In deze zaak gaat het om een kort geding waarin de eisende partij, een besloten vennootschap, vordert dat de gedaagde partij, eveneens een besloten vennootschap, wordt veroordeeld tot nakoming van een koopovereenkomst betreffende een perceel grond. De eisende partij stelt dat er wilsovereenstemming is bereikt over de verkoop van het perceel voor een bedrag van € 405.000,00, exclusief btw, en dat de gedaagde partij moet meewerken aan de levering van het perceel zonder beperkingen ten aanzien van het gebruik ervan. De gedaagde partij betwist echter dat er een dergelijke overeenkomst is gesloten en stelt dat er aanvullende afspraken zijn gemaakt die de bouwmogelijkheden op het perceel uitsluiten.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de eisende partij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gedaagde partij in een bodemprocedure zal worden veroordeeld tot nakoming van de koopovereenkomst. De rechter wijst erop dat er onvoldoende bewijs is dat de door de eisende partij gestelde afspraken alle essentialia van de overeenkomst bevatten. De vorderingen van de eisende partij worden afgewezen, en deze wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die in totaal € 1.973,00 bedragen. Het vonnis is uitgesproken op 18 juni 2024 door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen.