ECLI:NL:RBGEL:2024:3798

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
10802174 / CV EXPL 23-8381
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling waarborgsom in huurrechtelijke geschil met tegenvordering

In deze bodemzaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, is op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in een huurrechtelijk geschil tussen [eisers] en [gedaagde]. De zaak betreft de terugbetaling van een waarborgsom van € 2.200,00 die door [eisers] aan [gedaagde] was betaald bij de aanvang van de huurovereenkomst voor een appartement. [eisers] vorderde in conventie de terugbetaling van de waarborgsom, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente, omdat [gedaagde] deze niet had terugbetaald na beëindiging van de huurovereenkomst. [gedaagde] voerde verweer en stelde een tegenvordering in, waarbij zij schadevergoeding eiste voor vermeende schade aan het gehuurde, veroorzaakt door [eisers]. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet gerechtigd was de waarborgsom in te houden, omdat zij niet had aangetoond dat het gehuurde in slechte staat was opgeleverd. De kantonrechter wees de vordering van [eisers] tot terugbetaling van de waarborgsom toe en kende ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten toe. De tegenvordering van [gedaagde] werd afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims. De proceskosten werden toegewezen aan [eisers].

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10802174 \ CV EXPL 23-8381
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende in [woonplaats eisers] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] (mannelijk enkelvoud),
toevoegingskenmerk: 2GQ0906,
gemachtigde: mr. M. van Hunnik,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 december 2023 en de daarin vermelde processtukken,
- het bericht van 24 januari 2024 met producties 1 t/m 5 van [gedaagde] ,
- de mondelinge behandeling van 24 april 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Per 15 december 2021 verhuurt [gedaagde] aan [eisers] een appartement aan het adres [het gehuurde] (hierna: het gehuurde). Partijen hebben daartoe diezelfde dag twee afzonderlijke huurovereenkomsten gesloten, die inhoudelijk hetzelfde zijn.
2.2.
Bij aanvang van de huurovereenkomsten betaalt [eisers] aan [gedaagde] een waarborgsom van in totaal € 2.200,00. Er wordt geen inspectierapport van (de staat van) het gehuurde opgemaakt.
2.3.
Op 15 december 2022 zegt [eisers] de huurovereenkomst op per 31 januari 2023.
2.4.
Op 21 december 2022 gaat [eisers] op vakantie. Bij het verlaten van gehuurde zet hij het bedieningspaneel van de thermostaat op de nulstand.
2.5.
In januari 2023, nadat [eisers] terug is van vakantie, vindt een eindinspectie plaats. Er worden foto’s van (de staat van) het gehuurde gemaakt. Later die maand verlaat [eisers] het gehuurde.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[eisers] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van in totaal € 2.530,00. Dat bedrag bestaat uit een hoofdsom van € 2.200,00 en € 330,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. [eisers] vordert verder wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 8 september 2023 totdat alles is betaald en de veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] de waarborgsom ten onrechte niet aan hem heeft terugbetaald nadat hij het gehuurde had opgeleverd en verlaten. Dat moet zij nu alsnog doen. [gedaagde] is wettelijke rente verschuldigd, omdat zij te laat is met betalen. [eisers] maakt ten slotte aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Hij stelt kosten te hebben gemaakt om [gedaagde] tot betaling te bewegen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering. Het verweer leidt verder ook tot een tegenvordering. [gedaagde] stelt dat [eisers] heeft gerookt in het gehuurde, waardoor de muren zijn vergeeld en het gehuurde is gaan stinken. Verder stelt zij dat [eisers] de thermostaat op nul graden heeft gezet toen hij op vakantie ging, waardoor een lekkage in de badkamer is ontstaan. De schade, die bestaat uit € 525,00 aan kosten voor schoonmaak- en schilderwerk en€ 14.000,00 aan kosten voor het herstellen van leidingen en de douchemuur, moet [eisers] vergoeden, aldus [gedaagde] . Verder vordert zij dat [eisers] wordt veroordeeld in de proceskosten. Ter zitting heeft zij om een eisvermeerdering verzocht.
3.4.
Op stellingen van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

Heeft [gedaagde] een tegenvordering ingesteld?
4.1.
Anders dan de gemachtigde van [eisers] ter zitting heeft betoogd, is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] een eis in reconventie heeft ingesteld. Artikel 137 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt dat een eis in reconventie dadelijk bij het antwoord moet worden ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord en daarbij ondubbelzinnig te kennen gegeven een tegenvordering in te stellen. Zij heeft op 24 januari 2024, na daartoe door de rolrechter in de gelegenheid te zijn gesteld, haar vordering nader onderbouwd. Ook uit de tekst van haar brief van 24 januari 2024 volgt ondubbelzinnig dat [gedaagde] een (tegen)vordering heeft ingesteld. Weliswaar noemt [gedaagde] in (de tekst van) haar bericht geen exact bedrag ter hoogte van haar vordering, maar uit de overgelegde producties (1 en 5) waarnaar zij verwijst, volgt voldoende duidelijk wat de hoogte van haar vordering is.
4.2.
Ter zitting heeft [gedaagde] mondeling aangekondigd dat zij haar eis wil vermeerderen. De kantonrechter begrijpt dat zij een verklaring voor recht wil dat zij naast de in rov. 3.3. vermelde kosten ook aanvullende kosten heeft gemaakt door toedoen van [eisers] Deze eiswijziging zal de kantonrechter niet toestaan. Artikel 130 Rv bepaalt immers dwingend dat een eiswijziging schriftelijk moet worden ingediend. Dit heeft [gedaagde] nagelaten.
4.3.
Aangezien de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, behandelt de kantonrechter deze hierna gezamenlijk.
[gedaagde] moet de waarborgsom terugbetalen
4.4.
Niet ter discussie tussen partijen staat dat [eisers] aan [gedaagde] een waarborgsom van in totaal € 2.200,00 heeft betaald. Uitgangspunt is dat een betaalde waarborgsom na beëindiging van de huurovereenkomst aan de (voormalig) huurder(s) moet worden terugbetaald, tenzij noodzaak bestaat tot inhouding daarvan. Die noodzaak kan bestaan als het gehuurde in slechte staat wordt opgeleverd en de verhuurder kosten moet maken om de schade te herstellen. Volgens [gedaagde] is sprake van zo’n situatie. Zij maakt [eisers] twee verwijten.
4.5.
Het eerste verwijt komt erop neer dat [eisers] in het gehuurde heeft gerookt, terwijl dat verboden was. Hierdoor zijn de muren vergeeld en is het gehuurde gaan stinken, aldus [gedaagde] . Ter zitting heeft [eisers] betwist dat hij heeft gerookt in het gehuurde. Hij heeft wel erkend op het balkon te hebben gerookt.
4.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. Indien tussen de huurder en verhuurder een beschrijving van het gehuurde is opgemaakt, is de huurder gehouden de zaak in dezelfde staat op te leveren waarin deze volgens de beschrijving is aanvaard, behoudens uitzonderingen. Voor het geval geen beschrijving is opgemaakt, hetgeen in deze zaak het geval is, bepaalt de wet dat de huurder, behoudens tegenbewijs, wordt verondersteld het gehuurde in de staat te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst. De stelplicht en bewijslast dat de staat van het gehuurde anders was bij aanvang van de huurovereenkomst rusten aldus op [gedaagde] .
4.7.
In het licht van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de kosten voor het schilderen van de muren niet voor vergoeding in aanmerking komen. [gedaagde] heeft niet gesteld dat zij het gehuurde in een andere staat – met witte muren en zonder sigarettenlucht – heeft opgeleverd. Zij heeft om die reden dus niet voldaan aan haar stelplicht, nog daargelaten dat [eisers] heeft betwist dat hij in het gehuurde heeft gerookt. Daar komt bij dat ter zitting is gebleken dat [gedaagde] tot het (laten) overschilderen van de muren is overgegaan zonder [eisers] de kans te geven de vermeende (oplever)gebreken zelf te herstellen. Zodoende heeft [eisers] niet de mogelijkheid gehad zich tegen de gestelde schade te verweren. Ook heeft [gedaagde] daarmee aan [eisers] de kans ontnomen om de vermeende schade zelf te herstellen.
4.8.
Het tweede verwijt dat [gedaagde] aan het adres van [eisers] maakt is dat hij de thermostaat op nul graden heeft gezet toen hij op 21 december 2022 het gehuurde verliet en op vakantie ging. Vanwege de lage temperatuur binnen en buiten het gehuurde is het water in het leidingenwerk achter de douche bevroren. Hierdoor is een lekkage ontstaan. Dat heeft een loodgieter/monteur aan haar uitgelegd, aldus [gedaagde] .
4.9.
[eisers] betwist dat hij de gestelde schade heeft veroorzaakt. Toen [eisers] terugkwam van vakantie heeft hij de thermostaat opnieuw aangezet. Er was direct warm water en hij kon gewoon gebruikmaken van de douche. Van een lekkage is niet gebleken. Bovendien waren de weersomstandigheden eind december 2022 niet van dien aard dat een binnenleiding zou kunnen bevriezen, aldus [eisers]
4.10.
De kantonrechter overweegt het volgende. In het midden kan blijven of het terugdraaien van de thermostaat naar 0 graden in deze zaak moet worden aangemerkt als een gedraging die leidt tot de wettelijke aansprakelijkheid van [eisers] voor daardoor ontstane schade. Immers, dát er door toedoen van [eisers] schade is ontstaan (causaal verband), is niet vast komen te staan. [eisers] heeft dat gemotiveerd betwist. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om het causaal verband nader en beter te onderbouwen. [gedaagde] had bijvoorbeeld een verklaring van de loodgieter/monteur over de oorzaak van de lekkage over kunnen leggen, maar dat heeft zij niet gedaan. Verder is ter zitting gebleken dat zij de lekkage pas op 8 juli 2023, ruim vijf maanden nadat [eisers] het gehuurde had verlaten, heeft getraceerd. Zonder nadere onderbouwing kan niet worden geconcludeerd dat de gestelde schade door toedoen van [eisers] is ontstaan. [gedaagde] heeft dus niet voldaan aan haar stelplicht.
4.11.
Ter zitting heeft [gedaagde] aangeboden een deskundige in te schakelen om de door haar gestelde schade te onderbouwen. Aan bewijslevering zal niet worden toegekomen. Daarvoor heeft [gedaagde] onvoldoende gesteld en is haar bewijsaanbod onvoldoende concreet.
Conclusie
4.12.
Het een en ander leidt tot de conclusie dat [gedaagde] niet gerechtigd was de waarborgsom in te houden. De kantonrechter zal de vordering van [eisers] tot terugbetaling daarvan (hoofdsom) dan ook toewijzen. De tegenvordering van [gedaagde] zal, gezien het voorgaande, worden afgewezen.
Wettelijke rente
4.13.
De door [eisers] gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom zal worden toegewezen vanaf 9 september 2023 en niet al vanaf 8 september 2023, zoals gevorderd. Uiterlijk op 8 september 2023 had de waarborgsom terugbetaald moeten zijn (productie 4 bij de dagvaarding). Dat was nog op tijd geweest, dus wettelijke rente over ook 8 september 2023 is niet verschuldigd.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
[eisers] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Hij heeft voldoende onderbouwd gesteld dat hij een buitengerechtelijke incassohandeling heeft verricht. Hij heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Het gevorderde bedrag van € 330,00 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal dan ook worden toegewezen.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
4.15.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten) in zowel conventie als in reconventie. De proceskosten van [eisers] worden in conventie tot dit vonnis begroot op:
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
464,00
(2,00 punten × € 232,00)
- nakosten
116,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
666,00
Vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de voorgeschoten explootkosten (kosten dagvaarding) niet mogelijk. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
4.16.
Vanwege de samenhang tussen de procedure in conventie en reconventie en de omstandigheid dat [eisers] niet bij afzonderlijke akte heeft geantwoord op de vordering in reconventie, zal de kantonrechter de proceskosten van [eisers] in reconventie begroten op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 2.530,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 9 september 2023 totdat alles is betaald,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eisers] , tot dit vonnis vastgesteld op € 666,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als zij niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, verder te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis totdat alles is betaald,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
wijst de vordering af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot dit vonnis vastgesteld op nihil,
in conventie en in reconventie
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.
51588 \ 61512