ECLI:NL:RBGEL:2024:3822

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
C/05/410267 / HZ ZA 22-306
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake legitieme portie en kosten van vereffening in erfrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 april 2024 een tussenvonnis gewezen in een erfrechtelijke procedure. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat H.R.M. Vangeel, vordert onder andere de vaststelling van haar legitieme portie uit de nalatenschap van haar overleden moeder. De gedaagden, waaronder Arend Johan Koster in zijn hoedanigheid als executeur, worden bijgestaan door advocaat mr. R.L.A. van Buul. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen al enkele vorderingen van eiseres afgewezen en heeft partijen verzocht om aanvullende stukken over te leggen, waaronder bankafschriften en berekeningen van de legitieme portie.

In het tussenvonnis van 10 april 2024 heeft de rechtbank de legitieme massa voorlopig vastgesteld op € 369.963,65, met een legitieme portie van € 184.981,83. De rechtbank heeft ook overwogen dat de kosten van vereffening, waaronder advocaatkosten en andere schulden, in mindering moeten worden gebracht op de legitieme portie. De rechtbank heeft partijen aangespoord om in overleg te treden om tot een regeling te komen, en heeft hen de gelegenheid gegeven om op de voorlopige oordelen schriftelijk te reageren.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de wettelijke rente over de legitieme portie kan worden toegewezen met ingang van de datum van de dagvaarding, en dat de proceskosten in conventie voorlopig gecompenseerd dienen te worden. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en partijen zijn in de gelegenheid gesteld om aanvullende akten in te dienen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/410267 / HZ ZA 22-306
Vonnis van 10 april 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: H.R.M. Vangeel te Maastricht-Airport,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

zonder bekende woon-of verblijfplaats in Nederland,
2.
AREND JOHAN KOSTERin zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [gedaagde 2] en in zijn hoedanigheid van notaris,
kantoorhoudende te Waardenburg, gemeente West Betuwe,
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eisers in voorwaardelijke reconventie in de hoofdzaak,
hierna samen te noemen: [gezamenlijke gedaagden] , en, waar nodig, afzonderlijk van elkaar: [gedaagde 1] en Koster q.q.,
advocaat: mr. R.L.A. van Buul te Eindhoven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident en in de hoofdzaak van 7 juni 2023 (hierna: het eerste tussenvonnis)
  • het tussenvonnis van 15 november 2023 (hierna: het tweede tussenvonnis)
  • de akte inbreng nadere stukken van [gezamenlijke gedaagden]
- de akte uitlaten van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

De tussenvonnissen
2.1.
In het eerste tussenvonnis heeft de rechtbank [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard in haar subsidiaire vorderingen onder a. t/m d. jegens [gedaagde 1] . Daarnaast heeft de rechtbank de primaire vorderingen onder a. t/m e. afgewezen, alsmede de subsidiaire vorderingen onder a. t/m c. De zaak is vervolgens verwezen voor een akte overlegging producties (bankafschriften van alle rekeningen van moeder inclusief de UBS-rekening) en – indien gewenst – een nieuwe berekening van de legitieme portie zijdens [gezamenlijke gedaagden] en ook is bepaald dat [eiseres] daarna een antwoordakte kan nemen waarmee zij een berekening van de legitieme portie kan overleggen. Hierna heeft [gezamenlijke gedaagden] een akte genomen, waarbij hij met producties 9 en 10 de bankafschriften van de ING-bank en van de SNS-bank heeft overgelegd en met productie 13 een herberekening van de legitieme portie van [eiseres] . [eiseres] heeft vervolgens aan antwoordakte genomen, waarbij zij met productie 25 een berekening van haar legitieme portie heeft overgelegd.
2.2.
In het tweede tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat verwarring bestaat (of heeft bestaan) over de vraag welke partij de bankafschriften bij UBS zou opvragen. Koster q.q. executeur is bevolen de (kopieën van) bankafschriften van de UBS-rekening van moeder over de vijf jaar voor haar overlijden bij akte in het geding te brengen en ook is bepaald dat [eiseres] in de gelegenheid wordt gesteld om daarna een antwoordakte te nemen waarmee zij opnieuw een berekening van de legitieme portie kan overleggen.
[gezamenlijke gedaagden] heeft vervolgens bij akte inbreng nadere stukken met productie 14 bankafschriften van de UBS-rekening in het geding gebracht. [eiseres] heeft in haar antwoordakte aangegeven geen aanleiding te zien om haar berekening van de legitieme portie te wijzigen.
Procesrechtelijk
2.3.
Alvorens te beslissen op de vorderingen overweegt de rechtbank dat het in de onderhavige zaak over en weer ontbreekt aan een volledig inzichtelijke berekening van de legitieme portie met een duidelijk weergegeven standpunt op elke post. De rechtbank rekent het ook niet tot haar taak zelfstandig (zonder noemenswaardige toelichting) in de overgelegde producties op zoek te gaan naar mogelijke aanknopingspunten die de stellingen van partijen zouden kunnen ondersteunen (of, sterker nog, waaruit de standpunten van partijen over de desbetreffende posten afgeleid zouden kunnen worden). Van de rechtbank kan niet worden verwacht dat zij het omvangrijke aantal producties napluist. In het kader van het partijdebat heeft de rechtbank de stellingen van partijen zoveel mogelijk met de onderbouwing achterhaald. Dit leidt echter niet tot voldoende overzicht noch tot hoor en wederhoor op alle punten. Om deze zaak zo doelmatig mogelijk te laten verlopen heeft de rechtbank in dit deelvonnis de onduidelijkheden zichtbaar gemaakt.
2.4.
De rechtbank zal uiteraard geen eindbeslissingen nemen zonder dat hoor en wederhoor voldoende zijn toegepast en daarom zal nu een deelvonnis worden gewezen waarin deels een eindbeslissing wordt gegeven en deels voorlopige oordelen zijn opgenomen. Op de voorlopige oordelen zullen beide advocaten in het vervolg van deze procedure schriftelijk kunnen reageren. Indien en voor zover in het vervolg van de procedure de voorlopige oordelen in dit deelvonnis door de desbetreffende partij niet of onvoldoende worden weerlegd, zal de rechtbank die voorlopige oordelen tot haar definitieve oordelen maken bij eindvonnis. Met inachtneming van de uitgangspunten in dit deelvonnis zijn de verschillen echter relatief gering en kunnen partijen mogelijk op pragmatische gronden tot een vergelijk komen. De rechtbank geeft partijen dan ook uitdrukkelijk in overweging om naar aanleiding van dit deelvonnis met elkaar in overleg te treden om tot een regeling te komen.
in conventie
Legitieme portie
2.5.
In conventie is alleen op de subsidiaire vorderingen onder d. en e. nog niet beslist. De subsidiaire vordering onder d. houdt thans (samengevat) in het vaststellen van de hoogte van de legitieme portie en Koster q.q. executeur te veroordelen tot betaling daarvan aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.6.
Als legitimaris heeft [eiseres] jegens de erfgenamen een aanspraak op geld. Artikel 4:65 BW bepaalt dat de legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen van de nalatenschap, te vermeerderen met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en te verminderen met de schulden, vermeld in artikel 4:7 lid 1 a tot en met c en f BW. Op grond van artikel 4:6 BW is de peildatum voor de waarde van de goederen van de nalatenschap de datum van openvallen van de nalatenschap, dus de datum van overlijden van erflaatster, 21 mei 2017.
2.7.
Beide partijen hebben een berekening overgelegd van de legitimaire massa. Hieruit leidt de rechtbank af dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat de volgende waarden van bezittingen bij elkaar moeten worden opgeteld bij de berekening van de legitimaire massa:
  • de woning ter waarde van € 595.000,00;
  • de roerende goederen ter waarde van € 9.975,50 (€ 975,50 + € 9.000,00);
  • de bankrekening eindigend op nummer 214 ten bedrage van € 4.101,83;
  • de spaarrekening (profijt) eindigend op nummer 214 ten bedrage van € 4.020,56;
  • de bankrekening eindigend op nummer 460 ten bedrage van € 31,14;
  • de UBS-rekening ten bedrage van € 133.562,32;
  • de teruggave van de belastingdienst van € 400,00.
2.8.
De tussen partijen in geschil zijnde posten aan de actiefzijde van de legitimaire massa behandelt de rechtbank onder r.o. 2.12. Dit betreft de door [eiseres] gestelde vorderingen (restituties).
2.9.
Uit de berekeningen leidt de rechtbank ook af dat tussen partijen niet (langer) in geschil is dat de volgende waarden van schulden als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 a-c en f BW bij elkaar moeten worden opgeteld bij de berekening van de legitimaire massa:
  • de hypotheek van € 181.512,00;
  • het krediet van € 175.000,00;
  • de uitvaarkosten van € 3.637,66;
  • de nota’s van de Noorder Apotheek van € 10,46 en van € 7,79;
  • de nota’s van de belastingdienst van € 4.250,00 en van € 69,00;
  • de nota’s van de Zorggroep De Laren van € 1.740,00 en van € 3.320,00;
  • de nota van Woonpunt van € 1.576,70;
  • de nota van Call2Collect van € 134,53;
  • de nota’s van Apotheek Den Dolder € 33,92 en van € 15,29;
  • de nota van Zilveren Kruis van € 410,00;
  • de nota van Volta Limburg van € 14,17;
  • de nota van BghU van € 667,17;
  • de nota van SVB van € 306,06;
  • de nota van [naam 1] van € 363,00.
2.10.
Volgens [eiseres] zijn de hierboven genoemde nota’s geen kosten van vereffening, maar schulden die niet met de dood van erflaatster teniet zijn gegaan in de zin van artikel 4:7 lid 1 sub a BW. Deze stelling is door [gezamenlijke gedaagden] niet gemotiveerd betwist en komt de rechtbank juist voor. Bovendien geldt in het onderhavige geval dat het voor de hoogte van de legitieme portie van [eiseres] irrelevant is of de nota’s in de berekening worden opgenomen als kosten onder artikel 4:7 lid 1 sub a of sub c, nu beide categorieën schulden in mindering strekken op de legitimaire massa.
2.11.
De tussen partijen in geschil zijnde posten aan de passiefzijde van de legitimaire massa behandelt de rechtbank onder r.o. 2.13–2.20. Dat zijn:
de opknapkosten van de woning;
de schuld aan de Mosae Zorggroep;
de schuld aan ISTA;
e schuld aan T-Mobile;
de kosten van vereffening;
de schuld aan de belastingdienst.
De gestelde vorderingen (restituties)
2.12.
Het verschil in bezittingen tussen beide optellingen van partijen is een bedrag van
€ 507,69 (vergelijk productie 25 van [eiseres] met productie 13 van [gezamenlijke gedaagden] ). Dit is het totaalbedrag van de “
vorderingen (restituties)” die [eiseres] in productie 25 heeft opgenomen (met uitzondering van het bedrag van € 400,00 met betrekking tot de belastingdienst, welke teruggave [gezamenlijke gedaagden] ook onder de bezittingen heeft opgesomd). Ten aanzien van deze vorderingen dan wel restituties heeft [eiseres] niet gesteld, laat staan onderbouwd, waarop zij deze posten heeft gebaseerd. De rechtbank stelt vast dat deze posten zijn terug te vinden op de bankafschriften van de ervenrekening (productie 8 bij dagvaarding), te weten als bijschrijvingen die na het overlijden van erflaatster hebben plaatsgevonden. Zonder onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien dat deze bijschrijvingen moeten worden opgenomen, nu de waarde van de goederen voor de berekening van de legitimaire massa gelijk is aan de waarde van de goederen van de nalatenschap op het tijdstip onmiddellijk na het overlijden van de erflaatster. De door [eiseres] in haar overzicht opgenomen vorderingen dan wel restituties zullen daarom (vooralsnog) door de rechtbank buiten beschouwing worden gelaten. [eiseres] zal (als hierna te melden) nog een laatste kans krijgen om hier in een akte op in te gaan, waarna [gezamenlijke gedaagden] hier in zijn antwoordakte op mag reageren.
De opknapkosten van de woning
2.13.
In geschil is of de kosten voor het opknappen van de woning ten laste kunnen worden gebracht van de boedel. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat deze kosten geen schulden in de zin van artikel 4:7 lid 1 onder a tot en met c en f BW betreffen.
2.14.
Volgens [gezamenlijke gedaagden] was de verkoop van de woning noodzakelijk om de schulden van de boedel te voldoen en heeft de makelaar aangegeven dat de woning zonder reparatie- en opknapwerkzaamheden feitelijk onverkoopbaar zou zijn. De kosten vallen daarom onder de kosten van vereffening van de nalatenschap (artikel 4:7 sub c BW), welke kosten volgens de jurisprudentie ruim moeten worden opgevat.
2.15.
Een vermindering of vermeerdering van de waarde van de woning na de peildatum is in beginsel voor de berekening van de legitieme portie van [eiseres] niet relevant. In het verkoopvoorstel van de makelaar (productie 2 bij de conclusie van antwoord) is opgenomen dat de vraagprijs en daarmee de opbrengstprijs naar de mening van de makelaar tevens register-taxateur een stuk lager zal liggen als de woning alleen wordt leeggehaald en er geen “verkoopverbeterende” aanpassingen zullen worden gedaan. Dat de woning zonder die werkzaamheden feitelijk onverkoopbaar zou zijn, blijkt hieruit niet. De kosten van het opknappen van de woning kunnen daarom niet worden aangemerkt als kosten van vereffening (en de kosten vallen evenmin onder de schulden als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub a, b of f BW), zodat de nota’s van Natuurlijk Duurzaam en de nota van Pol Tuinen niet zullen worden opgenomen bij de berekening van de legitimaire massa.
De schuld aan de Mosae Zorggroep
2.16.
De nota van de Mosae Zorggroep is in de berekening van [gezamenlijke gedaagden] opgenomen voor een bedrag van € 841,20 en in de berekening van [eiseres] voor een bedrag van € 740,00, waarbij [eiseres] tussen haakjes heeft gezet dat de kosten tot en met mei 2017 zijn opgenomen. De factuur van 21 augustus 2017 van de Mosae Zorggroep ten bedrage van € 841,20 is opgenomen in productie 4 van de conclusie van antwoord van [gezamenlijke gedaagden] [eiseres] heeft niet onderbouwd waarom slechts een bedrag van € 740,00 moet worden opgenomen bij de berekening van de legitimaire massa. Bovendien kan worden aangenomen dat deze schuld onder artikel 4:7 lid 1 sub a valt (net als bijvoorbeeld een openstaande rekening van de tandarts), zodat de schuld niet teniet gaat bij het overlijden van erflaatster. De rechtbank zal daarom (voorlopig) het gehele bedrag van de nota (dus € 841,20) opnemen. [eiseres] zal (als hierna te melden) nog een laatste kans krijgen om hier in een akte op in te gaan, waarna [gezamenlijke gedaagden] hier in zijn antwoordakte op mag reageren.
De schuld aan ISTA
2.17.
In de berekening van de legitieme portie van [eiseres] (productie 25) is een bedrag van € 39,58 met betrekking tot een schuld aan ISTA opgenomen, maar in de berekening van [gezamenlijke gedaagden] niet. Nu geen van partijen een factuur van ISTA heeft overgelegd en partijen hierover verder geen stellingen hebben ingenomen, zal de rechtbank dit bedrag (voorlopig) niet opnemen als schuld in de nalatenschap van erflaatster. [eiseres] zal (als hierna te melden) nog een laatste kans krijgen om hier in een akte op in te gaan, waarna [gezamenlijke gedaagden] hier in zijn antwoordakte op mag reageren.
De schuld aan T-Mobile
2.18.
In de berekening van [gezamenlijke gedaagden] (productie 13, pagina twee) is een bedrag van € 56,61 met betrekking tot een schuld aan T-Mobile opgenomen, maar in de berekening van [eiseres] niet. Nu [gezamenlijke gedaagden] niet nader heeft gesteld dat en waarom deze schuld moet worden opgenomen, zal de rechtbank het bedrag van € 56,61 (voorlopig) niet opnemen als schuld (in de zin van artikel 4:7 lid 1 sub a-c of f BW) in de nalatenschap van erflaatster. [gezamenlijke gedaagden] zal (als hierna te melden) nog een laatste kans krijgen om hier in een akte op in te gaan, waarna [eiseres] hier in haar antwoordakte op mag reageren.
De kosten van de vereffening
2.19.
[eiseres] heeft in het overzicht bij haar berekening van de legitieme portie (productie 25) een bedrag van € 3.308,75 opgenomen onder overige schulden in de zin van artikel 4:7 lid 1 sub c BW (kosten van vereffening). Tussen partijen is niet in geschil dat de factuur van € 768,35 van Ruyssenaars Makelaars moet worden opgenomen als schuld in de zin van artikel 4:7 lid 1 sub c BW. Ook is tussen partijen niet in geschil dat de nota van 1 mei 2018 van Notariaat West Betuwe ten bedrage van € 1.271,50 voor het overgrote deel ziet op het opstellen van de verklaring van executele, het opstellen van de boedelbeschrijving en het opstellen van de aangifte erfbelasting, zodat deze kosten onder de kosten van een informele vereffening en boedelbehandeling worden begrepen. Dat betekent dat ook het bedrag van € 1.271,50 valt onder de kosten van vereffening als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub c BW. [gezamenlijke gedaagden] voert aan dat alle nota’s van Notariaat West Betuwe (met een totaalbedrag van € 9.067,00) en ook de nota’s van Janus executele en bewindvoering ten bedrage van € 6.911,54 moeten worden meegenomen als kosten van vereffening, en niet alleen de nota van 1 mei 2018 ten bedrage van € 1.271,50. Volgens [gezamenlijke gedaagden] heeft de executeur hoge kosten moeten maken in verband met de discussie over de nalatenschap en de legitieme portie en waren de kosten noodzakelijk om tot vereffening te kunnen komen. Dat de overige facturen van Notariaat West Betuwe en de facturen van Janus executele en bewindvoering kosten van vereffening betreffen, is, tegenover de gemotiveerde betwisting van [eiseres] , onvoldoende onderbouwd. Nu tussen partijen niet in geschil is dat (in elk geval) een bedrag van € 3.308,75 onder de kosten van vereffening valt, zal de rechtbank dit bedrag op dezelfde wijze opnemen in de berekening van de legitimaire massa.
De schuld aan de belastingdienst
2.20.
De rechtbank leidt uit de laatste berekening van [gezamenlijke gedaagden] (in samenhang bezien met zijn berekening uit productie 6 bij dagvaarding) af dat een bedrag van € 5.825,09 onder de schuld “belastingen” valt. In het overzicht van [eiseres] (productie 25) zijn alleen de bedragen van € 4.250,00 en van € 69,00 met betrekking tot de belastingdienst opgenomen. Nu verder niet is gesteld of is gebleken dat daarnaast nog een schuld aan de belastingdienst bestaat van € 5.825,09 of van het meerdere van € 4.250,00 en € 69,00, worden (voorlopig) uitsluitend de bedragen € 4.250,00 en € 69,00 als schulden aan de belastingdienst opgenomen in de berekening van de legitimaire massa. [gezamenlijke gedaagden] zal (als hierna te melden) nog een laatste kans krijgen om hier in een akte op in te gaan, waarna [eiseres] hier in haar antwoordakte op mag reageren.
Resumé
2.21.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, wordt de legitimaire massa (voorlopig) als volgt berekend.
Bezittingen
Onroerend goed
€ 595.000,00
Inboedel en sieraden
€ 9.975,50
Bankrekening eindigend op nummer 214
€ 4.101,83
Spaarrekening (profijt) eindigend op 214
€ 4.020,56
Bankrekening eindigend op nummer 460
€ 31,14
UBS-rekening
€ 133.562,32
Teruggave van de belastingdienst
€ 400,00
Totaal
€ 747.091,35
Schulden
Hypotheek Rabobank
€ 181.512,00
Krediet Rabobank
€ 175.000,00
Nota belastingdienst
€ 4.250,00
Nota Apotheek Noorder
€ 10,46
Nota Zorggroep De Laren
€ 1.740,00
Nota Woonpunt
€ 1.576,70
Nota Call2Collect
€ 134,53
Nota Apotheek Den Dolder
€ 33,92
Nota Zorggroep De Laren
€ 3.230,00
Nota Mosae Zorggroep
€ 841,20
Nota Apotheek Noorder
€ 7,79
Nota Zilveren Kruis
€ 410,00
Nota Den Dolder
€ 15,29
Nota Volta Limburg
€ 14,17
Nota BghU
€ 667,17
Nota belastingdienst
€ 69,00
Nota SVB
€ 306,06
Nota [naam 1]
€ 363,00
Uitvaartkosten (sub b)
€ 3.637,66
Kosten van vereffening (sub c), waaronder
-nota Ruyssenaars Makelaars (€ 768,35)
-nota 1-5-2018 Notariaat West Betuwe (€ 1.271,50)
€ 3.308,75
Totaal
€ 377.127,70
Legitimaire massa
€ 369.963,65
Legitieme portie
€ 184.981,83
2.22.
Voor de subsidiaire vordering onder d. betekent dit dat de hoogte van de legitieme portie voorlopig kan worden vastgesteld op een bedrag van € 184.981,83. Nu [gezamenlijke gedaagden] onweersproken heeft gesteld dat op de legitieme portie nog in mindering moet worden gebracht de ten behoeve van [eiseres] betaalde erfbelasting van € 21.522,00, is de rechtbank voorlopig van oordeel dat Koster q.q. executeur een bedrag van € 163.459,83 (€ 184.981,83 min € 21.522,00) aan [eiseres] dient te betalen. De vraag of hierover wettelijke rente is verschuldigd, komt hierna aan de orde. De rechtbank begrijpt dat [eiseres] vordert dat Koster q.q. executeur terstond zal overgaan tot betaling van het hiervoor genoemde bedrag. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat een termijn van veertien dagen na het eindvonnis als het mindere kan worden toegewezen.
Wettelijke rente over de legitieme portie?
2.23.
[eiseres] vordert betaling van de legitieme portie, vermeerderd met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW gerekend vanaf de datum van opeisbaarheid van de legitieme portie ex artikel 4:81 BW. Dat de omvang van de legitieme op het tijdstip van verzuim nog niet vaststaat, staat er niet aan in de weg dat de wettelijke rente verschuldigd is met ingang van het tijdstip van verzuim, aldus [eiseres] .
2.24.
[gezamenlijke gedaagden] betwist dat wettelijke rente verschuldigd is. Hij doet een beroep op artikel 4:84 BW. Aangezien de executeur niet in verzuim verkeert, is geen schadevergoeding verschuldigd. [eiseres] verkeert in schuldeisersverzuim, aangezien zij niet onderbouwde bezwaren heeft gemaakt tegen de berekening van de legitieme portie en uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat zij geen betaling wenste te ontvangen, terwijl [gezamenlijke gedaagden] verschillende keren heeft aangeboden de legitieme aan haar te betalen. Ook voldoet zij niet aan haar schadebeperkingsverplichting.
2.25.
Artikel 4:81 lid 1 BW bepaalt dat de vordering ter zake van de legitieme portie niet opeisbaar is voordat zes maanden zijn verstreken na het overlijden van de erflater. Artikel 4:84 BW verhoogt de legitimaire vordering met een percentage dat overeenkomt met dat van de wettelijke rente, voor zover dit percentage hoger ligt dan zes. Nu [eiseres] aanspraak heeft gemaakt op de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is artikel 4:84 BW in de onderhavige zaak verder niet van belang. De aanspraak op wettelijke rente dient te worden bepaald aan de hand van artikel 6:119 BW in verbinding met artikel 6:81 e.v. BW. Vereist is dat de vordering opeisbaar is en de schuldenaar in verzuim verkeert. Nu erflaatster op 21 mei 2017 is overleden, is de vordering opeisbaar vanaf 22 november 2017. In beginsel zal de schuldeiser de schuldenaar in gebreke moeten stellen (op grond van artikel 6:82 BW). [eiseres] heeft niet gesteld dat (en met welke ingangsdatum) [gezamenlijke gedaagden] in verzuim is. De rechtbank is van oordeel dat de wettelijke rente over de legitieme portie daarom kan worden toegewezen met ingang van de datum van de dagvaarding, te weten 24 juni 2022. Uit hetgeen hiervoor is overwogen (zie onder meer r.o. 2.15 en 2.19) blijkt dat [eiseres] bezwaren tegen de berekening van [gezamenlijke gedaagden] van haar legitieme portie heeft gemaakt die naar het voorlopig oordeel van de rechtbank gedeeltelijk juist zijn, zodat [gezamenlijke gedaagden] niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat [eiseres] in schuldeisersverzuim verkeert en er daardoor geen wettelijke rente verschuldigd is.
Werkelijke advocaatkosten, buitengerechtelijke kosten en proceskosten in conventie
2.26.
[eiseres] vordert subsidiair onder e. om [gezamenlijke gedaagden] te veroordelen de advocaatkosten die zij heeft moeten maken te vergoeden, ter hoogte van € 21.744,00, althans de buitengerechtelijke kosten van € 9.360,00, althans een bedrag dat door de rechtbank wordt vastgesteld. Zij vordert de werkelijke advocaatkosten gelet op de onrechtmatigheid van het handelen van Koster q.q. executeur en notaris. De rechtbank begrijpt dat zij hieraan ten grondslag legt dat Koster q.q. executeur haar slechts enkele stukken heeft toegezonden, hij zaken onnodig heeft vertraagd waardoor kosten aan haar zijde zijn ontstaan, en Koster q.q. notariskosten zal rekenen/heeft gerekend voor werkzaamheden die nooit waren uitgevoerd als hij “de regels had opgevolgd en geen testament had laten opmaken”. In het geval dat de rechtbank geen grond ziet om de volledige advocaatkosten toe te wijzen, vordert [eiseres] de buitengerechtelijke kosten. Door de voormalige belangenbehartiger van [eiseres] en haar huidige belangenbehartiger zijn herhaaldelijk pogingen gedaan om de zaak buiten rechte te schikken, maar dat is niet mogelijk gebleken.
2.27.
In het eerste tussenvonnis (r.o. 5.29) is de primair gevorderde verklaring voor recht dat Koster q.q. notaris onrechtmatig heeft gehandeld door het testament van moeder toch op te stellen en te passeren, afgewezen. Dat Koster q.q. executeur onrechtmatig heeft gehandeld is door [eiseres] onvoldoende onderbouwd gesteld. Daar komt bij dat een vordering tot veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten slechts toewijsbaar is indien de aangesproken partij misbruik van procesrecht maakt of onrechtmatig handelt door een procedure aan te spannen, hetgeen niet is gesteld of gebleken. Voor veroordeling van [gezamenlijke gedaagden] in de werkelijk gemaakte proceskosten is daarom geen plaats.
2.28.
Voor vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten kan (in de onderhavige zaak) een grondslag worden gevonden in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder c BW. De in deze bepaling genoemde kosten komen voor vergoeding in aanmerking indien deze de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan en het liquidatietarief daarop geen betrekking heeft. De partij die dergelijke kosten vordert moet stellen en specificeren dat deze kosten zijn gemaakt voor andere verrichtingen dan de verrichtingen waarvoor de artikelen 237 tot en met 240 Rv een vergoeding plegen in te sluiten. Het zal daarbij moeten gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (herhaalde) sommatie of het enkel doen van een – niet aanvaard – schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Uit de (enkele) stelling van [eiseres] dat zij herhaaldelijk pogingen heeft gedaan om de zaak buiten rechte te schikken en dat de werkzaamheden die zijn opgevoerd niet zien op de instructie van de zaak blijkt dat onvoldoende. De vordering onder e. zal daarom worden afgewezen.
2.29.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat zij voorlopig van oordeel is dat de proceskosten in conventie dienen te worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, omdat partijen in conventie voorlopig over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld.
2.30.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in voorwaardelijke reconventie
De hoogte van de legitieme portie
2.31.
De vordering van [gezamenlijke gedaagden] onder 1. is ingesteld onder de voorwaarde dat zijn verweer in conventie niet leidt tot vaststelling van de legitieme portie op basis van zijn berekening. Uit het voorgaande blijkt dat dit niet het geval is nu onder meer de nota’s van Natuurlijk Duurzaam en de nota van Pol Tuinen niet zullen worden opgenomen bij de berekening van de legitimaire massa (zie r.o. 2.15), zodat de voorwaarde is ingetreden. Uit r.o. 2.22 van dit vonnis volgt dat de hoogte van de legitieme portie voorlopig vastgesteld kan worden op een bedrag van € 184.981,83.
Schadevergoeding?
2.32.
De reconventionele vordering onder 2. is ingesteld onder de voorwaarde dat de kosten van de notaris en de kosten van de ingeschakelde adviseur niet in de berekening van de legitieme portie worden opgenomen als kosten van vereffening. Uit het voorgaande blijkt dat de rechtbank van oordeel is dat slechts een gedeelte van deze kosten in de berekening dient te worden opgenomen als kosten van vereffening (zie r.o. 2.19), in welk geval de voorwaarde zal intreden en de vordering onder 2. inhoudelijk moet worden beoordeeld.
2.33.
[gezamenlijke gedaagden] vordert onder 2. [eiseres] te veroordelen tot betaling van € 15.987,54, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, bij wege van schadevergoeding. De afwikkeling van de nalatenschap heeft zoveel tijd en werk gekost, omdat [eiseres] steeds opnieuw nodeloos de discussie heeft aangezwengeld. De standpunten die [eiseres] over haar legitieme portie heeft ingenomen zijn niet onderbouwd, maar desondanks tegen beter weten in volgehouden. De nalatenschap is dus nodeloos op hoge kosten gejaagd en het zou in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn als de erfgenaam deze kosten moet dragen.
2.34.
De rechtbank begrijpt dat [gezamenlijke gedaagden] het bedrag van € 15.987,54 wegens schadevergoeding op grond van een onrechtmatige daad vordert. De redelijkheid en billijkheid vormen immers geen zelfstandige rechtsgrond die kunnen leiden tot een betalingsverplichting. Dat van een onrechtmatige daad sprake is heeft [gezamenlijke gedaagden] echter niet onderbouwd gesteld en dit is ook niet gebleken. Bovendien kan het standpunt van [gezamenlijke gedaagden] dat [eiseres] steeds nodeloos de discussie heeft aangezwengeld niet worden gevolgd, nu uit het eerste tussenvonnis blijkt dat Koster q.q. executeur nog niet alle stukken waar zij recht op had aan haar had verstrekt en uit dit vonnis blijkt dat zijn berekening van haar legitieme portie niet door de rechtbank wordt gevolgd. De rechtbank is daarom voorlopig van oordeel dat de reconventionele vordering onder 2. moet worden afgewezen.
Proceskosten in reconventie
2.35.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat zij voorlopig van oordeel is dat ook de proceskosten in reconventie dienen te worden gecompenseerd, aangezien de verrichtingen in reconventie van beperkte omvang zijn geweest en weinig zelfstandige betekenis naast de verrichtingen in conventie hebben en elk van partijen (voorlopig) als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen.
2.36.
Iedere (verdere) beslissing zal worden aangehouden.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
Voortgang procedure
2.37.
De rechtbank zal de zaak (in conventie) naar de rol verwijzen van
24 april 2024voor het nemen van een akte (gelijktijdig) door beide partijen. [eiseres] wordt in de gelegenheid gesteld om in haar akte in te gaan op r.o. 2.12, 2.16 en 2.17 en [gezamenlijke gedaagden] wordt in de gelegenheid gesteld om in zijn akte in te gaan op r.o. 2.18 en 2.20. De rechtbank benadrukt dat hiermee géén gelegenheid wordt geboden om op overige punten – nader – in te gaan. Tekst die daartoe strekt wordt niet in acht genomen door de rechtbank. Vervolgens zal de zaak twee weken daarna op de rol worden geplaatst voor antwoordakte, zodat beide partijen (gelijktijdig) op elkaar kunnen reageren. Wellicht is er extra tijd nodig voor onderhandelingen. Indien nodig kunnen partijen verlenging van de onderstaande termijnen verzoeken.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de subsidiaire vordering onder e. af,
3.2.
bepaalt dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om op de rol van
24 april 2024een akte te nemen zoals is overwogen in r.o. 2.37,
3.3.
bepaalt dat partijen in de gelegenheid worden gesteld om op de rol van twee weken daarna een antwoordakte te nemen zoals is overwogen in r.o. 2.37,
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in voorwaardelijke reconventie
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op
10 april 2024.
fp/ms