ECLI:NL:RBGEL:2024:3881

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
436134
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in erfrechtzaak met vordering tot overlegging en inzage door erfgenaam en legataris

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, vordert eiser, [eiser in de hoofdzaak], inzage in documenten met betrekking tot de nalatenschappen van zijn overleden ouders. De procedure betreft een incident waarin eiser verzoekt om overlegging van stukken door [gedaagde 1 in de hoofdzaak], die als executeur van de nalatenschap van de moeder optreedt, en [gedaagde 2 in de hoofdzaak]. De rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft op 26 juni 2024 uitspraak gedaan. De feiten van de zaak zijn als volgt: de vader van eiser is in november 2014 overleden en de moeder heeft de nalatenschap van de vader op 10 februari 2015 zuiver aanvaard. De moeder is begin 2023 overleden. Eiser heeft verzocht om informatie over de nalatenschappen, waaronder belastingaangiften, een overzicht van bezittingen en schulden, en informatie over schenkingen. De rechtbank oordeelt dat eiser recht heeft op deze informatie, aangezien hij als legataris recht heeft op inzage in de stukken die nodig zijn voor de berekening van zijn legaat. De rechtbank heeft [gedaagde 1 in de hoofdzaak] veroordeeld om de gevraagde informatie te verstrekken en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval hij hieraan niet voldoet. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/436134 / HZ ZA 24-175
Vonnis in het incident van 26 juni 2024
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak],
wonende op een geheim adres,
eiser in de hoofdzaak en in het incident,
hierna te noemen: [eiser in de hoofdzaak] ,
advocaat: mr. D.B. den Hartog,
tegen
1.
[gedaagde 1 in de hoofdzaak]procederend voor zichzelf en in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[moeder],
wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2 in de hoofdzaak],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak, verweerders in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] ,
advocaat: mr. E.J. Moll.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn de kinderen van de heer [vader] (hierna: vader) en [moeder] (hierna: moeder).
2.2.
Vader heeft bij testament van 16 april 2010 over zijn nalatenschap beschikt (productie 1 van [eiser in de hoofdzaak] ). Hij heeft in zijn testament moeder benoemd tot zijn enig erfgename (“de bezwaarde”) en executeur en een tweetrapsmaking opgenomen op grond waarvan de kinderen (“de verwachters”) ieder voor gelijke delen, bij (onder andere) het overlijden van moeder gerechtigd zijn tot de nalatenschap van vader voor zover moeder deze bij haar overlijden onverteerd zal hebben nagelaten.
Onder C is in het testament van vader onder meer bepaald dat moeder bevoegd is de goederen te gebruiken, te verteren en te vervreemden en dat zij niet verplicht is jaarlijks aan de verwachters opgave te doen van de goederen die niet meer aanwezig zijn en/of van goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen. Daarbij is onder 11 het volgende bepaald:
“11.Einde van het recht van de bezwaarde/afgifte goederen
Na het eindigen van het recht van de bezwaarde rust op haar of haar rechtverkrijgende(n) de verplichting de zaken ter beschikking van de verwachter te stellen.
Indien en voor zover de bezwaarde vervreemdings-en verteringsbevoegdheid toekomt, dan kan de verwachter bij het einde van het recht van de bezwaarde afgifte van de door haar onder ontbindende voorwaarde gehouden goederen vorderen of hetgeen daarvoor in de plaats is getreden, voor zover de bezwaarde of haar rechtverkrijgenden niet bewijzen dat die goederen verteerd of door toeval tenietgegaan zijn.”
2.3.
Vader is op [dag] november 2014 overleden.
2.4.
Moeder heeft de nalatenschap van vader op 10 februari 2015 zuiver aanvaard.
2.5.
Moeder heeft voor het laatst bij testament van 27 februari 2015 (productie 3 van [eiser in de hoofdzaak] ) over haar nalatenschap beschikt. Moeder heeft in haar testament [eiser in de hoofdzaak] (en zijn nakomelingen) uitgesloten als erfgenaam. Zij heeft [eiser in de hoofdzaak] een bedrag in contanten gelegateerd gelijk aan een derde deel van het zuiver saldo van haar nalatenschap. Daarnaast heeft zij [gedaagde 1 in de hoofdzaak] benoemd tot executeur/afwikkelingsbewindvoerder.
2.6.
Moeder is begin 2023 overleden.
2.7.
Bij brief van 22 maart 2023 (productie 4 van [eiser in de hoofdzaak] ) heeft notaris mr. B.A.M. van Elst (hierna: de notaris) [eiser in de hoofdzaak] in kennis gesteld van het testament van moeder en medegedeeld dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] zijn benoeming tot executeur in haar nalatenschap heeft aanvaard.
2.8.
In de verklaring van erfrecht van 7 juni 2023 betreffende het overlijden van vader (productie 2 van [eiser in de hoofdzaak] ) heeft notaris mr. B.A.M. van Elst onder meer verklaard dat het onvervreemde en onverteerde deel van de nalatenschap van vader door het overlijden van moeder toekomt aan de kinderen, ieder voor een derde deel, en dat de kinderen de nalatenschap van vader bij akte van 17 mei 2023 hebben aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving
2.9.
Eind juni / juli 2023 heeft [eiser in de hoofdzaak] via Whatsapp en per mail contact gezocht met [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en hem verzocht om een vermogensopstelling in de nalatenschappen van vader en moeder. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] heeft [eiser in de hoofdzaak] geen informatie over de nalatenschappen gegeven omdat hij een gesprek met [eiser in de hoofdzaak] wil maar [eiser in de hoofdzaak] dat niet wil.
2.10.
Bij brief van 17 augustus 2023 (productie 7 van [eiser in de hoofdzaak] ) heeft mr. J. Moerings van Achmea Rechtsbijstand [gedaagde 1 in de hoofdzaak] namens [eiser in de hoofdzaak] bericht dat hij als executeur verantwoordelijk is voor de afwikkeling van de nalatenschap van moeder, dat hij in dat kader in kaart moet brengen wat de nalatenschap van vader op 15 november 2014 was en welk gedeelte daarvan is verteerd en de erfenis van vader dient over te dragen aan de erfgenamen van vader. Daarnaast is [gedaagde 1 in de hoofdzaak] medegedeeld dat hij als executeur het legaat van [eiser in de hoofdzaak] dient te voldoen als schuld van de nalatenschap van moeder. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] is gevraagd om binnen drie weken informatie te verstrekken over de nalatenschap van vader en moeder.
2.11.
Bij brief van 7 september 2023 (productie 8 van [eiser in de hoofdzaak] ) heeft [gedaagde 1 in de hoofdzaak] gereageerd op het verzoek van mr. Moerings met een weergave van gebeurtenissen uit het verleden, met name van het verbreken van het contact door [eiser in de hoofdzaak] met ouders en broers. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij geen verantwoording hoeft af te leggen aan [eiser in de hoofdzaak] omdat hij geen erfgenaam is en dat er niets resteert van de erfenis van vader.
2.12.
Op 12 september 2023 heeft mr. Moerings aan [gedaagde 1 in de hoofdzaak] bericht (samengevat) dat de voorgeschiedenis juridisch niet relevant is en verzocht om een boedelbeschrijving van de nalatenschap van vader en bewijs van de vertering van de daartoe behorende goederen door moeder (productie 9 van [eiser in de hoofdzaak] ). [gedaagde 1 in de hoofdzaak] is er daarnaast op gewezen dat hij als executeur van de nalatenschap informatie dient te verstrekken over de berekening van het legaat.
2.13.
Verdere correspondentie tussen [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en mr. Moerings heeft er niet toe geleid dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] informatie heeft overgelegd over de nalatenschappen. Wél is aan [eiser in de hoofdzaak] een voorschot betaald van € 12.500,00 van een van de ervenrekeningen van moeder onder vermelding van “voorschot legaat [moeder] ” (productie 13 van [eiser in de hoofdzaak] ).
2.14.
Bij brief van 27 november 2023 (productie 14 van [eiser in de hoofdzaak] ) heeft de advocaat van [eiser in de hoofdzaak] [gedaagde 1 in de hoofdzaak] nogmaals gewezen op zijn verplichtingen als executeur en verzocht om binnen twee weken stukken (onder meer aangifte en aanslag erfbelasting en inkomstenbelasting over de jaren 2013, 2014 en 2022 van vader en moeder, opgave bezittingen van vader en moeder ten tijde van overlijden, opgave van schulden en van schenkingen door moeder) te verstrekken. Medegedeeld is dat bij gebrek aan respons een procedure zal worden gestart.
2.15.
Bij brief van 11 april 2024 (productie 1 van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] ) – ruim een maand na de dagvaarding in deze procedure – heeft de advocaat van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] aan de advocaat van [eiser in de hoofdzaak] bericht dat zijn cliënten bereid zijn stukken beschikbaar te stellen die [eiser in de hoofdzaak] nodig heeft om de hoogte van het legaat te kunnen berekenen. In de brief zijn de volgende documenten opgesomd als daarbij meegezonden stukken:
“1. brief belastingdienst d.d. 8 januari 2015 inhoudende dat de erfenis van overledene lager is dan de vrijstelling;
2. brief belastingdienst d.d. 18 september 2015, inkomen vader en moeder in 2014;
3. aanslag IB 2014 ten name van [vader] (erflater), brief d.d. 21 augustus 2015;
4. aangifte IB 2014 vader;
5. aanslag IB en premie volksverzekeringen 2014 t.n.v. moeder (brief d.d. 4 september 2015);
6. definitief vastgestelde toeslagen over het jaar 2014 ten name van moeder (brief d.d. 18 september 2015);
7. aangifte IB 2014 moeder;
8. brief d.d. 15 maart 2023 van Nationale Nederlanden over de hoogte van de verzekeringsuitkering;
9. factuur d.d. 20 maart 2023 van de kosten van de uitvaart (uitvaart van moeder);
10. factuur d.d. 23 december 2014 van de kosten van de uitvaart (uitvaart van vader);
11. bewijs hoogte uitvaartverzekering 23 februari 2023 (Ardanta)
12. brief van Ardanta waarin vermeld staat dat de uitkering is overgemaakt.
13. voorlopige aanslag IB 2022 ten name van moeder (erven);
14. aangifte IB 2022 moeder (erven).”
2.16.
Bij e-mailberichten van 18 april 2024 heeft de advocaat van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] de advocaat van [eiser in de hoofdzaak] bericht dat hij als bijlage foto’s van de aangifte IB 2022 van moeder stuurt en heeft hij een opgave van de schenkingen van moeder aan [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] verstrekt op basis van informatie van “cliënt” (producties 2 en 3 van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] ).

3.Het geschil in incident

3.1.
[eiser in de hoofdzaak] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] , zowel in zijn hoedanigheid van executeur als in persoon, en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] te veroordelen om bij akte tegen een door de rechtbank te bepalen datum over te leggen (kopieën van):
a. Overzicht nalatenschap van vader 15 november 2014;
b. Belastingaangifte van ouders 2014, 2019, 2020,2021,2022 en 2023;
c. Aangifte erfbelasting van vader en moeder;
d. Opgave van alle bezittingen en schulden op moment van overlijden van vader d.d. november 2014 en moeder d.d. januari 2023;
e. Informatie verkoop eigen woning;
f. Kopie afschriften van het saldo van alle bankrekeningen op moment van overlijden van zowel vader als moeder en afschriften vijf jaar voor het overlijden van moeder;
g. Kopie afschriften Effectenrekeningen of aandelen van data overlijden van vader en moeder;
h. Lijst waardevolle goederen;
i. Resterende inboedel;
j. Vorderingen op derden;
k. Overzicht aanwezig contant geld;
l. Overzicht uitvaartkosten;
m. Overzicht van gedane schenkingen die moeder bij het leven heeft gedaan, maar alleen de giften die zij ooit aan haar kinderen heeft gedaan en alle giften vijf jaar voor haar overlijden;
n. Overzicht van alle levensverzekeringen;
Subsidiairop grond van artikel 843a Rv [gedaagde 1 in de hoofdzaak] , zowel in zijn hoedanigheid van executeur als in persoon, en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] te veroordelen om bij akte tegen een door de rechtbank te bepalen datum (kopieën van) de hiervoor opgesomde bescheiden over te leggen;
II. een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag – een gedeelte daaronder begrepen – met een maximum van € 25.000,00 voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en/of [gedaagde 2 in de hoofdzaak] hiermee in gebreke zijn;
III. te bepalen dat, indien en voor zover [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] de gevraagde gegevens niet (meer) tot hun beschikking zouden hebben, zij die gegevens binnen twee weken na dit vonnis dienen op te vragen en ter beschikking dienen te stellen, althans hun medewerking dienen te verlenen aan het opvragen van de gegevens, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag – een gedeelte daaronder begrepen – met een maximum van € 25.000,00 voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en/of [gedaagde 2 in de hoofdzaak] hiermee in gebreke zijn en te bepalen dat, indien het maximum aan dwangsommen is verbeurd, [eiser in de hoofdzaak] gemachtigd is om de betreffende gegevens namens [eiser in de hoofdzaak] bij de diverse instellingen op te vragen;
IV. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] te veroordelen in de kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[eiser in de hoofdzaak] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij als legataris recht heeft op (afschrift van) alle stukken die nodig zijn voor de berekening van zijn legaat en dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] als executeur hem alle daartoe strekkende inlichtingen moet verschaffen en een boedelbeschrijving moet opmaken. Subsidiair stelt [eiser in de hoofdzaak] dat hij op grond van artikel 843a Rv recht heeft op verstrekking van (een afschrift van) de gevraagde stukken.
3.3.
[gedaagde 1 in de hoofdzaak] voert ten verwere aan dat [eiser in de hoofdzaak] het aan zichzelf te wijten heeft dat hij niet over informatie beschikt. [eiser in de hoofdzaak] had al eerder informatie kunnen krijgen als hij bereid was geweest tot een persoonlijke ontmoeting. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] stelt dat hij relevante informatie met [eiser in de hoofdzaak] zal delen en dat hij daarmee al is begonnen. Hij stelt zich daarnaast op het standpunt dat [eiser in de hoofdzaak] zelf ook informatie kan opvragen als erfgenaam van vader. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] voert verweer tegen de gevorderde dwangsom omdat hij zal voldoen aan een veroordeling. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] concluderen tot afwijzing van de incidentele vorderingen met compensatie van de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Onderscheid dient te worden gemaakt tussen de twee nalatenschappen.
In de nalatenschap van vader zijn de kinderen – op grond van de tweetrapsmaking – erfgenamen van hetgeen moeder van die nalatenschap niet heeft verteerd.
In de nalatenschap van moeder zijn [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] erfgenamen en is [eiser in de hoofdzaak] legataris. Daarbij is [gedaagde 1 in de hoofdzaak] executeur in de nalatenschap van moeder.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat tot de taak van de executeur behoort het beheer van de goederen en de voldoening van de schulden van de nalatenschap (artikel 4:144 lid 1 BW). Daarnaast dient de executeur met bekwame spoed een boedelbeschrijving van de nalatenschap op te stellen (artikel 4:146 lid 2 BW). Legaten zijn schulden van de nalatenschap (4:7 lid 1, aanhef en onder h BW).
4.3.
Op grond van voornoemde bepalingen dient [gedaagde 1 in de hoofdzaak] als executeur in de nalatenschap van moeder met bekwame spoed een boedelbeschrijving op te stellen van die nalatenschap. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] die boedelbeschrijving (een overzicht van bezittingen en schulden) heeft opgemaakt, terwijl moeder inmiddels meer dan een jaar geleden is overleden. De vordering van [eiser in de hoofdzaak] om een opgave van alle bezittingen en schulden van moeder op het moment van haar overlijden te verstrekken is dan ook toewijsbaar. Voor zover [gedaagde 1 in de hoofdzaak] stelt dat [eiser in de hoofdzaak] geen erfgenaam is, maar “slechts legataris”, en geen recht heeft op informatieverstrekking overweegt de rechtbank dat ook de legataris aanspraak jegens de executeur kan maken op inzage / afschrift van alle bescheiden die hij nodig heeft voor de berekening van zijn legaat. Het legaat van [eiser in de hoofdzaak] is immers geen vast bedrag, maar een bedrag gelijk aan een derde deel van het zuiver saldo van de nalatenschap. Voor de berekening daarvan is nodig dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] als executeur een overzicht van alle bezittingen en schulden op het moment van overlijden van moeder aan [eiser in de hoofdzaak] als legataris verstrekt (ook zo: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 31 december 2013, ECLI:NL: GHARL:2013:9942). Aan deze verplichtingen doet niet af wat in het verleden tussen partijen en ouders is voorgevallen en/of de stelling van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] dat [eiser in de hoofdzaak] het contact met de familie heeft verbroken en niet open staat voor persoonlijk contact.
4.4.
In de nalatenschap van vader is er geen executeur (meer). De kinderen hebben deze nalatenschap beneficiair aanvaard. Dat betekent in beginsel dat die nalatenschap zal moeten worden vereffend, waarbij de kinderen als erfgenamen gezamenlijk vereffenaar zijn (artikel 4:195 lid 1 BW). Zoals in r.o. 4.1 al is overwogen zijn de kinderen als gevolg van de tweetrapsmaking erfgenamen van vader voor zover zijn nalatenschap niet is verteerd door moeder. De gegevens die nodig zijn voor het bepalen van de omvang van de nalatenschap van vader en die van moeder kunnen daardoor niet los van elkaar worden gezien. Moeder heeft na het overlijden van vader de goederen van zijn nalatenschap immers tot haar beschikking gehad en deze, naar de rechtbank begrijpt, niet afgescheiden gehouden van haar eigen vermogen. Zij hoefde gelet op het testament van vader niet jaarlijks opgave aan de kinderen te doen van de goederen die niet meer aanwezig zijn, van de goederen die daarvoor in de plaats zijn gekomen en van de voordelen die de goederen hebben opgeleverd. De erfdelen van de kinderen in de nalatenschap van vader moeten daarom worden vastgesteld op basis van (onder meer financiële) gegevens van moeder (waaruit blijkt wat zij precies van vader heeft geërfd en wat zij daarmee heeft gedaan). Omdat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] als executeur in de nalatenschap van moeder de taak heeft om de bezittingen en schulden van die nalatenschap in kaart te brengen, brengt het voorgaande mee dat hij behalve de informatie over de nalatenschap van moeder óók deze informatie (over de nalatenschap van vader) dient te verzamelen. [eiser in de hoofdzaak] heeft recht op die informatie op grond van artikel 3:166 lid 3 juncto artikel 6:2 lid 1 BW.
4.5.
De rechtbank overweegt gelet op het voorgaande als volgt over de afzonderlijke bescheiden in het onder I door [eiser in de hoofdzaak] gevorderde.
a. Overzicht nalatenschap van vader 15 november 2014
Gesteld noch gebleken is dat een overzicht van de nalatenschap van vader is opgesteld. Gelet op het in r.o. 4.4 overwogene dient [gedaagde 1 in de hoofdzaak] in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van moeder overzicht te verschaffen van hetgeen moeder als erfgename van vader van vader heeft geërfd en die informatie te delen met [eiser in de hoofdzaak] .
b. Belastingaangifte van ouders 2014, 2019, 2020, 2021, 2022 en 2023
In de brief van 11 april 2024 heeft de advocaat van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] geschreven dat de aangifte en aanslag IB 2014 van vader en moeder worden overgelegd. Hoewel de bij de brief overgelegde stukken niet aan de rechtbank zijn overgelegd (bij productie 1) gaat de rechtbank er vooralsnog van uit dat die stukken bij de brief wel aan [eiser in de hoofdzaak] zijn overgelegd zodat [eiser in de hoofdzaak] geen belang meer heeft bij de vordering tot overlegging daarvan.
In de brief van 11 april 2024 en het e-mailbericht van 18 april 2024 heeft de advocaat van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] bericht dat de aangifte en de voorlopige aanslag IB 2022 van moeder zijn overgelegd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat ook die stukken niet meer overgelegd hoeven te worden. Niet gesteld of gebleken is dat over de overige jaren de stukken van belastingaangifte zijn overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser in de hoofdzaak] in ieder geval belang bij de aangifte IB 2023 – het jaar van overlijden van moeder – en dient [gedaagde 1 in de hoofdzaak] die dan ook over te leggen. Van de aangiftes van de overige jaren waarvan [eiser in de hoofdzaak] inzage vordert heeft [eiser in de hoofdzaak] niet duidelijk gemaakt wat zijn belang daarbij is. De vordering zal daarom slechts worden toegewezen voor zover het de belastingaangifte over 2023 betreft.
c. Aangifte erfbelasting van vader en moeder
In de brief van 11 april 2024 heeft de advocaat van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] geschreven dat een brief van de belastingdienst van 8 januari 2015 wordt overgelegd, inhoudende dat de erfenis van vader lager is dan de vrijstelling. Kennelijk is er geen aanslag erfbelasting opgelegd. Dat betekent nog niet dat er geen aangifte erfbelasting is gedaan. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] dient daarover als executeur informatie aan [eiser in de hoofdzaak] te verschaffen. Datzelfde geldt voor de aangifte erfbelasting van moeder. De daarop betrekking hebbende vorderingen van [eiser in de hoofdzaak] zijn dan ook toewijsbaar als hierna volgend.
d. Opgave van bezittingen en schulden op moment van overlijden van vader en moeder
Uit het hiervoor overwogene (r.o. 4.3 en 4.4 en 4.5 onder a) volgt dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] als executeur in de nalatenschap van moeder een overzicht van de bezittingen en schulden van zowel de nalatenschap van vader op de datum van zijn overlijden als van die van moeder op de datum van haar overlijden dient op te stellen. [eiser in de hoofdzaak] heeft recht op die informatie omdat op grond daarvan de hoogte van zijn legaat is vast te stellen.
e. Informatie verkoop eigen woning
[eiser in de hoofdzaak] stelt zich kennelijk (impliciet) op het standpunt dat de woning van vader en moeder is verkocht. [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] hebben dat niet betwist. Dat de woning is verkocht is bovendien af te leiden uit de in de conclusie van antwoord onder 24 en 25 namens [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] opgesomde gegevens waarin melding is gemaakt van een woning ten tijde van het overlijden van vader, terwijl de woning niet is genoemd bij opsomming van de tegoeden van moeder ten tijde van haar overlijden. De rechtbank gaat er daarom van uit dat moeder de woning heeft verkocht. [eiser in de hoofdzaak] heeft er belang bij om te weten wat de woning heeft opgebracht, nu de helft van die opbrengst – en dus niet de WOZ-waarde – in beginsel geacht wordt door zaaksvervanging onderdeel te zijn van de nalatenschap van vader (artikel 4:138 en 3:213 BW). [eiser in de hoofdzaak] heeft dan ook recht op informatie over de verkoop van de woning.
f. Bankafschriften
[eiser in de hoofdzaak] heeft recht op de bankafschriften van de rekeningen van vader en moeder op het moment van zowel het overlijden van vader als van moeder omdat die van belang zijn voor de berekening van zijn legaat. Als productie 6 en 7 hebben [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een jaaroverzicht 2014 van een ING-rekening van vader en twee bankafschriften van een betaalrekening en een spaarrekening van moeder overgelegd. Daaruit blijken niet de precieze saldi op die rekeningen op de sterfdata. De afschriften waaruit dat wél blijkt moeten daarom alsnog worden overgelegd. Voor de door [eiser in de hoofdzaak] gevorderde bankafschriften over de periode van vijf jaar voor het overlijden van moeder is gesteld noch gebleken wat het belang van [eiser in de hoofdzaak] is om kennis te kunnen nemen van die afschriften. De vordering is voor dat deel dan ook niet toewijsbaar.
g. Afschriften van effectenrekeningen of aandelen van data overlijden van vader en moeder;
[eiser in de hoofdzaak] heeft recht op alle afschriften van de effectenrekeningen en inzicht in de waarde van aandelen van vader en moeder op het moment van zowel het overlijden van vader als van moeder omdat ook die van belang zijn voor de berekening van de omvang van zijn legaat.
h.i.j.k. Waardevolle goederen, resterende inboedel, vorderingen op derden, contant geld
In de te maken overzichten van bezittingen en schulden zal [gedaagde 1 in de hoofdzaak] als executeur moeten opnemen welke roerende zaken, vorderingen op derden en contante bedragen tot de nalatenschappen behoorden. Een (afzonderlijk) overzicht hiervan hoeft daarom niet te worden overgelegd.
l. Overzicht uitvaartkosten
Als productie 4 bij de conclusie van antwoord is een factuur van de uitvaartkosten van moeder overgelegd. In de als productie 1 door [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] overgelegde brief van 11 april 2024 staat dat als bijlage bij die brief een factuur van 23 december 2014 van de uitvaart van vader is overgelegd aan de advocaat van [eiser in de hoofdzaak] . De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [eiser in de hoofdzaak] inmiddels over die facturen beschikt en hij geen belang meer heeft bij deze vordering.
m. Overzicht van door moeder gedane schenkingen
[eiser in de hoofdzaak] vordert een overzicht van de schenkingen die moeder ooit aan de kinderen heeft gedaan en andere schenkingen door moeder in de vijf jaar voor haar overlijden. Als productie 3 is namens [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een overzicht overgelegd van schenkingen door moeder aan hen. Daardoor heeft [eiser in de hoofdzaak] geen belang meer bij zijn vordering om dat overzicht over te leggen. Voor zover [eiser in de hoofdzaak] een overzicht vordert van overige (aan anderen) door moeder gedane schenkingen geldt dat hij daar evenmin belang bij heeft. Niet gesteld of gebleken is dat die schenkingen van invloed (kunnen) zijn op de hoogte van zijn legaat omdat voor die schenkingen geen inbrengverplichting geldt zoals in sommige gevallen wél voor giften aan erfgenamen geldt op grond van 4:229 BW.
n. Overzicht van alle levensverzekeringen;
Als productie 5 hebben [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] een brief van 15 maart 2023 van Nationale Nederlanden overgelegd waaruit blijkt dat er twee polissen zijn die tot uitkering (van € 2.601,06 en € 1.306,00) zijn gekomen als gevolg van het overlijden van moeder. Niet gesteld of gebleken is dat er nog andere levensverzekeringen zijn. De rechtbank gaat er vooralsnog van uit dat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] hiermee reeds inzicht hebben gegeven in deze gegevens en [eiser in de hoofdzaak] geen belang meer heeft bij zijn vordering daartoe.
4.6.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de vordering van [eiser in de hoofdzaak] onder I toewijsbaar is jegens [gedaagde 1 in de hoofdzaak] in zijn hoedanigheid van executeur voor zover het betreft de in beide nalatenschappen te maken overzichten van bezittingen en schulden, een kopie van de belastingaangifte IB van moeder over 2023, informatie over de aangifte erfbelasting betreffende de nalatenschap van zowel vader als die van moeder, informatie over verkoop van de woning door moeder en kopieën van alle bankafschriften en afschriften van effectenrekeningen en/of aandelen waaruit blijkt wat het saldo/de waarde was op de overlijdensdatum van vader en op de overlijdensdatum van moeder. Onvoldoende gesteld of gebleken is dat op [gedaagde 1 in de hoofdzaak] in persoon of op [gedaagde 2 in de hoofdzaak] de verplichting rust om genoemde informatie aan [eiser in de hoofdzaak] te verstrekken, zodat de vordering voor dat gedeelte niet toewijsbaar is.
4.7.
De onder II gevorderde dwangsom is toewijsbaar. De stelling van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] dat geen aanleiding is voor het opleggen van een dwangsom omdat aan een veroordeling zal worden voldaan leidt niet tot een ander oordeel. In de voorwaarden die [gedaagde 1 in de hoofdzaak] steeds stelde aan informatieverstrekking aan [eiser in de hoofdzaak] ziet de rechtbank aanleiding om de dwangsom op te leggen. Voor zover [gedaagde 1 in de hoofdzaak] , zoals hij toezegt, aan de veroordeling voldoet, verbeurt hij geen dwangsom en kan hij ook geen wezenlijke bezwaren hebben tegen oplegging daarvan.
4.8.
Omdat [gedaagde 1 in de hoofdzaak] in de nalatenschap van moeder executeur is en het gelet op het in 4.4 overwogene ook zijn taak is om de nalatenschap van vader in kaart te brengen, rust op hem ook de verplichting om stukken betreffende de beide nalatenschappen op te vragen en ter beschikking van de anderen te stellen voor zover partijen daarover niet (meer) beschikken. Het onder III gevorderde zal daarom eveneens worden toegewezen als hierna volgend.
4.9.
Gelet op de familierechtelijke betrekkingen tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin van iedere partij de eigen kosten draagt.
4.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1 in de hoofdzaak] in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van moeder om op de rol van 10 juli 2024 een akte te nemen waarbij hij zal overleggen:
  • een overzicht van de bezittingen en schulden in de nalatenschap van vader op 15 november 2014;
  • een overzicht van de bezittingen en schulden in de nalatenschap van moeder op de datum van haar overlijden;
  • informatie over de aangifte erfbelasting betreffende de nalatenschap van vader;
  • informatie over de aangifte erfbelasting betreffende de nalatenschap van moeder;
  • informatie over verkoop van de woning door moeder;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1 in de hoofdzaak] in zijn hoedanigheid van executeur van de van de nalatenschap van moeder om op de rol van 10 juli 2024 een akte te nemen waarbij hij zal overleggen:
  • een kopie van de belastingaangifte IB van moeder over 2023;
  • kopieën van alle bankafschriften en afschriften van effectenrekeningen en/of overzichten van aandelen waaruit blijkt wat het saldo/de waarde was op de datum van overlijden van vader;
  • kopieën van alle bankafschriften en afschriften van effectenrekeningen en/of overzichten van aandelen waaruit blijkt wat het saldo/de waarde was op de datum van overlijden van moeder,
voor zover hij over die stukken beschikt en voor zover hij niet over die stukken beschikt om correspondentie over te leggen waaruit blijkt dat hij die stukken heeft opgevraagd bij desbetreffende instanties, met bepaling dat hij na ontvangst daarvan van die instanties per direct een kopie aan [eiser in de hoofdzaak] ter beschikking dient te stellen,
5.3.
bepaalt dat [eiser in de hoofdzaak] gemachtigd is om zonder medewerking van [gedaagde 1 in de hoofdzaak] en [gedaagde 2 in de hoofdzaak] de in 5.2 genoemde gegevens op te vragen bij de betreffende instellingen indien [gedaagde 1 in de hoofdzaak] in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van moeder niet aan de veroordeling in 5.2 heeft voldaan en als gevolg daarvan het in 5.4 opgenomen maximum aan dwangsommen heeft verbeurd,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1 in de hoofdzaak] in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van moeder om aan [eiser in de hoofdzaak] een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de in 5.1 en/of 5.2 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.5.
wijst het meer of anders in incident gevorderde af,
5.6.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
5.8.
bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van
woensdag 10 juli 2024voor het nemen van een akte door [gedaagde 1 in de hoofdzaak] in zijn hoedanigheid van executeur zoals vermeld in 5.1 en 5.2.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Stempher en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.
JO/Ma