag genomen geldbedrag van € 278,- verbeurd. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van drugshandel op de maatschappij. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de gevolgen voor de gezondheid van gebruikers.