ECLI:NL:RBGEL:2024:3871

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
10818622
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring voor recht en schadevergoeding na verkeersongeval met fietser en voetganger

In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat de kantonrechter verklaart dat gedaagde sub 1, [gedaagde sub 1], aansprakelijk is voor de schade die eiser heeft geleden na een verkeersongeval. Dit ongeval vond plaats toen gedaagde sub 1 als fietser tegen eiser als voetganger aanreed. Eiser heeft letsel opgelopen, waaronder een breuk in de rechterhand en kneuzingen van de rug. Hij vordert een voorschot van € 7.000,00 op de schadevergoeding en verwijzing naar een schadestaatprocedure voor verdere becijfering van de schade. Gedaagden, waaronder Achmea Schadeverzekeringen N.V., betwisten de aansprakelijkheid en stellen dat eiser zelf ook schuld heeft aan het ongeval. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van eiser niet beperkt is tot de kantongrens van € 25.000,00, wat betekent dat de zaak niet door de kantonrechter kan worden behandeld. De kantonrechter verwijst de zaak naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem. Eiser en gedaagden worden erop gewezen dat zij in de vervolgprocedure door een advocaat moeten worden vertegenwoordigd en dat er griffierechten verschuldigd zijn. Dit vonnis is uitgesproken op 26 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10818622 \ CV EXPL 23-8682
Vonnis van 26 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: DAS,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., H.O.D.N. ACHMEA PERSONENSCHADE,
te Apeldoorn,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. A.J. Schoonen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 januari 2024
- de mondelinge behandeling van 20 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk en schadeplichtig is inzake de door [eiser] geleden schade;
II. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt om aan [eiser] te betalen een voorschot van
€ 7.000,00 op de (materiele / immateriële) schadevergoeding, dan wel een ander in goede justitie te bepalen bedrag;
III. de zaak verwijst naar de schadestaatprocedure tot nadere becijfering van de schade; daaronder begrepen het verlies aan verdienvermogen;
IV. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten, daaronder begrepen de buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente en de nakosten.
2.2.
[eiser] legt – kort samengevat – aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Door de wijze waarop [gedaagde sub 1] aan het verkeer deelnam, heeft een ongeval plaatsgevonden waarbij [gedaagde sub 1] als fietser tegen [eiser] als voetganger is aangereden. [gedaagde sub 1] is volgens [eiser] aansprakelijk voor de door hem geleden materiële en immateriële schade. Hij heeft bij de aanrijding letsel opgelopen, namelijk een breuk in de rechterhand en kneuzing van de rug.
2.3.
[gedaagden] betwisten – kort samengevat – dat [gedaagde sub 1] gevaarzettend heeft gehandeld. Voor het geval er enige vergoedingsplicht op [gedaagden] rust, dan beroepen zij zich op eigen schuld. Tot slot betwisten zij (de hoogte van) de door [eiser] gestelde geleden schade.

3.De beoordeling

3.1.
De gevorderde verklaring voor recht en de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure zijn van onbepaalde waarde. Zaken betreffende een dergelijke vordering worden door de kantonrechter behandeld en beslist indien duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. Dat is naar het oordeel van de kantonrechter niet het geval. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de exact door hem geleden schade thans nog niet kan worden vastgesteld, terwijl hij in zijn voorlopige schadebegroting een schadepost van € 37.500,00 heeft opgenomen als schade als gevolg van verlies aan verdienvermogen.
3.2.
[eiser] heeft de vordering niet beperkt tot de kantongrens van € 25.000,00, terwijl [gedaagden] de rechtstitel hebben betwist. Gesteld noch gebleken is dat de kantonrechter op grond van andere in artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genoemde onderwerpen van geschil bevoegd is om van het dit geschil kennis te nemen. De kantonrechter zal gelet hierop en met inachtneming van het bepaalde in artikel 71 Rv de zaak verwijzen naar de kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank, zittingslocatie Arnhem en beslissen als volgt.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verwijst de zaak, in de stand waarin deze zich bevindt, naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem,
4.2.
verwijst de zaak daartoe naar de civiele rol, niet zijnde de civiele rol voor kantonzaken, van
woensdag 10 juli 2024om 10:00 uur,
4.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure moeten worden vertegenwoordigd door een advocaat,
4.4.
wijst [eiser] erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht is verschuldigd van € 320,00, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor [eiser] van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota met betaalinstructies ontvangt,
4.5.
wijst [gedaagde sub 1] erop dat na verwijzing een griffierecht is verschuldigd van € 320,00, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor [gedaagde sub 1] van het LDCR een nota met betaalinstructies ontvangt,
4.6.
wijst [gedaagde sub 1] erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging, dan wel
- een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging),
4.7.
wijst Achmea erop dat na verwijzing een griffierecht is verschuldigd van € 688,00, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor Achmea van het LDCR een nota met betaalinstructies ontvangt,
4.8.
wijst gedaagden erop dat van hen slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven, indien zij bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen of gelijkluidend verweer voeren.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. van der Boon en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.
34124