4.5.De rechtbank overweegt gelet op het voorgaande als volgt over de afzonderlijke bescheiden in het onder I door [eiser in de hoofdzaak] gevorderde.
a. Overzicht nalatenschap van vader 15 november 2014
Gesteld noch gebleken is dat een overzicht van de nalatenschap van vader is opgesteld. Gelet op het in r.o. 4.4 overwogene dient [gedaagde 1 in de hoofdzaak] in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van moeder overzicht te verschaffen van hetgeen moeder als erfgename van vader van vader heeft geërfd en die informatie te delen met [eiser in de hoofdzaak] .
b. Belastingaangifte van ouders 2014, 2019, 2020, 2021, 2022 en 2023
In de brief van 11 april 2024 heeft de advocaat van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] geschreven dat de aangifte en aanslag IB 2014 van vader en moeder worden overgelegd. Hoewel de bij de brief overgelegde stukken niet aan de rechtbank zijn overgelegd (bij productie 1) gaat de rechtbank er vooralsnog van uit dat die stukken bij de brief wel aan [eiser in de hoofdzaak] zijn overgelegd zodat [eiser in de hoofdzaak] geen belang meer heeft bij de vordering tot overlegging daarvan.
In de brief van 11 april 2024 en het e-mailbericht van 18 april 2024 heeft de advocaat van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] bericht dat de aangifte en de voorlopige aanslag IB 2022 van moeder zijn overgelegd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat ook die stukken niet meer overgelegd hoeven te worden. Niet gesteld of gebleken is dat over de overige jaren de stukken van belastingaangifte zijn overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser in de hoofdzaak] in ieder geval belang bij de aangifte IB 2023 – het jaar van overlijden van moeder – en dient [gedaagde 1 in de hoofdzaak] die dan ook over te leggen. Van de aangiftes van de overige jaren waarvan [eiser in de hoofdzaak] inzage vordert heeft [eiser in de hoofdzaak] niet duidelijk gemaakt wat zijn belang daarbij is. De vordering zal daarom slechts worden toegewezen voor zover het de belastingaangifte over 2023 betreft.
c. Aangifte erfbelasting van vader en moeder
In de brief van 11 april 2024 heeft de advocaat van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] geschreven dat een brief van de belastingdienst van 8 januari 2015 wordt overgelegd, inhoudende dat de erfenis van vader lager is dan de vrijstelling. Kennelijk is er geen aanslag erfbelasting opgelegd. Dat betekent nog niet dat er geen aangifte erfbelasting is gedaan. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] dient daarover als executeur informatie aan [eiser in de hoofdzaak] te verschaffen. Datzelfde geldt voor de aangifte erfbelasting van moeder. De daarop betrekking hebbende vorderingen van [eiser in de hoofdzaak] zijn dan ook toewijsbaar als hierna volgend.
d. Opgave van bezittingen en schulden op moment van overlijden van vader en moeder
Uit het hiervoor overwogene (r.o. 4.3 en 4.4 en 4.5 onder a) volgt dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] als executeur in de nalatenschap van moeder een overzicht van de bezittingen en schulden van zowel de nalatenschap van vader op de datum van zijn overlijden als van die van moeder op de datum van haar overlijden dient op te stellen. [eiser in de hoofdzaak] heeft recht op die informatie omdat op grond daarvan de hoogte van zijn legaat is vast te stellen.
e. Informatie verkoop eigen woning
[eiser in de hoofdzaak] stelt zich kennelijk (impliciet) op het standpunt dat de woning van vader en moeder is verkocht. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] hebben dat niet betwist. Dat de woning is verkocht is bovendien af te leiden uit de in de conclusie van antwoord onder 24 en 25 namens [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] opgesomde gegevens waarin melding is gemaakt van een woning ten tijde van het overlijden van vader, terwijl de woning niet is genoemd bij opsomming van de tegoeden van moeder ten tijde van haar overlijden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat moeder de woning heeft verkocht. [eiser in de hoofdzaak] heeft er belang bij om te weten wat de woning heeft opgebracht, nu de helft van die opbrengst – en dus niet de WOZ-waarde – in beginsel geacht wordt door zaaksvervanging onderdeel te zijn van de nalatenschap van vader (artikel 4:138 en 3:213 BW). [eiser in de hoofdzaak] heeft dan ook recht op informatie over de verkoop van de woning.
f. Bankafschriften
[eiser in de hoofdzaak] heeft recht op de bankafschriften van de rekeningen van vader en moeder op het moment van zowel het overlijden van vader als van moeder omdat die van belang zijn voor de berekening van zijn legaat. Als productie 6 en 7 hebben [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een jaaroverzicht 2014 van een ING-rekening van vader en twee bankafschriften van een betaalrekening en een spaarrekening van moeder overgelegd. Daaruit blijken niet de precieze saldi op die rekeningen op de sterfdata. De afschriften waaruit dat wél blijkt moeten daarom alsnog worden overgelegd. Voor de door [eiser in de hoofdzaak] gevorderde bankafschriften over de periode van vijf jaar voor het overlijden van moeder is gesteld noch gebleken wat het belang van [eiser in de hoofdzaak] is om kennis te kunnen nemen van die afschriften. De vordering is voor dat deel dan ook niet toewijsbaar.
g. Afschriften van effectenrekeningen of aandelen van data overlijden van vader en moeder;
[eiser in de hoofdzaak] heeft recht op alle afschriften van de effectenrekeningen en inzicht in de waarde van aandelen van vader en moeder op het moment van zowel het overlijden van vader als van moeder omdat ook die van belang zijn voor de berekening van de omvang van zijn legaat.
h.i.j.k. Waardevolle goederen, resterende inboedel, vorderingen op derden, contant geld
In de te maken overzichten van bezittingen en schulden zal [gedaagde 1 in de hoofdzaak] als executeur moeten opnemen welke roerende zaken, vorderingen op derden en contante bedragen tot de nalatenschappen behoorden. Een (afzonderlijk) overzicht hiervan hoeft daarom niet te worden overgelegd.
l. Overzicht uitvaartkosten
Als productie 4 bij de conclusie van antwoord is een factuur van de uitvaartkosten van moeder overgelegd. In de als productie 1 door [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] overgelegde brief van 11 april 2024 staat dat als bijlage bij die brief een factuur van 23 december 2014 van de uitvaart van vader is overgelegd aan de advocaat van [eiser in de hoofdzaak] . De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [eiser in de hoofdzaak] inmiddels over die facturen beschikt en hij geen belang meer heeft bij deze vordering.
m. Overzicht van door moeder gedane schenkingen
[eiser in de hoofdzaak] vordert een overzicht van de schenkingen die moeder ooit aan de kinderen heeft gedaan en andere schenkingen door moeder in de vijf jaar voor haar overlijden. Als productie 3 is namens [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een overzicht overgelegd van schenkingen door moeder aan hen. Daardoor heeft [eiser in de hoofdzaak] geen belang meer bij zijn vordering om dat overzicht over te leggen. Voor zover [eiser in de hoofdzaak] een overzicht vordert van overige (aan anderen) door moeder gedane schenkingen geldt dat hij daar evenmin belang bij heeft. Niet gesteld of gebleken is dat die schenkingen van invloed (kunnen) zijn op de hoogte van zijn legaat omdat voor die schenkingen geen inbrengverplichting geldt zoals in sommige gevallen wél voor giften aan erfgenamen geldt op grond van 4:229 BW.
n. Overzicht van alle levensverzekeringen;
Als productie 5 hebben [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een brief van 15 maart 2023 van Nationale Nederlanden overgelegd waaruit blijkt dat er twee polissen zijn die tot uitkering (van € 2.601,06 en € 1.306,00) zijn gekomen als gevolg van het overlijden van moeder. Niet gesteld of gebleken is dat er nog andere levensverzekeringen zijn. De rechtbank gaat er vooralsnog van uit dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] hiermee reeds inzicht hebben gegeven in deze gegevens en [eiser in de hoofdzaak] geen belang meer heeft bij zijn vordering daartoe.