ECLI:NL:RBGEL:2024:379

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
05/223690-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandelingen van partner, bedreiging en vernielingen met gevangenisstraf

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten, waaronder mishandeling van zijn partner, bedreiging en vernielingen. De verdachte, geboren in 1996 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het mishandelen van zijn vriendin op 3 september 2023 in Zevenaar, waarbij hij haar met kracht vastpakte en op de grond gooide. Daarnaast bedreigde hij op 11 juni 2023 een buurman en zijn gezin met ernstige gevolgen, en vernielde hij opzettelijk de autobanden van zijn vriendin. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd, met uitzondering van enkele onderdelen van de tenlastelegging die niet bewezen konden worden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 200 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Tevens werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld en de gevolgen van dergelijk gedrag.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05/223690-23 en 05/252206-23 (gev. ttz), 21/001405-19 (tul), 96/100855-22 (tul), 05/301489-21 (tul)
Datum uitspraak : 25 januari 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in Arnhem,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
parketnummer05/223690-23
1.
hij op of omstreeks 3 september 2023,
in de gemeente Zevenaar
zijn vriendin/partner, genaamd [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] (met kracht) vast te pakken en/of
(vervolgens) met kracht naar/tegen de grond te werken/gooien;
2.
hij op of omstreeks 11 juni 2023,
in de gemeente Zevenaar
een of meerdere perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 2] en/of P. [slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Vuile kankerlijer, ik weet dat je
mij hoort, ik gooi een bom in je huis als ik uit het huis gezet wordt" en/of "Je vrouw en je
kleine zijn niet veilig, ze moeten vluchten", althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
3.
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2023 tot en
met 31 juli 2023,
in de gemeente Zevenaar
opzettelijk en wederrechtelijk de autobanden van een auto (met kenteken
[kentekennummer] ), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in
elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar
gemaakt en/of weggemaakt
parketnummer05/252206-23
1.
hij op of omstreeks 1 oktober 2023,
in de gemeente Nijmegen
zijn levensgezel/vriendin, [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] :
- ( met kracht) aan haar ha(a)r(en) te trekken/sleuren en/of
- nadat verdachte bovenop die [slachtoffer] zat- aan haar mond/kaakgedeelte te
trekken, althans kracht uit te oefenen op haar mond/kaakgedeelte en/of
- ( met kracht) bij haar hals/keel vast te pakken en/of/althans (met kracht) de
keel/hals dicht te knijpen (waardoor de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] werd
ontnomen) en/of
- ( met kracht) meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans
het lichaam te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 1 oktober 2023,
in de gemeente Nijmegen
opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens
artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten
de gedragsaanwijzing d.d. 5 september 2023, gegeven door de officier van justitie in
het arrondissement Oost-Nederland
kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, geen contact mocht opnemen met
[slachtoffer] , door opzettelijk (direct en/of indirect) contact gezocht te hebben
met voornoemde [slachtoffer] en/of zich toen en aldaar in bijzijn van die [slachtoffer]
te bevinden
3.
hij op of omstreeks 1 oktober 2023,
in de gemeente Nijmegen
opzettelijk en wederrechtelijk een (of meer) mobiele telefoon(s) en/of -de banden
van- de auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar
gemaakt en/of weggemaakt

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Parketnummer05/223690-23 [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1, 2 en 3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat feit 1 niet bewezen kan worden. Verdachte verklaart dat hij aangeefster van het bed geduwd heeft. Dat is iets anders dan het Openbaar Ministerie verdachte ten laste heeft gelegd. De door de officier van justitie aangedragen bewijsmiddelen kunnen ook niet tot het oordeel leiden dat verdachte aangeefster met kracht heeft vastgepakt. Verder staat niet vast dat het letsel, dat bij aangeefster is geconstateerd, door het handelen van verdachte is gekomen.
Daarnaast heeft de raadsman van verdachte vrijspraak bepleit voor het onder feit 2 ten laste gelegde. Er kan immers niet vastgesteld worden aan wie de uitlatingen van verdachte gericht waren.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman bepleit dat niet vastgesteld kan worden dat de banden van het slachtoffer door verdachte in de tenlastegelegde periode lek gestoken zouden zijn. Verdachte moet om die reden ook van dit feit worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Op 3 september 2023 doet [slachtoffer] aangifte van mishandeling door verdachte, haar vriend, op diezelfde dag. Aangeefster verklaarde dat verdachte en zij ruzie kregen in de slaapkamer. Aangeefster lag links op bed. Zij zag dat verdachte naar haar toeliep. Aangeefster zag en voelde dat verdachte haar vastpakte en vervolgens op de grond gooide. Zij voelde hierbij pijn. [2]
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat aangeefster en hij de avond ervoor samen uit waren geweest. De volgende dag, zondag 3 september 2023, kregen ze een woordenwisseling. Aangeefster zou op enig moment op hem af zijn gekomen. Verdachte duwde haar daarop van het bed af. Toen is aangeefster op de grond gevallen. [3]
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar van het bed te duwen, waardoor zij op de grond viel. Aangeefster heeft hierdoor pijn ondervonden. In het midden kan blijven of het letsel dat door de agenten is gefotografeerd door de val is ontstaan, nu zichtbaar letsel niet vereist is om de gedraging van verdachte als mishandeling in de zin van artikel 300 Wetboek van Strafrecht te kunnen kwalificeren.
Feit 2
Op 19 juni 2023 heeft de heer [slachtoffer 3] aangifte gedaan van bedreiging door verdachte op 11 juni 2023. Verdachte woonde destijds naast de woning van aangever en zijn vrouw, mevrouw P. [slachtoffer 3] . Op zondag 11 juni 2023 zat aangever in de tuin. Hij hoorde dat verdachte en zijn vriendin, mevrouw [slachtoffer] , ook in de tuin aanwezig waren. Aangever hoorde [slachtoffer] aan verdachte vertellen dat er een brief was gekomen van de woningbouwvereniging. De inhoud van deze brief werd door [slachtoffer] voorgelezen aan verdachte. Aangever kon dit gedeeltelijk horen. Tijdens het voorlezen van de brief door Van Alpen aan verdachte hoorde aangever dat verdachte boos werd. Hij hoorde verdachte luid en duidelijk schreeuwen: "Vuile kankerlijer, ik weet dat je mij hoort, ik gooi 'n bom in je huis als ik uit huis gezet wordt". Daarna hoorde aangever verdachte zeggen: "Je vrouw en je kleine zijn niet veilig, ze moeten vluchten". Aangever verklaarde dat hij wist dat deze woorden voor hem bestemd waren omdat er aan de andere zijde niemand woont; die woning staat leeg. Aangever is bang voor de veiligheid van zijn gezin. [4]
Op 3 juli 2023 is mevrouw P. [slachtoffer 3] , voornoemd, door de politie gehoord als getuige. Zij verklaarde op getuige te zijn geweest van een bedreiging. [slachtoffer 3] zat die dag samen met haar man en kind in de achtertuin. Opeens hoorde zij verdachte heel hard schreeuwen dat zij moesten gaan vluchten als hij uit de woning wordt gezet. Verdachte schreeuwde dat hij een bom op haar gezin zou gooien en dat [slachtoffer 3] en haar gezin niet veilig zouden zijn als hij uit zijn woning wordt gezet. [slachtoffer 3] denk dat deze uiting op haar gezin gericht was omdat de andere woning naast verdachte leeg staat. [slachtoffer 3] is hierop direct naar binnen gegaan omdat zij bang was. Zij voelde zich zeer onveilig in haar eigen huis. [5]
Op 26 juni 2023 is mevrouw [getuige] gehoord als getuige. Zij verklaarde bij de politie getuige te zijn geweest van een dreigement. Op die dag hoorde zij verdachte roepen: "Ik ga jullie kapot gaat maken en dat jullie niet veilig zijn." Zij kon dit horen omdat zij een raam open had staan in de woonkamer. [getuige] is vervolgens naar de voordeur gelopen om het beter te horen. Zij heeft verdachte geen naam horen roepen, maar zij wist dat dit voor de buren bedoeld was. Zij weet zeker dat verdachte dit geroepen heeft want zij herkent zijn stem. [6]
Verbalisant [Verbalisant] heeft een sfeerrapportage opgemaakt van de hoeveelheid meldingen die bij de politie over verdachte en zijn vriendin zijn binnengekomen. Op onder andere 15 januari 2023, 20 januari 2023, 22 januari 2023, 7 maart 2023, 11 mei 2023, 30 juni 2023, 4 juli 2023, 13 juli 2023, 14 juli 2023, 30 juli 2023 en 15 augustus 2023 hebben buurtbewoners meldingen over verdachte en zijn vriendin gedaan. [7]
Voor een bedreiging in de zin van artikel 285 Wetboek van Strafrecht, is vereist dat de bedreigde, in dit geval [slachtoffer 3] en zijn gezin, daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan beide vereisten voldaan. Uit de aangifte van [slachtoffer 3] en de getuigenverklaring van [slachtoffer 3] blijkt duidelijk dat zij zich bang en onveilig hebben gevoeld na de uitlatingen van verdachte. Zeker tegen de achtergrond van de overlast die verschillende buurtbewoners van verdachte en zijn vriendin hebben ervaren, getuige ook de hoeveelheid meldingen die bij de politie over verdachte en zijn vriendin zijn binnengekomen, kon bij aangever en zijn gezin de redelijke vrees ontstaan dat verdachte hen daadwerkelijk iets (ernstigs) zou aandoen.
Het standpunt van de raadsman van verdachte dat niet vastgesteld kan worden dat de uitlatingen van verdachte gericht waren aan aangever en zijn gezin, volgt de rechtbank niet. Uit de aangifte en de getuigenverklaring van [getuige] -Jensen blijkt duidelijk dat de uitlatingen van verdachte zijn toegespitst op aangever, zijn vrouw en kinderen. Aangever woont in een hoekwoning en het huis aan de andere zijde van verdachte stond leeg. Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook vast dat de uitlatingen gericht waren aan aangever en zijn gezin.
De rechtbank merkt voor de goede orde nog op dat in het procesdossier twee data naar voren komen waarop de bedreiging door verdachte zou hebben plaatsgevonden: 11 juni 2023 (datum genoemd in de aangifte, het buurtonderzoek en de datum die aan verdachte is voorgehouden tijdens het verhoor) en 19 juni 2023 (de datum die wordt genoemd in de getuigenverklaringen van [slachtoffer 3] en [getuige] ). De rechtbank is van oordeel dat er in de processen-verbaal van getuigenverklaring van [slachtoffer 3] en [getuige] sprake moet zijn van een kennelijke verschrijving. De verbalisant lijkt de aangiftedatum (19 juni 2023) in de getuigenverklaring overgenomen te hebben als pleegdatum. Aangever [slachtoffer 3] spreekt in de aangifte duidelijk over
zondag 11 juni 2023(19 juni 2023 viel op een maandag). Bovendien komt de situatiebeschrijving in de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 3] met elkaar overeen en verklaren [slachtoffer 3] , [slachtoffer 3] en [getuige] allen in nagenoeg dezelfde bewoordingen over de geuite bedreiging.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbare bedreiging van aangever [slachtoffer 3] en zijn gezin.
Feit 3
Op 3 september 2023 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van het vernielen (lek steken) van haar autobanden door verdachte. Aangeefster verklaarde tegenover de politie dat zij in juli 2023 zag dat verdachte haar autobanden lek stak. Volgens aangeefster deed verdachte dat omdat aangeefster dan ook niet weg kon met de auto. Op een later moment heeft aangeefster bij de politie nog aanvullend verklaard dat zij niet meer precies wist wanneer verdachte haar autobanden had lek gestoken, maar dat dit twee keer was gebeurd.
Verdachte heeft in het verhoor bij de politie ontkend de autobanden lek gestoken te hebben. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de autobanden van aangeefster inderdaad heeft lek gestoken, maar zegt hij niet meer te weten wanneer dat is gebeurd.
Op basis van de gegevens die in het procesdossier zitten kan de rechtbank niet vaststellen wanneer verdachte de autobanden van aangeefster heeft lek gestoken, te meer nu aangeefster daarover zelf wisselend verklaart. De rechtbank zal verdachte om die reden vrijspreken van de vernieling van de autobanden van aangeefster.
Parketnummer 05/252206-23 [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feiten 1, 2 en 3, met dien verstande dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van:
- het onder feit 1 ten laste gelegde aan het mond-/kaakgedeelte van aangeefster trekken, althans het kracht uitoefenen op het mond-/kaakgedeelte van aangeefster, en;
- de onder feit 3 ten laste gelegde vernieling van de autobanden van aangeefster.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het onder feit 1 ten laste gelegde aan de mond/kaak trekken en het vastpakken en/of dichtknijpen van de keel van aangeefster niet bewezen kan worden verklaard. Verdachte zou op die punten partieel vrijgesproken moeten worden. Voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Op 2 oktober 2023 doet mevrouw [slachtoffer] aangifte van mishandeling door verdachte, haar vriend, op 1 oktober 2023. In de nacht van 30 september op 1 oktober 2023, omstreeks 02.00 uur zijn aangeefster en verdachte vanuit Arnhem naar Nijmegen gereden. Eenmaal in de woning van verdachte in Nijmegen aangekomen ontstond een ruzie tussen beiden. Toen [slachtoffer] de woning wilde verlaten en de deur probeerde te openen viel verdachte aangeefster van achter aan. Aangeefster voelde dat verdachte zijn hand om haar keel deed. Zij voelde dat hij heel hard kneep. Wat aangeefster zich herinnert is dat zij aan haar haren is getrokken door verdachte. Zij
voelde dat verdachte haar toen nog steeds bij de nek/keel vast had. Aangeefster is op enig moment op haar buik op de grond terechtgekomen. Direct daarna pakte verdachte weer haar haren vast. Verdachte trok aangeefster aan haar haren omhoog. Dit deed zeer veel pijn aan de rug en nek van aangeefster. Vervolgens stond verdachte ineens voor aangeefster. Aangeefster zag en voelde dat verdachte met zijn handen haar onderkaak en haar bovenkaak vastpakte en deze uit elkaar trok. Hij had haar vast bij haar tanden. Toen verdachte door had dat aangeefster weg wilde gaan viel hij haar meteen weer aan. Aangeefster werd weer bij haar haren gepakt.
Aangeefster gaf aan op 2 oktober 2023 nog last te hebben van spierpijn in haar hele lichaam, voornamelijk het bovenlichaam. Daarnaast had zij veel last van haar onderrug, nek en kaken. Aangeefster heeft meerdere wondjes in haar mond en heeft nog steeds last van hoofdpijn en vergeetachtigheid. [9]
Op zondag 1 oktober 2023 om 04:07 uur werden verbalisanten [Verbalisant] en [Verbalisant] gestuurd naar de locatie [adres] te Nijmegen. Eenmaal aangekomen zagen zij een jonge vrouw uit een lift komen met een aantal koffers. Dit bleek aangeefster te zijn. De verbalisanten zagen dat aangeefster compleet overstuur was. Ze huilde hard. De verbalisanten zagen ook letsel in het gezicht van aangeefster. Aangeefster verklaarde tegenover de verbalisanten dat zij was mishandeld door haar vriend (verdachte). Haar vriend was bovenop haar gaan zitten en, door middel van zijn vingers in haar mond te doen, trok hij aan haar onder- en bovenkaak. Haar vriend zou tevens op haar rug hebben gezeten en aan haar haren hebben getrokken. Verbalisanten zagen hoe aangeefster haar handen door haar haren haalde en daarmee een flinke pluk loszittend haar uithaalde. Aangeefster verklaarde dat haar vriend deze had losgetrokken. Tevens verklaarde aangeefster dat haar vriend haar had proberen te wurgen.
De verbalisanten zagen letsel rondom de hals van aangeefster. [10]
Nu de aangifte van aangeefster op de meeste punten wordt ondersteund door het letsel dat de verbalisanten die na de melding ter plaatse kwamen hebben waargenomen – te weten: loszittende plukken haar, wondjes in/ rondom de mond van aangeefster en letsel rondom de hals van aangeefster –, komt de rechtbank op basis van bovenstaande bewijsmiddelen tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van aangeefster door haar (met kracht) aan haar haren te trekken, haar mond-/kaakgedeelte uit elkaar te trekken en haar met kracht bij haar hals/keel vast te pakken en met kracht de keel/hals dicht te knijpen.
Verdachte zal partieel worden vrijgesproken van het slaan en/of stompen van aangeefster, nu enkel getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte aangeefster zou hebben geslagen. Aangeefster verklaart dit zelf niet. Ook overigens biedt het dossier op dit punt onvoldoende aanknopingspunten, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 2
Bekennende verdachte
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- de krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering gegeven gedragsaanwijzing d.d. 5 september 2023, door de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland, p. 29-30;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 januari 2024.
Feit 3
[slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte tijdens de eerder genoemde ruzie op 1 oktober 2023 haar telefoons (twee stuks) heeft vernield door deze op de grond te gooien en erop te stampen. [11] Ook getuige [getuige] , medebewoonster van het appartementencomplex, verklaart tegenover de politie dat aangeefster haar heeft verteld dat tijdens de ruzie haar telefoon was gevallen en dat de man (de rechtbank begrijpt: verdachte) op haar telefoon is gaan stampen. Getuige [getuige] verklaart de telefoon te hebben gezien. Het beeldscherm was op meerdere plekken gebarsten en verbogen. [12]
Daarnaast verklaarde [slachtoffer] ook dat verdachte (wederom tijdens voornoemd voorval in de nacht van 30 september op 1 oktober 2023) zei dat hij haar banden lek had gestoken. [13] Verbalisanten [Verbalisant] en [Verbalisant] verklaren dat zij in de nacht van 30 september op 1 oktober 2023 zagen dat alle banden van de auto van aangeefster leeg waren en dat de ventieldopjes naast de banden lagen. [14]
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte twee telefoons van aangeefster heeft vernield door deze op de grond te gooien en erop te stampen. De rechtbank acht de verklaring van verdachte – dat aangeefster de telefoons zelf op de grond en tegen de muur aan heeft gegooid – niet geloofwaardig, gelet op de verklaringen van aangeefster en [getuige] en de foto’s van de beschadigingen van de telefoons anderzijds.
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de auto van aangeefster onbruikbaar heeft gemaakt door de banden leeg te laten lopen. Door de banden leeg te laten lopen is de auto (tijdelijk) onbruikbaar gemaakt. Het onbruikbaar maken valt eveneens onder het in artikel 350 Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de vernieling van de telefoons en het onbruikbaar maken van de auto van [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/223690-23 feiten 1 en 2 en onder parketnummer 05/252206-23 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
Parketnummer 05/223690-23
1.
hij op
of omstreeks3 september 2023,
in de gemeente Zevenaar
zijn
vriendin/partnerlevensgezel, genaamd [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer]
(met kracht) vast te pakken en/of
(vervolgens)met kracht naar
/tegende grond te werken
/gooien;
2.
hij op
of omstreeks11 juni 2023,
in de gemeente Zevenaar
een of meerdere perso(o)n(en) genaamd[slachtoffer 2] en
/ofP. [slachtoffer 3] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen "Vuile kankerlijer, ik weet dat je
mij hoort, ik gooi een bom in je huis als ik uit het huis gezet wordt" en
/of"Je vrouw en je
kleine zijn niet veilig, ze moeten vluchten"
, althans woorden van gelijke dreigende
aard of strekking;
Parketnummer 05/252206-23
1.
hij op of omstreeks 1 oktober 2023,
in de gemeente Nijmegen
zijn levensgezel
/vriendin, [slachtoffer] ,
heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] :
-
(met kracht
)aan haar ha
(a)r
(en
)te trekken
/sleurenen
/of
-
nadat verdachte bovenop die [slachtoffer] zat-aan haar mond/kaakgedeelte te
trekken
, althans kracht uit te oefenen op haar mond/kaakgedeelteen
/of
-
(met kracht
)bij haar hals/keel vast te pakken en
/of/althans (met kracht
)de
keel/hals dicht te knijpen
(waardoor de zuurstoftoevoer voor die [slachtoffer] werd
ontnomen) en/of
- (met kracht) meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans
het lichaam te slaan en/of te stompen;
2.
hij op
of omstreeks1 oktober 2023,
in de gemeente Nijmegen
opzettelijk heeft gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing gegeven krachtens
artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten
de gedragsaanwijzing d.d. 5 september 2023, gegeven door de officier van justitie in
het arrondissement Oost-Nederland
kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, geen contact mocht opnemen met
[slachtoffer] , door opzettelijk
(direct
en/of indirect)contact gezocht te hebben
met voornoemde [slachtoffer] en
/ofzich toen en aldaar in bijzijn van die [slachtoffer]
te bevinden;
3.
hij op
of omstreeks1 oktober 2023,
in de gemeente Nijmegen
opzettelijk en wederrechtelijk
een (ofmeer
)mobiele telefoon
(s
)
, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
)heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar
gemaakt en/of weggemaakt;
en
hij op
of omstreeks1 oktober 2023,
in de gemeente Nijmegen
opzettelijk en wederrechtelijk
-de banden
van-de auto
, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
) heeft vernield, beschadigd,onbruikbaar
heeftgemaakt
en/of weggemaakt.
Voor zover er in de tenlasteleggingen kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummers 05/223690-23 en 05/252206-23
feit 1:
telkens:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel;
Parketnummer 05/223690-23
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermaals gepleegd;
Parketnummer 05/252206-23
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermaals gepleegd;
en
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie vordert dat aan de voorwaardelijke gevangenisstraf de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd in de rapportage van de reclassering van 10 januari 2024, met uitzondering van het contactverbod met de heer [slachtoffer 3] en mevrouw [slachtoffer 3] . Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht, te weten een contactverbod met [slachtoffer] , voor de duur van 5 jaren. De officier van justitie vordert deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de door de officier van justitie gevorderde straf niet in verhouding staat tot de feiten die naar mening van de verdediging bewezen kunnen worden verklaard. Een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest is derhalve voldoende. Nu zich een situatie voordoet zoals bedoeld in artikel 67a, lid 3 Wetboek van Strafrecht verzoekt de raadsman de rechtbank om de voorlopige hechtenis per direct op te heffen.
Daarnaast verzet de raadsman zich tegen het opleggen van het contactverbod, zowel als bijzondere voorwaarde bij een eventueel op te leggen voorwaardelijk strafdeel, als middels een maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht. In ieder geval is een contactverbod voor de duur van 5 jaar, zoals door de officier van justitie gevorderd niet reëel.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich meerdere malen schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn vriendin, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 3] , vernielingen en het overtreden van een gedragsaanwijzing (contactverbod). Verdachte heeft zijn vriendin in september 2023 van het bed geduwd en nog geen maand later nogmaals mishandeld door haar aan de haren te trekken, haar bij de keel te pakken en die dicht te knijpen en haar mond met kracht open te trekken. Bij laatstgenoemde mishandeling gaf [slachtoffer] aan het idee te hebben in een horrorfilm terecht te zijn gekomen. In beide gevallen zijn er buurtgenoten geweest die het geschreeuw van de mishandeling zelfs in de eigen woning hebben kunnen horen en de politie hebben gealarmeerd.
Ook [slachtoffer 3] en [slachtoffer 3] hebben zich na de geuite bedreigingen zeer onveilig gevoeld in hun eigen huis. Zij hebben naar aanleiding van de bedreiging extra beveiligingsmaatregelen in en om het huis genomen. [slachtoffer 3] heeft tijdens haar zwangerschap veel stress van de bedreiging ondervonden, zodanig dat de heer [slachtoffer 3] met enige regelmaat zijn werkzaamheden moest onderbreken om zijn vrouw te ondersteunen. De bedreiging heeft veel impact op hen gehad.
Duidelijk is dat verdachte door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en het gevoel van veiligheid heeft aangetast van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 3] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten als thans bewezenverklaard.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 10 januari 2023. Daarin staat dat bij verdachte gesproken kan worden van een algemeen delictpatroon ten aanzien van de wegenverkeerswet en geweldsdelicten, waaronder ook een specifiek patroon van relationeel geweld. De mate en de ernst daarvan baart de reclassering en de ketenpartners binnen het Zorg- en Veiligheidshuis ernstige zorgen.
De reclassering vermoedt dat de verstandelijk beperkte vermogens van verdachte, destructieve relatieproblematiek, het middelengebruik (alcohol en drugs) en de psychische problematiek
(mogelijk ADHD, hechtingsproblemen en NAH) van invloed zijn geweest op onderhavige verdenkingen. Omdat bij de reclassering en de partners in het Zorg- en Veiligheidshuis grote zorgen zijn over de opbouw van het geweld in de relatie tussen verdachte en zijn huidige vriendin, adviseert zij in te zetten op reclasseringsbemoeienis en hulpverlening/
behandeling in een ambulant forensisch kader. Daarnaast wordt nog een aantal bijzondere voorwaarden geadviseerd, met name met betrekking tot middelengebruik en contactverboden.
Zolang verdachte en zijn vriendin hun relatie in stand houden en contact blijven zoeken, blijft het risico op recidive onverminderd hoog. Ook het risico op letsel wordt ingeschat als hoog.
Gelet op de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, het advies van de reclassering en rekening houdend met de uitspraken van rechtbanken in soortgelijke gevallen, is naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. De rechtbank volgt de officier van justitie grotendeels in zijn strafeis en zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 200 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 100 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het verzoek namens verdachte om opheffing van de voorlopige hechtenis zal gelet hierop worden afgewezen.
Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zullen de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd in de rapportage van de reclassering van 10 januari 2024, met uitzondering van het contactverbod met [slachtoffer 3] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer] . Ten aanzien van dat contactverbod overweegt de rechtbank dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om aan te nemen dat verdachte contact met hen zal opnemen. Verdachte heeft zijn woning in Zevenaar moeten verlaten en ook [slachtoffer] is niet meer in betreffende woning aan de Léharstraat woonachtig. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat verdachte de afgelopen periode contact heeft proberen te zoeken.
De rechtbank zal evenmin een contactverbod met [slachtoffer] als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijk strafdeel opnemen. Ook zal de rechtbank geen contactverbod in de vorm van een maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafvordering opleggen. Zowel verdachte als [slachtoffer] hebben in verhoren en ter terechtzitting verklaard dat zij niet met, maar ook niet zonder elkaar kunnen. Gebleken is dat zij ook na 1 oktober 2023 – en derhalve ook gedurende de periode van detentie van verdachte – op dagelijkse basis contact met elkaar onderhouden. [slachtoffer] bezoekt verdachte daarnaast elke week in de gevangenis. Bovendien heeft ook een eerder opgelegde gedragsaanwijzing (aan zowel verdachte als aan [slachtoffer] ) er niet voor gezorgd dat verdachte en [slachtoffer] het contact verbraken. Hoewel de rechtbank op basis van de het dossier de overtuiging heeft dat het voor betrokkenen beter zou zijn als zij het contact met elkaar (blijvend) zouden verbreken, acht de rechtbank de oplegging van een contactverbod niet zinvol.
De rechtbank zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen, nu er – gelet op het reclasseringsadvies – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

[slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met feiten 1 en 3 zoals ten laste gelegd onder parketnummer 05/252206-23 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 622,99 aan materiële schade en € 1.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] met betrekking tot de materiële schade dient te worden toegewezen, met dien verstande dat er een correctie vanwege de ouderdom van de vernielde telefoons plaats dient te vinden. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
[slachtoffer] vordert een bedrag van € 622,99 aan materiële schade wegens de aanschaf van een nieuwe telefoon. De rechtbank zal benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in haar verzoek tot schadevergoeding, nu haar vordering onvoldoende is onderbouwd. Hoewel de aankoopfactuur van de nieuwe telefoon is overgelegd, blijkt daaruit niet wat de waarde van haar oude telefoons was. Nu daarover niets bekend is, kan de rechtbank ook geen gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. Omdat benadeelde partij [slachtoffer] voor dit deel van de schadevergoedingsvordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan zij dit deel van de vordering aan de burgerlijke rechter voorleggen.
[slachtoffer] vordert ook een bedrag van € 1.000 aan immateriële schade. Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen een categorie van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Aan de mishandeling heeft benadeelde partij [slachtoffer] immers lichamelijk letsel in de vorm van (onder andere) spierpijn, hoofdpijn en letsel aan mond en hals overgehouden. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal de rechtbank de immateriële schade voor het thans ondervonden letsel schatten op een bedrag van € 1.000,00.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De benadeelde partijen [slachtoffer 2] en P. [slachtoffer 3]
De benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 3] hebben in verband met feit 2 zoals ten laste gelegd onder parketnummer 05/223690-23 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partijen vorderen beiden € 500,00 aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 3] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 350,00, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige deel aan immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 3] primair dient te worden afgewezen, althans niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu er geen onderbouwing is gegeven van het psychisch letsel dat benadeelden aan de bedreiging zouden hebben overgehouden. De bedreiging heeft misschien geleid tot een gevoel van onbehagen bij benadeelde partijen, maar dat is niet op één lijn te stellen met psychisch letsel. Subsidiair voert de verdediging aan, dat als de rechtbank de vordering toewijst, het bedrag aan immateriële schadevergoeding gematigd dient te worden tot € 250,00.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er niet of onvoldoende is gebleken dat benadeelden [slachtoffer 3] en [slachtoffer 3] op andere wijze in hun persoon zijn aangetast (als bedoeld in artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek). Er zijn geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij psychisch letsel aan de bedreiging hebben overgehouden. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat de bedreiging heeft geleid tot stress en een gevoel van onveiligheid aan de zijde van benadeelden, is (psychisch) onbehagen niet hetzelfde als psychisch letsel en daarmee ook niet op een lijn te stellen. De rechtbank zal de benadeelde partijen daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen tot immateriële schadevergoeding nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
9. De vorderingen tot tenuitvoerlegging (parketnummers 21/001405-19, 96/100855-22, 05/301489-21)
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft verdachte op 21 mei 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week met een proeftijd van 2 jaar. De politierechter van de rechtbank Gelderland heeft verdachte op 13 januari 2023 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaar. De politierechter van de rechtbank Gelderland heeft verdachte op 25 maart 2022 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraffen zoals opgelegd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 mei 2021 en de politierechter van 25 maart 2022. De officier van justitie vordert de verlenging van de proeftijd met 1 jaar ten aanzien van de door de politierechter op 13 januari 2023 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
De raadsman heeft bepleit dat er geen betekeningsstukken van het arrest en de vonnissen in het dossier zitten, zodat bij verdachte niet bekend was wanneer de proeftijd van voornoemde vonnissen is gaan lopen. Bovendien zou tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden doorkruisen, zodat een verlenging van de proeftijden of het omzetten van de gevangenisstraffen in een taakstraf meer in de rede ligt.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank merkt vooraleerst op dat zowel de procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden als de procedures voor de rechtbank Gelderland op tegenspraak zijn gevoerd. Verdachte is niet in hoger beroep dan wel cassatie gegaan tegen voornoemd arrest en voornoemde vonnissen. De vraag naar de betekening van het arrest en de vonnissen kan derhalve onbeantwoord blijven, nu verdachte op de hoogte was van de data waarop het arrest en de vonnissen gewezen zouden worden en – nu geen rechtsmiddel tegen het arrest of de vonnissen is ingesteld – ook wanneer de proeftijden zouden aanvangen. Bewezen is dat verdachte zich binnen de lopende proeftijden opnieuw schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. De rechtbank is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde straffen onder parketnummers 21/001405-19 en 05/301489-21 daarom ten uitvoer moeten worden gelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om over te gaan tot verlenging van de proeftijden, dan wel omzetting naar een werkstraf.
Ten aanzien van de voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 96/100855-22 ziet de rechtbank – in lijn met de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman – aanleiding de bij die eerdere veroordeling vastgestelde proeftijd met één jaar te verlengen. Deze voorwaardelijke straf is opgelegd terzake een andersoortig feit dan hetgeen thans bewezen is verklaard. Dit staat niet aan tenuitvoerlegging in de weg, maar deze omstandigheid bezien in samenhang met de persoonlijke omstandigheden van verdachte maakt dat de rechtbank in dit geval kiest voor een verlenging van de proeftijd. De tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 4 maanden bovenop de reeds ondergane en nog te ondergane gevangenisstraf, zouden de zo noodzakelijke behandeling en begeleiding van verdachte te zeer doorkruisen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14e, 36f, 57, 184a, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit onder parketnummer 05/223690-23;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf van
200 dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 100 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
 verdachte zich binnen drie werkdagen na de uitspraak bij de reclassering in Arnhem meldt op het telefoonnummer [telefoonnummer] . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De meldplichtcontacten zullen frequent zijn, waarbij huisbezoeken onderdeel van de aanpak zijn alsmede dat afstemming wordt gezocht met de ambulant begeleider. Daartoe dient verdachte toestemming te [getuige] ;
 verdachte ambulante begeleiding heeft van organisatie Icare of een soortgelijke zorgverlener;
 verdachte zich coöperatief opstelt ten aanzien van diagnostiek en zich – indien dat voortvloeit uit de diagnostiek – laat behandelen door een forensische instelling voor ambulante behandeling, welke gericht kan zijn op zowel verslaving als psychische problematiek of een combinatie van beiden, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering in afstemming met de behandelende instantie nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling;
 Verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt wanneer en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
 verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen, wanneer en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
 verdachte zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
 verdachte niet in een auto rijdt zonder in bezit te zijn van zijn rijbewijs en/of verdachte rijdt niet onder invloed van middelen;
• stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 heft op de voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop deze straf gelijk is aan de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
De beslissing op het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
 wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , P. [slachtoffer 3] en [slachtoffer]
 verklaart benadeelde partijen [slachtoffer 2] en P. [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;.
  • veroordeelt verdachte in verband met de feit onder nummer 1 en 3 (parketnummer 05/252206-23) tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade (€ 622,99);
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 1.000,00 aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen twintig dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
De beslissing op de vorderingen tot tenuitvoerlegging
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 21 mei 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voorwaardelijk opgelegde straf, te weten 1 week gevangenisstraf (parketnummer 21/001405-19);
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 25 maart 2022 door de politierechter van de rechtbank Gelderland voorwaardelijk opgelegde straf, te weten 30 dagen gevangenisstraf (parketnummer 05/301489-21);
 wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf zoals vermeld in het vonnis van de politierechter van de rechtbank Gelderland van 13 januari 2023 (parketnummer: 96/100855-22).
Verlengtde proeftijd van deze voorwaardelijke straf met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.A. Arts (voorzitter), mr. C.H. van Breevoort – de Bruin en mr. T.C. Henniphof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs ten aanzien van parketnummer 05/223690-23 is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [Verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 9 september 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 11-12.
3.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 januari 2024.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 6-8.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige P. [getuige] , p. 34.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige J. [getuige] , p. 37.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 61-64.
8.Het bewijs ten aanzien van parketnummer 05/252206-23 is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [Verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer] , gesloten op 3 oktober 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
9.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 6-8.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 35.
11.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 8 en proces-verbaal van bevindingen, p. 35.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige G. [getuige] , p. 17.
13.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 7.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 36.