Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door een verdachte die betrokken was bij de handel in harddrugs. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, dat door de verdachte en zijn medeplegers zou zijn verkregen. De officier schatte het voordeel op € 80.927,87. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een openbare zitting, waar de officier van justitie zijn vordering heeft toegelicht en de raadsman van de verdachte, mr. S. Lodder, zijn verweer heeft gevoerd. De raadsman betwistte de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en vroeg om matiging van de bedragen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met zijn medeplegers, wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de handel in harddrugs. De rechtbank baseerde haar oordeel op observaties en verklaringen van getuigen. De rechtbank heeft de periode van 1 augustus 2022 tot en met 20 juni 2023 als relevant beschouwd en het aantal deals per dag geschat op vier, wat leidde tot een berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bedrag vastgesteld op € 6.310,38, dat de verdachte aan de Staat moet betalen. De rechtbank heeft ook de verdeling van het voordeel tussen de verdachte en zijn medeplegers vastgesteld, waarbij 40% voor de verdachte en 20% voor de andere medepleger is gereserveerd.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald die door de officier van justitie kan worden gevorderd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.