Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, geboren in 2002, een verzoekschrift indiende voor schadevergoeding na een sepot van de strafvervolging. Verzoeker werd verdacht van diefstal met braak van flessen drank uit de kelder van een uitgaansgelegenheid. De officier van justitie besloot echter om verzoeker niet verder te vervolgen, wat op 24 november 2023 aan hem werd meegedeeld. Het verzoekschrift werd op 23 februari 2024 ingediend en op 29 mei 2024 behandeld in een openbare raadkamer. Verzoeker en zijn raadsvrouw verschenen niet ter zitting, maar de raadsvrouw had wel schriftelijk gereageerd op het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Verzoeker vroeg een schadevergoeding van in totaal € 836,03, bestaande uit een forfaitaire vergoeding voor de tijd in verzekering, kosten van rechtsbijstand en een vergoeding voor het opstellen van het verzoekschrift. De raadsvrouw betoogde dat de verzoekschriftprocedure niet bedoeld is om de schuld van verzoeker vast te stellen en dat hij heeft meegewerkt aan het opsporingsonderzoek. Het Openbaar Ministerie verzet zich echter tegen de vergoeding, stellende dat verzoeker de verdenking aan zichzelf te wijten had.
De rechtbank oordeelde dat het verzoek tijdig was ingediend en dat verzoeker recht had op een schadevergoeding voor de kosten van de raadsvrouw, maar wees de andere verzoeken af. De rechtbank concludeerde dat verzoeker, ondanks zijn medewerking aan het opsporingsonderzoek en het mediationtraject, de verdenking aan zichzelf te wijten had. De rechtbank kende verzoeker een vergoeding van € 340,00 toe voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift, maar wees de overige verzoeken af op gronden van billijkheid.