ECLI:NL:RBGEL:2024:3850

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
05-249955-23, 24-004842, 24-004843
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschrift schadevergoeding na sepot van strafvervolging

Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, geboren in 2002, een verzoekschrift indiende voor schadevergoeding na een sepot van de strafvervolging. Verzoeker werd verdacht van diefstal met braak van flessen drank uit de kelder van een uitgaansgelegenheid. De officier van justitie besloot echter om verzoeker niet verder te vervolgen, wat op 24 november 2023 aan hem werd meegedeeld. Het verzoekschrift werd op 23 februari 2024 ingediend en op 29 mei 2024 behandeld in een openbare raadkamer. Verzoeker en zijn raadsvrouw verschenen niet ter zitting, maar de raadsvrouw had wel schriftelijk gereageerd op het standpunt van het Openbaar Ministerie.

Verzoeker vroeg een schadevergoeding van in totaal € 836,03, bestaande uit een forfaitaire vergoeding voor de tijd in verzekering, kosten van rechtsbijstand en een vergoeding voor het opstellen van het verzoekschrift. De raadsvrouw betoogde dat de verzoekschriftprocedure niet bedoeld is om de schuld van verzoeker vast te stellen en dat hij heeft meegewerkt aan het opsporingsonderzoek. Het Openbaar Ministerie verzet zich echter tegen de vergoeding, stellende dat verzoeker de verdenking aan zichzelf te wijten had.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend en dat verzoeker recht had op een schadevergoeding voor de kosten van de raadsvrouw, maar wees de andere verzoeken af. De rechtbank concludeerde dat verzoeker, ondanks zijn medewerking aan het opsporingsonderzoek en het mediationtraject, de verdenking aan zichzelf te wijten had. De rechtbank kende verzoeker een vergoeding van € 340,00 toe voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift, maar wees de overige verzoeken af op gronden van billijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
parketnummer : 05/249955-23
raadkamernummers : 24-004842, 24-004843
datum : 12 juni 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 en artikel 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in ( [postcode] ) [woonplaats] ,
raadsvrouw: mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem,
hierna te noemen: verzoeker.

Feiten

Verzoeker werd verdacht van diefstal met braak van flessen drank uit de kelder van een uitgaansgelegenheid.
De officier van justitie heeft beslist verzoeker niet verder te vervolgen en heeft dat bij brief van 24 november 2023 aan verzoeker meegedeeld. Deze beslissing is onherroepelijk geworden.

Procedure

Het verzoekschrift is op 23 februari 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 29 mei 2024 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de officier van justitie op zitting gehoord. Verzoeker en de raadsvrouw zijn, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen. De raadsvrouw heeft op voorhand aangegeven af te zien van een mondelinge behandeling van het verzoekschrift en haar reactie op het schriftelijke standpunt van het Openbaar Ministerie per e-mail ingediend.

Verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van in totaal € 836,03, bestaande uit de volgende posten:
een forfaitaire vergoeding voor de tijd die verzoeker in verzekering heeft doorgebracht, te weten één dag, voor een totaalbedrag van € 130,-;
de kosten van rechtsbijstand, voor een bedrag van € 366,03;
een forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift, te weten een bedrag van € 340,-.
In haar schriftelijke reactie wijst de raadsvrouw erop dat de verzoekschriftprocedure niet is bedoeld om de schuld van verzoeker vast te stellen. Verzoeker heeft meegewerkt met het opsporingsonderzoek en de opsporing dus niet bewust bemoeilijkt. De verklaringen van eventuele medeverdachten kunnen hem niet worden tegengeworpen. Het is dan ook de vraag of een inverzekeringstelling nodig was. Verzoeker heeft bovendien meegewerkt aan een mediationtraject en de benadeelden schadeloos gesteld. Er zijn dus wel degelijk gronden van billijkheid om de verzochte vergoeding toe te kennen.

Standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen het toekennen van de gevraagde vergoeding.
Verzoeker heeft de verdenking en zijn inverzekeringstelling aan zichzelf te wijten. Hij heeft bekend dat hij in de kelder van de uitgaansgelegenheid is geweest, maar heeft gezegd nooit de intentie te hebben gehad om flessen drank mee te nemen. Bij een beleidssepot gaat het er niet om of verzoeker onmiskenbaar zou zijn veroordeeld, maar of hij de verdenking aan zichzelf te wijten had. Hij is op heterdaad betrapt, had moeten weten dat het betreden van de kelder onrechtmatig was en had zich aan de situatie moeten onttrekken. Ondanks zijn houding in het verweer en het mediationtraject zijn er geen gronden van billijkheid voor toewijzing van de vergoeding.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd en het verzoek is tijdig ingediend.
Indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan aan de gewezen verdachte een vergoeding worden toegekend voor werkelijke schade als gevolg van tijdverzuim door de vervolging. Ook kan een vergoeding worden toegekend voor de kosten van een raadsvrouw, inclusief kosten voor bijstand tijdens de verzekering, behalve als de raadsvrouw was toegevoegd.
De toekenning van een schadevergoeding heeft steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
In dit geval is sprake van een beleidssepot. Het openbaar ministerie heeft besloten verzoeker niet verder te vervolgen omdat de benadeelde voldoende schadeloos is gesteld (sepotcode 70). In dit geval mag de rechtbank het verzoek aan een billijkheidsoordeel onderwerpen. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat gronden van billijkheid zich verzetten tegen toekenning van (een gedeelte van) de schadevergoeding, zal de rechtbank niet tot toewijzing overgaan.
In dat verband merkt de rechtbank op dat verzoeker met twee medeverdachten een luik op straat heeft geopend en vervolgens een kelder van een uitgaansgelegenheid is binnengegaan om op zoek te gaan naar flessen drank. Hij is hier op heterdaad betrapt. Verzoeker heeft bij de politie een grotendeels bekennende verklaring afgelegd, maar ook gezegd dat hij geen intentie had om de flessen drank te stelen. Mede gelet op de omstandigheid dat er twee medeverdachten moesten worden gehoord en hun verklaring wellicht aanleiding zou geven om verzoeker nader te horen over zijn intentie, ziet de rechtbank geen reden om te concluderen dat een inverzekeringstelling van één dag in het geheel onnodig was.
De rechtbank merkt op dat verzoeker inderdaad zijn medewerking heeft verleend aan het opsporingsonderzoek en een mediationtraject met de benadeelden. De uitkomst van dit traject was dat hij, samen met de medeverdachten, de benadeelden schadeloos heeft gesteld. Bovendien heeft hij spijt betuigd. Dit alles heeft in grote mate bijgedragen aan het besluit van het openbaar ministerie om de zaak te seponeren. Hoewel de houding van verzoeker in het procesverloop te prijzen is, maakt dit voor de rechtbank echter niet dat hij de verdenking niet aan zichzelf te wijten had. Het had voor verzoeker duidelijk kunnen en moeten zijn dat het zonder toestemming betreden van een kelder door een luik op straat onrechtmatig is en dat bij betrapping een strafrechtelijk onderzoek zou worden gehouden. Dat hij wellicht dronken was, is geen excuus. Vergoeding van de onder I) en II) genoemde kosten is op gronden van billijkheid dan ook niet voor toewijzing vatbaar.
Gelet op de door de raadsvrouw genoemde jurisprudentie en de discussie die op dit punt bestaat ziet de rechtbank wel reden om de onder III) genoemde forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het onderhavige verzoekschrift toe te wijzen. Het is geen verzoek dat tegen beter weten in is ingediend.

Beslissing

De rechtbank:
  • kent aan verzoeker ten laste van de Staat een vergoeding toe van
  • wijst afhet meer of anders verzochte.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. T.F.R. Litan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de gewezen verdachte (verzoeker) of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijks kas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van € 340,00 (driehonderdveertig euro) ten gunste van verzoeker, door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] , ten name van [rekeninghouder] , onder vermelding van ‘
advocaatkosten schadevergoeding [verzoeker] [nummer]’.