In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben eisers in de hoofdzaak een incident aanhangig gemaakt tegen de besloten vennootschap Cannenburgh B.V. De eisers vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de kantonrechter, met veroordeling van Cannenburgh in de proceskosten. Cannenburgh stelt echter dat de rechtbank bevoegd is, omdat de vorderingen van de eisers niet boven de competentiegrens van de kantonrechter uitkomen. De rechtbank heeft de procedure in het incident gevolgd, waarbij de dagvaarding, de conclusie van eis in het incident en de conclusie van antwoord in incident zijn ingediend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn dat de waarde van de vorderingen van de eisers het bedrag van EUR 25.000 niet te boven gaat. De rechtbank heeft de incidentele vordering van Cannenburgh tot onbevoegdverklaring en verwijzing naar de kantonrechter afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de vorderingen van de eisers zowel vorderingen uitgedrukt in geldbedragen als vorderingen van onbepaalde waarde betreffen, en dat de handelskamer van de rechtbank bevoegd is. Cannenburgh is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident.
De beslissing van de rechtbank is op 5 juni 2024 openbaar uitgesproken door mr. F.M.C. Boesberg. De zaak zal op 17 juli 2024 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.