ECLI:NL:RBGEL:2024:3861

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
422620
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening tussen vader en dochter

In deze civiele zaak heeft de rechtbank Gelderland op 15 mei 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een dochter, aangeduid als [eiseres], en haar vader, aangeduid als [gedaagde]. De dochter vorderde een bedrag van € 25.205,16 van haar vader, dat zij stelde te hebben geleend via de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) met gebruikmaking van haar Digid. De vader ontkende deze lening en betwistte dat hij de gelden had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de dochter voldoende bewijs had geleverd dat haar vader met gebruikmaking van haar Digid geld had geleend van DUO en dat deze bedragen op zijn rekening waren gestort. De rechtbank nam aan dat er een overeenkomst van geldlening was gesloten, waarbij de vader zich had verbonden om het geleende bedrag in 24 maandelijkse termijnen terug te betalen. Aangezien de vader zijn verplichtingen niet was nagekomen, werd de vordering van de dochter toegewezen. De rechtbank kende ook buitengerechtelijke incassokosten toe en veroordeelde de vader in de proceskosten van de dochter. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland
Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/422620 / HZ ZA 23-223
Vonnis van 15 mei 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.H. Brouwer te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.J. Douwes te Arnhem.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 november 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 april 2024.
1.1. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is de vader van [eiseres] . [eiseres] heeft tot februari 2022 bij [gedaagde] in huis gewoond.
2.2.
[eiseres] studeert en zij ontvangt studiefinanciering van de Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: DUO).
2.3.
Bij brief van 19 juni 2023 (productie 3 bij dagvaarding) van de raadsman van [eiseres] is aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
“(…)
Met oneigenlijke gebruikmaking van haar Digid hebt u cliënte geldsommen laten lenen van (…) DUO (…). Deze geldsommen zijn vervolgens allemaal door u ontvangen.
(…)
Het totaal sluit op € 28.851,16. (…)
Het is wel duidelijk dat de gelden zijn overgemaakt op een door u aangehouden bankrekening (…). Alle ontvangen gelden hebt u behouden en voor uzelf aangewend.
Nadat cliënte geïnformeerd raakte over uw handelwijze heeft zij de kwestie met u besproken.
Afgesproken is de geldsom ad totaal € 28.851,16 die door cliënte van DUO in leen is ontvangen doch uitsluitend aan u is toegevallen, te beschouwen als een geldlening van cliënte aan u.
(…) hebt u zich verbonden om deze som geld aan cliënte terug te betalen in 24 gelijke maandelijkse termijnbetalingen (…).
(…) Nu u de afgesproken terugbetalingsverplichtingen niet bent nagekomen, is cliënte van oordeel dat de geldlening volledig opeisbaar is.
Cliënte verzoekt u en zo nodig sommeert zij u het totaal verschuldigde ad € 28.851,16 te voldoen (…)
Mocht geen tijdige en/of volledige betaling worden verkregen, dan wordt vanaf heden aanspraak gemaakt op wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening en tevens op buitengerechtelijke incassokosten (…)
(…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na akte overlegging producties tevens houdende vermindering van eis – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Ⅰ. [gedaagde] zal veroordelen aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 25.205,16, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 19 juni 2023,
Ⅱ. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van
€ 1.063,51,
Ⅲ. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeengekomen terugbetalingsverplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst van geldlening, waardoor de vordering tot betaling van
€ 28.851,16 volledig opeisbaar is. [eiseres] heeft echter haar vordering verminderd met een bedrag van € 2.654,00 dat [gedaagde] aan collegegeld heeft betaald en met een bedrag dat hij aan premie ziektekosten voor [eiseres] heeft voldaan, welk bedrag zij indicatief heeft berekend op € 992,00, zodat zij na akte eiswijziging nog een bedrag van € 25.205,16 vordert. Subsidiair vordert zij betaling van dat bedrag aan schade op grond van ongerechtvaardigde verrijking.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij betwist (met gebruikmaking van de Digid van [eiseres] ) [eiseres] geld te hebben laten lenen dat aan hem is voldaan. Hij betwist ook dat zij zijn overeengekomen dat € 28.851,16 zou worden aangemerkt als lening die zou worden terugbetaald vanaf 1 september 2021. Verder betwist hij dat hij ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [eiseres] . Daarnaast betwist hij buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd te zijn en subsidiair betwist hij de hoogte van de gevorderde kosten. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure (te weten de vastgestelde eigen bijdrage en door de deurwaarder te berekenen kosten die niet door de toevoeging worden gedekt, zo begrijpt de rechtbank) en de nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft onderbouwd gesteld dat [gedaagde] met gebruikmaking van haar Digid haar geld heeft laten lenen van DUO en dat hij deze geldsommen over heeft laten maken op een door hem aangehouden bankrekening met een rekeningnummer eindigend op 135. Dit is door [gedaagde] betwist. [eiseres] heeft bij akte overlegging producties tevens houdende vermindering van eis met productie 4 een afschrift overgelegd, waarop zichtbaar is dat het rekeningnummer eindigend op 135 behoort bij rekeninghouder “
[gedaagde]”, dus [gedaagde] . Nu [gedaagde] zijn betwisting op geen enkele wijze heeft onderbouwd, neemt de rechtbank aan dat hij met gebruikmaking van de Digid van [eiseres] haar geld heeft laten lenen van DUO en dat deze geldsommen zijn overgemaakt op een door hem aangehouden bankrekening.
4.2.
[eiseres] heeft verder gesteld dat zij op enig moment is geïnformeerd over de handelwijze van [gedaagde] , waarna partijen mondeling hebben afgesproken dat het door hem van DUO ontvangen bedrag wordt beschouwd als een door [eiseres] aan hem geleend bedrag op grond van een overeenkomst van geldlening en dat [gedaagde] de geldsom in 24 gelijke maandelijkse termijnen ingaande 1 september 2021 aan [eiseres] zou terugbetalen. Ook dit is door [gedaagde] betwist, maar op geen enkele wijze onderbouwd, zodat wordt aangenomen dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten en dat [gedaagde] de geldsom vanaf 1 september 2021 in termijnen aan haar zou terugbetalen.
4.3.
Het voorgaande betekent dat de vordering onder Ⅰ. (tot betaling van € 25.205,16) zal worden toegewezen op de primaire grondslag, met dien verstande dat de wettelijke rente over het bedrag zal worden toegewezen vanaf 6 juli 2023. Immers, in de brief van
19 juni 2023 is [gedaagde] wel gesommeerd het verschuldigde bedrag over te maken, maar hierin is geen termijn genoemd waarbinnen het verschuldigde bedrag zou moeten worden overgemaakt. Daarom zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.4.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Proceskosten
4.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld. [eiseres] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging. Eisers met een toevoeging betalen een lager griffierecht. Verder worden in dat geval de kosten van de deurwaarder voor het uitbrengen van het exploot en/of advertentiekosten van rijkswege vergoed. Die kosten zijn dus niet voor rekening gekomen van [eiseres] . Zij heeft aan de deurwaarder slechts de in het exploot opgenomen kosten voor verschotten hoeven voldoen (artikel 40 lid 1 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000). Dergelijke kosten worden in de dagvaarding niet vermeld. De hierna vermelde vergoeding voor het salaris moet door de advocaat worden verrekend met de op grond van de Wet op de rechtsbijstand aan de advocaat toegekende vergoeding. Gelet op het voorgaande worden de proceskosten van [eiseres] begroot op:
- griffierecht € 86,00
- salaris advocaat
1.572,00(2,0 punten × tarief € 786,00)
Totaal € 1.658,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 25.205,16, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 6 juli 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 1.063,51 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiseres] , tot op heden begroot op
€ 1.658,00,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op
15 mei 2024.
fp/fb