ECLI:NL:RBGEL:2024:3947

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
10721245 \ CV EXPL 23-2795
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en toepassing van de juiste cao in de particuliere beveiliging

In deze zaak vordert de eiser, een oproepkracht die als beveiliger heeft gewerkt, betaling van achterstallig loon van de gedaagde, een eenmanszaak in de particuliere beveiliging. De eiser stelt dat de gedaagde de verkeerde cao heeft toegepast, namelijk de cao Evenementen- en Horeca in plaats van de cao Particuliere Beveiliging. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is op 1 december 2022 gesloten en de eiser heeft van 6 december 2022 tot en met 17 juni 2023 gewerkt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de cao Particuliere Beveiliging van toepassing is en dat de gedaagde de verkeerde cao heeft toegepast. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, inclusief wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagde de reiskostenvergoeding en onregelmatigheidstoeslagen niet correct heeft berekend. De eiser heeft recht op een totaalbedrag van € 6.693,54 aan achterstallig loon, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke incassokosten, evenals de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 3 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 10721245 \ CV EXPL 23-2795
Vonnis van 3 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: De Beveiligingsjurist, J. Boelhouwer,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 oktober 2023
- de brief met aanvullende productie 11 namens [eiser]
- de mondelinge behandeling van 25 januari 2024
- de akte namens [eiser] , tevens wijziging van eis, d.d. 15 februari 2024
- de reactie van [gedaagde] d.d. 21 maart 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] drijft de eenmanszaak [naam eenmanszaak] .
2.2.
[eiser] is van 6 december 2022 tot en met 17 juni 2023 als oproepkracht werkzaam geweest bij [gedaagde] in de functie van beveiliger. Hiertoe hebben partijen op 1 december 2022 een ‘voorovereenkomst voor onbepaalde tijd’ (hierna: de arbeidsovereenkomst) gesloten.
2.3.
Artikel 3 van de arbeidsovereenkomst bepaalt:
“Naast de bepalingen die zijn opgenomen in deze overeenkomst, gelden de meeste bepalingen zoals geldig zijn in de Collectieve Arbeidsovereenkomst Evenementen- en Horecabeveiligingsbranche.”
2.4.
Artikel 6 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“Artikel 6 Loon
1. Het salaris van werknemer bedraagt € 15,00 bruto per uur, te vermeerderen met een opslagpercentage van 17,23% (8% vakantiegeld en 9,23% niet genoten vakantie-uren).
Dit komt neer op € 17,58 bruto inclusief reiskosten, toeslagen en vakantiegeld.
2. Aan het einde van elke oproep stelt werkgever vast hoeveel uur oproepkracht heeft gewerkt en waarover loon zal worden uitbetaald.
3. Oproepkracht is zelf verantwoordelijk voor het bijhouden en opsturen van de gewerkte uren. De uren dienen uiterlijk iedere 1e van de maand opgestuurd te worden naar
[e-mailadres]
4. Oproepkracht heeft alleen recht op loon over de feitelijk gewerkte uren.
5. Leden 1 t/m 4 van artikel 7:628 BW zijn niet van toepassing op deze overeenkomst.
6. Bij beëindiging van iedere arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zal eindafrekening plaatsvinden.
7. Uitbetaling van salaris zal plaatsvinden binnen twee weken na afloop van de loonperiode.”
2.5.
De gemachtigde van [eiser] stuurt op 27 juni 2023 een ingebrekestellingsbrief aan [gedaagde] waarin hij onder meer schrijft dat [gedaagde] nog loon aan [eiser] verschuldigd is.
Op 30 juni 2023 stuurt de gemachtigde van [eiser] , naar aanleiding van het telefonisch contact dat hij met [gedaagde] heeft gehad, een tweede (gecorrigeerde) ingebrekestelling en op 12 juli 2023 een herinneringsmail. [gedaagde] mailt op 15 juli 2023:
“Bij deze ga ik helemaal niks richting jullie doen.
Ik zelfs stappen via justitie doen omdat de heer [eiser] zwart op mijn pas aan het werk is voor andere bedrijven wat ik ten strengste verboden heb en wat wettelijke ook niet mag zonder aanmelding via mijn bedrijf.
Dus ik ben wel klaar met de heer [eiser] .
En ook blijf ik bij mijn kilometer vergoeding dat hij daar geen recht op heeft omdat hij met mijn auto heeft gereden.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat en na wijziging van zijn vordering - dat de kantonrechter bij vonnis, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van:
- een hoofdsom aan achterstallig loon van € 7.013,78
- de wettelijke verhoging van € 3.506,89
- de buitengerechtelijke kosten van € 878,04
- de wettelijke rente over € 10.520,67 vanaf de dag van dagvaarding
- de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn vordering stelt [eiser] - kort gezegd - dat [gedaagde] de verkeerde cao op de arbeidsovereenkomst heeft toegepast. Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is namelijk de algemeen verbindend verklaarde cao Particuliere Beveiliging (cao PB) van toepassing en niet de door [gedaagde] gehanteerde cao Evenementen- en Horeca (cao EHB), aldus [eiser] . Dit betekent dat hij nog recht heeft op achterstallig loon (uitbetaling van gewerkte uren, onregelmatigheidstoeslagen (ORT), reiskosten, vakantiegeld, vakantiedagen en overwerk).
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij was in de veronderstelling dat hij de juiste cao heeft toegepast. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] bijna altijd een auto van hem mee gekregen, die in feite gelijk is aan een leaseauto, maar waarover [eiser] geen bijtelling hoefde te betalen. Hij vindt het daarom niet redelijk om ook nog een reiskostenvergoeding aan [eiser] te betalen. Daarnaast stelt [gedaagde] dat [eiser] een aantal beveiligingsklussen zelf heeft geregeld en al betaald heeft gekregen en dat over eventuele overuren bij evenementen geen ORT moet worden uitbetaald. [gedaagde] heeft [eiser] altijd met open armen ontvangen, zowel privé als zakelijk, ondanks dat [eiser] zijn werkzaamheden regelmatig niet (goed) heeft uitgevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig bij de beoordeling van het geschil, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vraag die allereerst beantwoord moet worden is welke cao van toepassing is op de arbeidsovereenkomst tussen partijen.
4.2.
In de beveiligingsbranche is als hoofdregel de cao Particuliere Beveiliging (cao PB) van toepassing. Deze cao is tot en met 30 juni 2023 algemeen verbindend verklaard en geldt op grond van artikel 2 van die cao voor werknemers die in dienst zijn bij een particuliere beveiligingsorganisatie, waarbij bedoeld wordt:
- een particulier beveiligingsbedrijf (dat is toegelaten op grond van artikel 3 sub a van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr))
- een particuliere alarmcentrale (dat is toegelaten op grond van artikel 3 sub b van de Wpbr)
- een particulier geld- en waardetransportbedrijf (dat is toegelaten op grond van artikel 3 sub b van de Wpbr).
Een uitzondering wordt gemaakt voor bedrijven die werkzaamheden verrichten op het gebied van evenementen- en horecabeveiliging onder de voorwaarde dat het bedrijf is aangesloten bij c.q. lid is van de sectie Evenementen- en horecabeveiliging van de Nederlandse Veiligheidsbranche. Daarvoor geldt de cao EHB die alleen geldt voor eigen leden.
4.3.
[eiser] heeft als productie 11 de ‘lijst vergunninghouders Wpbr’ van Justis overgelegd. Deze lijst biedt een overzicht van alle bedrijven die beschikken over een geldige vergunning op basis van de Wpbr, op de peildatum 3 juli 2023. Uit deze lijst blijkt dat Be Secure Beveiliging een particulier beveiligingsbedrijf is met een ND nummer (04280), dat is toegelaten conform artikel 3 sub a van de Wpbr. Vast staat aldus dat [gedaagde] een beveiligingsbedrijf uitoefent dat, gelet op haar activiteiten en de aan haar verstrekte vergunning, valt onder de werkingssfeer van de cao PB, zoals omschreven in artikel 2 van die cao. Dit betekent dat de cao PB van toepassing is op de arbeidsovereenkomst die partijen hebben gesloten en dat [gedaagde] de verkeerde cao heeft toegepast. Van de uitzonderingssituatie waarin de cao EHB van toepassing is kan in dit geval immers geen sprake zijn, omdat [gedaagde] geen lid is van de Nederlandse Veiligheidsbranche.
4.4.
[eiser] stelt dat voor het te berekenen salaris moet worden uitgegaan van het door partijen in de arbeidsovereenkomst overeengekomen uurloon van € 15,00 bruto. Volgens [gedaagde] is de reiskostenvergoeding verdisconteerd in dat bedrag, maar dat is op grond van de cao PB niet toegestaan. De reiskostenvergoeding wordt immers op basis van artikel 47 van de cao PB berekend, zoals hierna in 4.11. zal worden overwogen.
[eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij valt onder schaal 3 (beveiliger A), periodiek 1, van de in de cao opgenomen loonschalen. Op basis daarvan heeft hij recht op een uurloon van € 14,22 bruto. Uit artikel 108 van de cao PB blijkt dat deze cao een minimumkarakter heeft, zodat afwijkingen ten gunste van de werknemer zijn toegestaan. Aangezien het verdisconteren van de reiskosten in het loon niet is toegestaan - nog daargelaten of dat uiteindelijk negatief of positief uitpakt - zal de kantonrechter uitgaan van het uurloon conform cao van € 14,22 bruto (exclusief vakantiegeld en overige emolumenten).
4.5.
Uit de als productie 4 overgelegde loonstroken blijkt dat [gedaagde] alleen gewerkte uren en het daarover berekende vakantiegeld aan [eiser] heeft uitbetaald, maar geen reiskosten, ORT en overwerktoeslag.
4.6.
[eiser] heeft gesteld, en dit blijkt ook uit de overgelegde loonstroken en roosteroverzichten, dat [gedaagde] in de periode dat [eiser] bij Be Secure Beveiliging heeft gewerkt aan hem 751 uren heeft uitbetaald, terwijl hij (afgerond) 882,50 uren heeft gewerkt. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] regelmatig eerder is vertrokken of niet is komen opdagen. Voor zover hij hiermee aanvoert dat [eiser] feitelijk minder uren heeft gewerkt dan in de roosteroverzichten staat, had het op zijn weg gelegen dat nader te concretiseren en onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. De kantonrechter passeert dit verweer daarom als onvoldoende onderbouwd. Hierbij wijst de kantonrechter [gedaagde] erop dat op hem als werkgever de verplichting rust om de administratie van onder andere de gewerkte uren van [eiser] bij te houden. Gelet op het voorgaande gaat de kantonrechter uit van de door [eiser] overgelegde gegevens en dat betekent dat [gedaagde] nog 131,5 uren aan [eiser] moet uitbetalen. Rekening houdende met het uurloon van € 14,22 bruto resulteert dat in een bedrag van € 1.869,93 bruto.
4.7.
Op basis van artikel 40 van de cao PB heeft [eiser] recht op een ORT van:
- 35%: tussen zaterdag 00.00 uur en zondag 24.00 uur
- 20%: op maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 en 07.00 uur
- 10%: op maandag tot en met vrijdag tussen 18.00 en 24.00 uur
- 100%: op oudejaarsdag na 16.00 uur.
[eiser] heeft op basis van de overgelegde roosteroverzichten berekend dat hij recht heeft op 208,50 uren aan 10% ORT, 279,25 uren aan 20% ORT, 284,50 uren aan 35% ORT en 44 uren aan 100% ORT. Rekening houdende met het uurloon van € 14,22 komt dat neer op bedragen van € 296,49, € 794,19, € 1.415,96 en € 625,68 bruto. In totaal is dat een bedrag van € 3.132,32 bruto aan ORT. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat over de werkzaamheden bij evenementen geen overuren en ook geen ORT wordt berekend, omdat de eindtijden flexibel en vaak onbekend zijn, maar dat volgt niet uit (artikel 40 van) de cao PB. De kantonrechter gaat dan ook voorbij aan dit verweer en zal [gedaagde] veroordelen voormeld bedrag van € 3.132,32 bruto aan ORT aan [eiser] te betalen.
4.8.
Over de nog uit te betalen uren en ORT van in totaal € 5.002,25 bruto (€ 1.869,93 + € 3.132,32) wordt conform artikel 62 van de cao PB 8% vakantietoeslag berekend. Dit komt neer op een bedrag van € 400,18 bruto, welk bedrag [gedaagde] nog aan [eiser] moet voldoen.
4.9.
Op basis van artikel 59 lid 3 sub b van de cao PB krijgt [eiser] als oproepkracht 9,24% toeslag aan uitbetaling van vakantiedagen/-uren over zijn gewerkte uren. Aangezien hiervoor reeds is vastgesteld dat hij 131,5 uren niet uitbetaald heeft gekregen, heeft hij nog recht op uitbetaling van deze toeslag op zijn loon over deze uren. Dit komt neer op een bedrag van € 172,78 bruto ((131,5 uren x € 14,22 uurloon) x 9,24%).
4.10.
Op basis van artikel 23 lid 2 juncto artikel 42 van de cao PB dient [gedaagde] 50% van het salaris te betalen indien [eiser] meer dan 152 uur per maand heeft gewerkt. Uit de roosteroverzichten volgt dat [eiser] in de maanden maart en april 2023 meer dan 152 uur heeft gewerkt, namelijk 172 respectievelijk 169 uur. Dit betekent dat over 37 uren overwerkvergoeding moet worden betaald. Dit komt neer op een bedrag van € 263,07 bruto (37 x (50% van € 14,22)). De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen ook dit bedrag aan [eiser] te betalen.
4.11.
Artikel 47 van de cao PB regelt de reiskostenvergoeding. De vergoeding wordt berekend op basis van het aantal gereisde kilometers. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij zijn reiskostenvergoeding heeft berekend met het reiskostenprogramma, te vinden op www.beveiligingsbranche.nl, en hiermee uitkomt op een bedrag van € 2.040,26. [gedaagde] heeft weliswaar aangevoerd dat hij een auto aan [eiser] ter beschikking heeft gesteld en dat [eiser] alleen de benzinekosten hoefde te betalen, maar dat vormt naar het oordeel van de kantonrechter geen grond om niet conform cao reiskostenvergoeding te voldoen. Voor wat betreft de werkzaamheden op de kermis in Deventer in juni 2023 heeft [gedaagde] nog gesteld dat [eiser] daar in een hotel is verbleven en dus niet op en neer is gereden. [eiser] heeft dat echter betwist en heeft ter onderbouwing nog een verklaring van een oud-collega in het geding gebracht. De kantonrechter ziet dan ook geen reden om de reiskostenvergoeding naar beneden bij te stellen.
4.12.
Op basis van voorgaande overwegingen concludeert de kantonrechter dat [gedaagde] een bedrag van in totaal € 7.878,54 (€ 1.869,93 + € 3.132,32 + € 400,18 + € 172,78 + € 263,07 + € 2.040,26) aan [eiser] zou moeten betalen. [eiser] heeft zelf gesteld dat de bedragen van € 110,00 (‘bruine kip’) en € 825,00 (‘Rooije jan’) die hij van de opdrachtgever van [gedaagde] heeft ontvangen hierop in mindering strekken, zodat een vordering van € 6.943,54 resteert. Uit coulance heeft [eiser] vervolgens nog een bedrag van € 250,00 in mindering gebracht als vergoeding van de onkosten voor de bedrijfsauto van [gedaagde] . Dit resulteert in een door [gedaagde] te betalen bedrag van € 6.693,54. De kantonrechter zal hem veroordelen tot betaling hiervan.
4.13.
[eiser] vordert op grond van artikel 7:625 BW 50% verhoging over de loonvordering. De kantonrechter overweegt als volgt. De wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen, zodat de werknemer tijdig over het loon kan beschikken. De wettelijke verhoging is alleen verschuldigd wanneer de niet-tijdige betaling van het loon aan de werkgever kan worden toegerekend. Daarvoor is het niet nodig dat de werkgever iets te verwijten valt. Het is voldoende dat de niet-tijdige betaling binnen de risicosfeer van de werkgever valt. De kantonrechter is bevoegd de wettelijke verhoging te matigen tot een zodanig bedrag als haar met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt. Zoals reeds is overwogen komt de omstandigheid dat [gedaagde] zijn administratie wat betreft de gewerkte uren niet zorgvuldig heeft bijgehouden voor zijn risico als werkgever. Voor het feit dat [gedaagde] in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat hij het juiste loon (op basis van de cao EHB) betaalde, geldt in beginsel hetzelfde. Mede gelet op de omstandigheid, zoals hierna zal blijken, dat [gedaagde] wel de wettelijke rente over de toe te wijzen bedragen moet betalen en gelet op de totale omvang van de loonvordering acht de kantonrechter het billijk de wettelijke verhoging te matigen tot 15%. Dit resulteert in een bedrag van € 1.004,03 bruto.
4.14.
De kantonrechter wijst als onweersproken toe de wettelijke rente als gevorderd vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling, met dien verstande dat deze rente wordt berekend over de toe te wijzen bedragen aan achterstallig loon en wettelijke verhoging.
4.15.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en heeft deze kosten berekend aan de hand van het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) bepaalde tarief. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen, met dien verstande dat zij de buitengerechtelijke incassokosten heeft berekend over het toe te wijzen bedrag van € 6.693,54. Dit resulteert in een bedrag van € 858,71.
4.16.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
133,13
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
847,50
(2,50 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.359,63

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 6.693,54 bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023;
5.2.
veroordeelt Elbert tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 1.004,03 bruto aan wettelijke verhoging, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 september 2023;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 858,71 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.359,63, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.TH. Quaadvliet en in het openbaar uitgesproken door
mr. A.J. Weerkamp-Beens op 3 mei 2024.
610 \ 41245