ECLI:NL:RBGEL:2024:3732

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
C/05/420283 / ES RK 23-223
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en zorgregeling voor minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 juni 2024 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die samen drie minderjarige kinderen hebben. De vrouw verzocht om de echtscheiding en om het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten. De man voerde verweer en verzocht ook om de echtscheiding uit te spreken, maar met aanvullende verzoeken over de zorgregeling en het ouderschapsplan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders geen ouderschapsplan hebben ingediend, maar heeft desondanks het verzoek tot echtscheiding beoordeeld, gezien de betrokkenheid van hulpverlening en de start van het traject Solo Parallel Ouderschap. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, omdat het huwelijk duurzaam is ontwricht.

De rechtbank heeft zich ook gebogen over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling. De rechtbank heeft ernstige zorgen geuit over de emotionele veiligheid van de kinderen bij de man, vooral naar aanleiding van geluidsfragmenten waarin de man op een kwetsende manier tegen de kinderen spreekt. Daarom heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw vastgesteld. De rechtbank heeft een raadsonderzoek gelast naar het gezag en de zorgregeling, maar heeft al wel voorlopige beslissingen genomen over de zorgregeling, waarbij de kinderen om het weekend bij de man verblijven.

Wat betreft de kinderalimentatie heeft de rechtbank de draagkracht van beide ouders beoordeeld. De man heeft een inkomen van € 90.000 bruto per jaar, maar zijn ontslag als bestuurder is als verwijtbaar aangemerkt. De rechtbank heeft de alimentatie vastgesteld op € 163 per kind per maand voor de jongere kinderen en € 214 per maand voor het oudste kind. De rechtbank heeft de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met een aanhouding van de definitieve beslissing over het gezag en de zorgregeling tot 15 oktober 2024.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/420283 / ES RK 23-223
Datum uitspraak: 19 juni 2024
beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[verzoekster], hierna de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht
tegen
[verweerder], hierna de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. W.H. Boer te Heerde.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 6 juni 2023,
- het verweerschrift van de man met zelfstandige verzoeken, ingekomen op 28 augustus 2023,
- het verweerschrift van de vrouw ten aanzien van de zelfstandige verzoeken, ingekomen op 27 september 2023,
- de brief van de man met wijziging van zijn zelfstandige verzoeken van 30 oktober 2023,
- het aanvullend verzoek van de vrouw ten aanzien van de verdeling, van 8 december 2023,
- het verweerschrift van de man ten aanzien van het verdelingsverzoek van de vrouw, van 13 februari 2024,
- het F9-formulier van de vrouw van 14 mei 2024 met gewijzigde verzoeken en aanvullende producties,
- het aanvullende verzoek van de vrouw van 30 mei 2024.
1.2.
De man heeft bezwaar gemaakt tegen de gewijzigde verzoeken van de vrouw van 14
mei 2024 en de hoeveelheid onderliggende producties en heeft verzocht deze buiten
beschouwing te laten, dan wel om de mondelinge behandeling uit te stellen. De rechtbank
heeft daarop beslist dat tijdens de mondelinge behandeling van 30 mei 2024 alleen het
verzoek tot echtscheiding en de verzoeken die samenhangen met de kinderen worden
behandeld. Voor de verzoeken over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap wordt een aparte mondelinge behandeling gepland en zullen meervoudig worden behandeld.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man bezwaar gemaakt tegen het te laat
ingediende verzoek van de vrouw van 30 mei 2024 over de hoofdverblijfplaats van de
kinderen. Dit bezwaar heeft de rechtbank gepasseerd, omdat de hoofdverblijfplaats van de kinderen al een bekend geschilpunt is tussen partijen en de man niet geschaad wordt door
het moment van indiening van het formele verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats bij haar vast te stellen.
1.4.
De minderjarige [kind 1] heeft op 17 mei 2024 met de rechter gesproken over het verzoek. De rechter heeft partijen aan het begin van de mondelinge behandeling kort verteld wat [kind 1] heeft gezegd.
1.5.
Tijdens de mondelinge behandeling van 30 mei 2024 zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. J.G.M. ter Avest,
- de man, bijgestaan door mr. W.H. Boer,
- een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
Door de man is een pleitnota overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] in de gemeente [plaats] met elkaar getrouwd in gemeenschap van goederen. Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Partijen hebben samen drie minderjarige kinderen:
  • [kind 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [kind 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [kind 3], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
2.3.
Beide partijen hebben kinderen uit eerdere relaties.
De vrouw is ook nog moeder van:
-
[kind 4], geboren op [geboorteplaats] in [geboorteplaats] .
De man heeft nog drie kinderen, waarvan de jongste nog minderjarig is:
  • [kind 5], geboren op [geboorteplaats] ,
  • [kind 6], geboren op [geboorteplaats] ,
  • [kind 7], geboren op [geboorteplaats] .
2.4.
Bij beschikking van 8 juni 2023 zijn samengevat de volgende voorlopige voorzieningen getroffen:
  • de kinderen zijn toevertrouwd aan de vrouw,
  • de vrouw heeft het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning en de op het perceel aanwezige (bij)gebouwen,
  • er is een zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat de kinderen een weekend per veertien dagen bij de man verblijven van vrijdag uit school tot zondag 18.00 uur/na het avondeten en een regeling voor de vakanties en feestdagen vastgesteld,
  • partijen zijn via het Uniform hulpaanbod verwezen naar hulpverlening.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van [datum] heeft de voorzieningenrechter (samengevat):
  • de man geboden om zich in de BRP uit te schrijven van het adres van de echtelijke woning,
  • bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van het gebod indien de man hier niet aan voldoet.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de echtscheiding uit te spreken,
  • het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten.
3.2.
De man voert verweer en verzoekt (na wijziging en aanvulling), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de echtscheiding uit te spreken,
II.
primairte bepalen dat een nog nader door de man over te leggen door beide partijen ondertekend ouderschapsplan in de beschikking als opgenomen dient te worden beschouwd en daarvan deel uitmaakt;
subsidiairte bepalen dat:
a. [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] , hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
b. een regeling ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal gelden, inhoudende dat:
primair: de kinderen één keer per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot de daarop volgende zondagavond 18.30 uur bij de man zullen verblijven en waarbij de kinderen op vrijdagmiddag door de vrouw bij de man worden gebracht en op zondagavond door de man bij de vrouw worden gebracht;
subsidiair: de kinderen één keer per veertien dagen van vrijdagmiddag 16.00 uur tot de daarop volgende zondagavond 18.30 uur bij de man zullen verblijven, waarbij de man zorgdraagt voor het vervoer van de kinderen;
- uitgangspunt bij de reguliere zorgregeling is dat [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] in hetzelfde weekend als de andere zoon van de man, [kind 7] , bij de man verblijven, dit zijn in beginsel de weekenden die in de oneven weken beginnen;
- de kinderen tijdens de een- en tweeweekse vakanties de eerste helft van de
vakantie bij de ene ouder en de tweede helft van de vakantie bij de andere ouder
verblijven, waarbij steeds zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de weekenden
waarbij de kinderen al bij de man verblijven, zodat wisselingen voor de kinderen
zoveel mogelijk worden voorkomen;
- de kinderen tijdens de zomervakanties in de even jaren de eerste drie weken bij de man verblijven en de laatste drie weken bij de vrouw en dat de kinderen in de
oneven jaren de eerste drie weken bij de vrouw verblijven en de laatste drie weken bij de man;
- in geval van een eenweekse vakantie het wisselmoment op woensdag 12.00 uur is;
- in geval van een tweeweekse vakantie het wisselmoment op vrijdag 16.00 uur is;
- in geval van de zomervakantie het wisselmoment op maandag 10.00 uur is;
- de kinderen tijdens de feestdagen conform de reguliere zorgregeling bij één van de ouders verblijven, met uitzondering van de Kerstdagen. De Kerstdagen worden bij helfte gedeeld, oftewel de kinderen verblijven de eerste Kerstdag bij de ene ouder en de tweede Kerstdag bij de andere ouder, waarbij jaarlijks wisselend bij de man of de vrouw wordt begonnen;
III. primair de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans al haar verzoeken af te wijzen. Subsidiair te bepalen dat een eventuele bijdrage in de kosten van de kinderen door de man niet bij vooruitbetaling dient te worden voldaan, maar binnen 5 dagen na ontvangst van zijn volledige maandinkomen uit [onderneming 1]
3.3.
De vrouw handhaaft haar oorspronkelijke verzoeken en verzoekt, voor het geval partijen onderling geen overeenstemming bereiken:
- te bepalen dat de zorgregeling zoals deze door de man is opgesteld in zijn verweerschrift met zelfstandige verzoeken wordt vastgesteld, met dien verstande
dat de vakantieweken in de zomer worden verdeeld volgens een 2x2xlxl schema, waarbij ouders ieder jaar wisselen;
- te bepalen dat partijen ieder jaar voor 1 juni een zorgkalender opstellen waarin het zorgschema is opgenomen. Ouders dienen hieraan beide hun medewerking te
verlenen;
- te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 314 per kind per maand betaalt, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4.
De vrouw verzoekt na wijziging, te bepalen dat:
  • de zorgregeling tussen de man en [kind 2] , [kind 3] en [kind 1] zal worden gewijzigd in die zin dat ze om de twee weken bij de man verblijven in het weekend. De ene keer van zondag 12.00 uur tot zondag 19.00 uur en de andere keer van zaterdag 12.00 uur tot zondag 19.00 uur, waarbij voor [kind 1] een opbouwregeling zal gelden,
  • het gezamenlijk gezag zal worden beëindigd en de vrouw voortaan met het eenhoofdig gezag zal worden belast.
3.5.
De vrouw heeft aanvullend verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen.

4.De beoordeling

Ouderschapsplan (ontvankelijkheid)
4.1.
In de wet staat dat ouders pas een verzoek tot echtscheiding kunnen doen, als zij een ouderschapsplan hebben gemaakt waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun kinderen. In dat ouderschapsplan moeten in ieder geval afspraken zijn opgenomen over de manier waarop zij de zorg over hun kinderen zullen verdelen, hoe zij elkaar over hun kinderen zullen informeren en hoe zij de kosten zullen delen.
4.2.
Hier hebben de ouders geen ouderschapsplan gemaakt. Het echtscheidingsverzoek voldoet daardoor niet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Toch vindt de rechtbank dat de ouders hier het verzoek tot echtscheiding mogen doen. Er is namelijk al hulpverlening betrokken bij het gezin. De ouders zijn op dit moment gestart met het traject Solo Parallel Ouderschap. De rechtbank is van oordeel dat op dit moment niet van partijen gevergd kan worden om een door beiden ondertekend ouderschapsplan in te dienen en zal daarom het verzoek tot echtscheiding beoordelen.
4.3.
Het verzoek van de vrouw om te bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking wordt afgewezen, omdat er geen door beide partijen ondertekend ouderschapsplan is overgelegd.
Echtscheiding
4.4.
De rechtbank zal op verzoek van beide partijen de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. De vrouw en de man hebben gezegd dat dat zo is.
Raadsonderzoek
4.5.
De Raad heeft aangeboden onderzoek te doen en te rapporteren over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Zo nodig zal de Raad het onderzoek uitbreiden naar een beschermingsonderzoek. De Raad maakt zich ernstig zorgen over de dynamiek tussen de ouders en of zij nog in staat zijn om de belangen van hun kinderen voorop te stellen. Beide partijen hebben toegezegd mee te werken aan het onderzoek.
4.6.
De rechtbank zal een raadsonderzoek gelasten, maar enkel naar het gezag en de zorgregeling. De rechtbank heeft genoeg informatie om alvast te beslissen over de hoofdverblijfplaats. De rechtbank zal uitleggen waarom.
4.7.
De rechtbank maakt zich ernstig zorgen over de emotionele veiligheid van de kinderen bij de man. De rechtbank heeft de geluidsfragmenten geluisterd die de vrouw heeft ingediend. Daarop is te horen hoe de man tegen de kinderen spreekt. De toon, intensiteit en bewoordingen die de man gebruikt zijn niet anders te omschrijven dan als intimiderend, neerbuigend en kwetsend. De man zegt dat het momentopnames zijn zonder enige context, maar de rechtbank is van oordeel dat in iedere context of situatie het gebruik van deze toon en woorden tegen een kind volstrekt onacceptabel is. Dat is ook de reden dat de rechtbank een onderzoek naar de hoofdverblijfplaats niet nodig vindt en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal vaststellen.
4.8.
Een onderzoek naar een wijziging van het gezag en hoe de zorgregeling tussen de man en de kinderen eruit zou moeten zien, acht de rechtbank wel wenselijk. De vrouw heeft gesteld dat de man de beslissingen over de kinderen tegenhoudt en/of vertraagd. Zij heeft daarbij de volgende voorbeelden gegeven:
  • toestemming voor vakantie wat pas is gelukt na inzet van de advocaat,
  • het verlengen van de paspoorten, wat pas is gelukt bij de zitting voorlopige voorzieningen,
  • hulpverlening CJG voor de kinderen, wat uiteindelijk pas na 8 maanden is gestart, omdat de vader hulpverlening vanuit [een zorgverlener] wenst, wat door de gemeente van de kinderen niet is ingekocht en daarom niet wordt vergoed,
  • orthopedagogisch onderzoek voor [kind 2] op school, waarbij de vader pas akkoord geeft nadat school dreigt met een zorgmelding,
  • de aanmelding van [kind 2] voor de topklas op advies van de orthopedagoog, waarvoor de vader geen toestemming tekent.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat deze vertraging in het verlenen van toestemming zorgelijk is en een grond voor eenhoofdig gezag kan vormen. Op dit moment bestaat er echter onduidelijkheid over de vraag of deze problemen en verschil van inzicht in wat de kinderen nodig hebben, binnen een redelijke termijn opgelost kan worden. Wellicht kan de inzet van hulpverlening hier nog aan bijdragen. Beide partijen lijken open te staan voor hulpverlening. Echter ook over de specifieke vorm van hulpverlening zijn partijen het niet met elkaar eens. De hulpverlening heeft het traject Parallel Solo Ouderschap geadviseerd. Dit traject richt zich op het vormgeven van het eigen ouderschap waarbij je zo min mogelijk ‘over de schutting kijkt’ bij de andere ouder. De vrouw staat achter dit traject. Zij stelt dat er sprake is (geweest) van intiem terreur in de vorm van verbaal huiselijk geweld, waardoor samenwerking met de man niet van haar gevergd kan worden. Dit geadviseerde traject is echter niet wat de man voor ogen heeft. De man wil een ander traject volgen, namelijk een SCHIP-traject. Dit traject is gericht op verbetering van de onderlinge communicatie en samenwerking, zodat de ouders gezamenlijk hun ouderschap kunnen vormgeven.
De rechtbank geeft de man mee dat de betrokken hulpverlening het beste in staat is te adviseren welke vorm van hulpverlening passend is in de situatie van partijen. De hulpverlening heeft partijen geadviseerd een traject Parallel Solo Ouderschap te volgen. De rechtbank verwacht van de man dat hij zich, in het belang van zijn kinderen, voegt naar dit advies.
4.10.
De man verbindt de problemen, zo begrijpt de rechtbank, aan de huidige scheidingssituatie waarbij er weinig vertrouwen meer is in de ander en hij onvoldoende wordt meegenomen in de te nemen beslissingen. De vrouw stelt dat de problemen structureel van aard zijn en dat er tijdens de relatie (al) sprake was van verbaal geweld en intiem terreur en dit op haar en de kinderen veel impact heeft. Zij heeft dit ook onderbouwd met de geluidsopnamen en verschillende schriftelijke stukken. Partijen hebben bovendien een andere visie over welke hulp helpend is en interpreteren de terugkoppeling van de hulpverlening op een andere manier. Daar komt bij dat het niet helpend is dat de hulpverlening terugkoppelt ‘neutraal te communiceren’ in haar verslagen, omdat het dossier voor het ouderschapstraject op naam van één van de kinderen staat en dit kind dus vanaf zijn achttiende als enige inzage heeft in de verslagen en rapportages die vooral gaan over de interactie tussen ouders. Dit maakt het voor de rechtbank ingewikkeld om de conclusies van de hulpverlening op waarde te schatten, zodat een onderzoek van de Raad wenselijk is. Daarnaast wijst de rechtbank de hulpverlening er ten overvloede op dat een jeugdhulpvoorziening, zoals een ouderschapstraject, op grond van de Jeugdwet ook aan ouders kan worden toegekend. [1] Dat betekent dat de dossiers ook zonder meer op naam van de ouders kunnen worden gezet, de kinderen daarin op termijn niet zonder meer inzage kunnen krijgen, en de hulpverlening dan op een duidelijker en feitelijker manier kan rapporteren zonder de kool en de geit te sparen.
4.11.
De Raad schat in vier maanden nodig te hebben voor onderzoek en rapportage. De rechtbank verzoekt de Raad om uiterlijk 15 oktober 2024 te rapporteren en de volgende vragen te beantwoorden:
  • in hoeverre is er een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of is wijziging van het gezag om andere redenen in het belang van de kinderen noodzakelijk?
  • is een wijziging van het gezag, zoals door de vrouw wordt verzocht, in het belang van de kinderen?
  • welke mogelijkheden zijn er voor een zorgregeling van de kinderen met de man?
  • zijn er omstandigheden die een zorgregeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit het kind en welke vanuit de ouder(s)? Hoe en op welke termijn zijn deze omstandigheden op te heffen?
  • hoe zou een zorgregeling (vorm en frequentie) er in het belang van de kinderen uit moeten zien?
  • in hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in voornoemde vragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de te nemen beslissing?
4.12.
Rekening houdend met de duur van het onderzoek, bepaalt dat rechtbank dat de mondelinge behandeling wordt voortgezet op
maandag 25 november 2024 om 09.30 uur. Voor de mondelinge behandeling wordt 60 minuten uitgetrokken. Voor de volledigheid meldt de rechtbank dat deze tussenbeschikking geldt als oproep voor de mondelinge behandeling. Partijen ontvangen hiervoor (mogelijk) geen aparte oproep.
Voorlopige zorgregeling
4.13.
Het is belangrijk dat er lopende het raadsonderzoek duidelijkheid is over het contact tussen de man en de kinderen. Op dit moment wordt de regeling uit de beschikking voorlopige voorzieningen uitgevoerd voor [kind 2] en [kind 3] . [kind 1] gaat sinds januari 2024 niet meer naar de man. De rechtbank zal lopende het raadsonderzoek aansluiting zoeken bij de bestaande regeling voor [kind 2] en [kind 3] . Gelet op de inhoud van het kindgesprek acht de rechtbank het niet in het belang van [kind 1] om voor haar een regeling vast te stellen. Mocht in de loop van het onderzoek ruimte ontstaan bij [kind 1] om het contact met haar vader te herstellen, dan kan dat. De man wil [kind 1] daarin alle ruimte geven die zij nodig heeft.
De man heeft verzocht om de starttijd voor [kind 3] gelijk te stellen aan die van [kind 2] , omdat [kind 3] eerder uit school is dan [kind 2] . Daardoor moet de man nu drie uur overbruggen en het lukt hem niet om daar goede invulling aan te geven. De man wil daarom de kinderen om 16.00 uur ophalen bij de vrouw thuis.
4.14.
De rechtbank begrijpt dat het voor de man onhandig is dat de kinderen op verschillende momenten uit zijn, maar wil de man wel meegeven dat dit een probleem is waar alle ouders met schoolgaande kinderen mee kampen. Nu de man zelf aangeeft geen invulling te kunnen geven aan de middag, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw grotendeels toewijzen en bepalen dat de kinderen van zaterdag tot zondag bij de man verblijven. De rechtbank vindt de door de vrouw verzochte starttijd van 12.00 uur echter te laat en zal bepalen dat [kind 3] en [kind 2] vanaf zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven, waarbij de vrouw de kinderen op zaterdag naar de man brengt en de man de kinderen op zondag terugbrengt bij de vrouw.
4.15.
De man heeft verzocht een regeling voor de vakanties en feestdagen vast te stellen. De vrouw ziet geen ruimte voor een vakantieregeling gelet op de gespannen verhoudingen.
De rechtbank zal gelet op de duur van het raadsonderzoek een beslissing nemen over de zomervakantie en herfstvakantie. De rechtbank acht een verdeling bij helfte waarbij de kinderen drie weken bij de ene ouder zijn en drie weken bij de ander, op dit moment niet in belang van de kinderen omdat ze dan te lang zonder de andere ouder zijn. De rechtbank zal als voorlopige vakantieregeling bepalen dat [kind 2] en [kind 3] in de zomervakantie twee weken bij de man zijn, dan twee weken bij de vrouw, vervolgens één week bij de man en de laatste week bij de vrouw. Voor de herfstvakantie geldt de regeling uit de beschikking voorlopige voorzieningen. Dat betekent dat de vakantie bij helfte wordt gedeeld met wisselmoment op woensdag 12.00 uur. Ook hier geldt dat [kind 1] mag aansluiten als zij zelf wil.
De definitieve beslissing over de verdeling van de vakanties en feestdagen wordt, als onderdeel van de zorgregeling, aangehouden.
4.16.
Beide partijen hebben toegezegd de ander toestemming te zullen verlenen voor een vakantie met de kinderen binnen Europa.
Kinderalimentatie
4.17.
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie.
Ingangsdatum
4.18.
Partijen hebben geen standpunt ingenomen over de ingangsdatum van de alimentatie. De rechtbank zal de ingangsdatum bepalen op de datum van deze beschikking.
Meerdere onderhoudsverplichtingen
4.19.
Beide partijen hebben een kind uit een eerdere relatie. Ze zijn beiden onderhoudsplichtig voor [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . De vrouw is daarnaast onderhoudsplichtig voor [kind 4] en de man voor [kind 7] .
4.20.
Als iemand onderhoudsplichtig is voor meer dan één kind, dan moet de rechtbank beoordelen wat diegene in totaal kan betalen voor zijn/haar kinderen en dat over alle kinderen verdelen. De Hoge Raad heeft daarbij bepaald dat het beschikbare geld gelijk over de kinderen moet worden verdeeld, tenzij er bijzondere redenen zijn waarom dit anders verdeeld moet worden. [2] Een reden voor zo’n andere verdeling kan zijn dat het ene kind aantoonbaar meer kost dan het andere kind.
Behoefte kinderen
4.21.
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind zijn. Dat wordt de ‘behoefte’ van het kind genoemd. De hoogte van de behoefte hangt af van de hoogte van het gezinsinkomen. Hoe meer ouders te besteden hebben, hoe meer zij uitgeven aan hun kinderen.
4.22.
Partijen zijn het erover eens dat voor de behoefte van de kinderen moet worden aangesloten bij het hoogste tabelbedrag uit de Nibudtabellen, gebaseerd op de inkomensgegevens uit 2022. De rechtbank zal de behoefte baseren op een gezin van 4 kinderen, omdat partijen hebben verklaard dat [kind 4] op het moment van uiteengaan volledig in hun gezin meedraaide. Gelet op de leeftijden van de kinderen in 2022 gaat de rechtbank uit van 8 punten. Daarbij hoort een behoefte van € 1.855 per maand.
Gecorrigeerd voor de inflatie (geïndexeerd) is dat nu in 2024 € 2.037 per maand, afgerond dus € 509 per kind per maand.
4.23.
Partijen hebben geen standpunt ingenomen over de behoefte van [kind 7] .
Draagkracht ouders
4.24.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [3]
4.25.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie.
Draagkracht man
4.26.
De vrouw stelt dat aan de zijde van de man moet worden gerekend met zijn oude inkomen van € 90.000 bruto per jaar dat de man ontving vanuit de ondernemingen van partijen. De vrouw meent dat de man sinds zijn schorsing en ontslag als bestuurder onvoldoende pogingen heeft gedaan om weer inkomen te genereren. Hij had bijvoorbeeld zelf een nieuwe onderneming kunnen starten of kunnen solliciteren, gelet op zijn werkervaring.
De man betwist dat van zijn oude inkomen moet worden uitgegaan. De man vindt zijn schorsing en ontslag onrechtmatig en wil zijn ontslag als bestuurder aanvechten. In de tussentijd kan niet van hem gevergd worden om een andere baan te zoeken. Daarnaast heeft hij niet de financiële middelen om een ander bedrijf op te starten, omdat de vrouw weigert om hem zijn inkomen uit te keren.
4.27.
Voorop staat dat het bij het bepalen van de draagkracht van de man als alimentatieplichtige niet alleen aankomt op het inkomen dat de man daadwerkelijk ontvangt, maar ook op het inkomen dat hij redelijkerwijs kan worden geacht te kunnen verwerven. Voor de beantwoording van de vraag of al dan niet rekening moet worden gehouden met het inkomensverlies aan de zijde van de man, dient allereerst te worden beoordeeld of dit inkomensverlies voor herstel vatbaar is.
4.28.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet zonder meer het geval is. Bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van [datum] is de man voor de duur van vijf maanden geschorst als bestuurder van [onderneming 1] en [onderneming 2] . Vervolgens is de man tijdens de aandeelhoudersvergadering van [datum] ontslagen als bestuurder. Hij is bij de Kamer van Koophandel uitgeschreven. De man heeft bezwaar gemaakt tegen de uitschrijving, omdat hij meent dat er geen sprake is van een rechtmatig ontslag. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat hij zijn ontslag wenst aan te vechten. In het geval de man zijn ontslag succesvol aanvecht, betekent dit dat hij weer in zijn functie van bestuurder hersteld kan worden. Het is echter niet aan de rechtbank om hierover een oordeel te vellen. De situatie is op dit moment zo dat de man ontslagen is en hij niet probleemloos terug kan keren in zijn oude functie. Het inkomensverlies is daarmee niet zonder meer voor herstel vatbaar.
4.29.
Vervolgens is de vraag aan de orde of het inkomensverlies verwijtbaar is. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. In hetzelfde vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van [datum] heeft de voorzieningenrechter de schorsing van de man als volgt gemotiveerd. Door de huwelijksproblemen kunnen partijen zakelijk niet meer samenwerken. Hierdoor is een patstelling tussen partijen ontstaan waardoor het voortbestaan van de onderneming op het spel staat. De voorzieningenrechter weegt bij het schorsing mee dat de man de belangen van de onderneming niet altijd voorop lijkt te stellen. De man eist namelijk van de vrouw dat zij verantwoording aflegt over alles wat zij voor de onderneming doet, zonder daarbij zelf enige actie te ondernemen. Ook heeft hij zonder overleg zakelijke relaties bericht dat gewerkt wordt aan de ontbinding van de onderneming en dat hij de onderneming alleen zal voortzetten. Tot slot weegt de voorzieningenrechter mee dat de man weigert een advocaat in te schakelen in verband met het zakelijke geschil over de opeisbaarheid van een zakelijke lening van anderhalf miljoen van een onderneming van de moeder van de man, welke opeisbaarheid kan leiden tot faillissement van de onderneming van partijen. Uit deze overwegingen volgt dat de man is geschorst gelet op zijn gedragingen als bestuurder van de BV’s. Dit is verwijtbaar.
4.30.
De rechtbank gaat daarom uit van een inkomen van de man van € 90.000 bruto per jaar. Het netto besteedbaar inkomen van de man komt daarmee op € 4.766 per maand. Zijn draagkracht is dan € 1.446 per maand.
Draagkrachtverdeling van de man
4.31.
Deze draagkracht moet de rechtbank verdelen over alle kinderen waar hij onderhoudsplichtig voor is. In zijn geval gaat het om [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 7] . De behoefte van [kind 7] is niet bekend. Tussen partijen is niet in geschil dat de man maandelijks € 120 aan kinderalimentatie betaalt en dat deze bijdrage niet geïndexeerd wordt.
4.32.
De rechtbank zal de bijdrage voor [kind 7] van de beschikbare draagkracht van de man afhalen. Er blijft dan € 1.326 per maand over voor [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] .
Draagkracht vrouw
4.33.
Voor het bepalen van de draagkracht van de vrouw rekent de rechtbank in ieder geval met het inkomen van € 90.000 bruto per jaar dat niet in geschil is tussen partijen.
De man stelt dat de vrouw daarnaast extra inkomsten heeft, omdat zij ook vanuit haar andere onderneming(en) factureert. Volgens de man kan de vrouw met het inkomen van € 90.000 niet al haar lasten dragen. Hij maakt daaruit op dat de vrouw extra inkomen heeft. De vrouw erkent dat zij de lasten niet kan dragen op basis van haar inkomen uit de BV. Om alle lasten van de echtelijke woning en de kinderen te kunnen blijven dragen ‘leent’ zij daarom geld van een andere onderneming. Hierdoor bouwt zij een rekening-courant schuld op. Het bedrag dat zij leent moet volgens de vrouw daarom niet aangemerkt worden als inkomen. Zij hoopt de schuld (deels) terug te kunnen betalen na verkoop van de echtelijke woning.
4.34.
De rechtbank houdt geen rekening met hogere inkomsten voor de berekening van de draagkracht van de vrouw. De vrouw heeft voldoende onderbouwd dat zij dit geld onttrekt aan één van de ondernemingen en op die manier een rekening-courantschuld opbouwt. Het gaat dus niet om inkomen.
4.35.
Het netto besteedbaar inkomen van de vrouw is dan € 5.893 per maand. Volgens de hiervoor vermelde methode heeft zij een draagkracht van € 1.998 per maand.
Draagkrachtverdeling vrouw
4.36.
De vrouw is onderhoudsplichtig voor [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] en [kind 4] . De draagkracht moet de rechtbank verdelen over alle kinderen. De kinderen hebben dezelfde behoefte en daarmee dus ieder evenveel nodig. Daarom verdeelt de rechtbank de draagkracht gelijk over de kinderen. Dat betekent dat er voor ieder kind afgerond een bedrag van € 500 per maand beschikbaar is.
Verdeling kosten
4.37.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de ‘draagkrachtvergelijking’ genoemd.
4.38.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 2.826 per maand. Dit is genoeg om alle kosten van [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] te betalen, want die zijn € 1.527 per maand (€ 509 per kind per maand).
Dit betekent dat de man een deel van (1326 / 2826 x 1527 =) € 716 per maand moet dragen en de vrouw een deel van (1500 / 2826 x 1527 =) € 811 per maand.
Zorgkorting
4.39.
De man maakt op de dagen dat de kinderen bij hem verblijven kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet hij – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
4.40.
Bij de voorlopige zorgregeling voor [kind 2] en [kind 3] past een zorgkorting van 15% van de behoefte. 15% van de behoefte komt neer op € 76 per maand per kind.
Voor [kind 1] stelt de rechtbank geen voorlopige zorgregeling vast. De rechtbank rekent daarom voor haar met een zorgkorting van 5% van de behoefte, dus € 25 per maand.
Het aandeel van de man in de kosten van de kinderen is € 716 per maand. Dat is afgerond € 239 per kind per maand. Dat betekent dat de man voor [kind 2] en [kind 3] een alimentatie dient te betalen van € 163 per kind per maand en voor [kind 1] € 214 per maand.
Alimentatie vooruitbetalen
4.41.
De man verzoekt te bepalen dat hij de alimentatie niet bij vooruitbetaling hoeft te bepalen, maar binnen 5 dagen na ontvangst van zijn volledige maandinkomen uit [onderneming 1]
4.42.
Dit verzoek wijst de rechtbank af. De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten van de kinderen die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.43.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen getrouwd op [datum] in de gemeente [plaats] ;
5.2.
stelt de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen:
  • [kind 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [kind 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [kind 3], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
vast bij de vrouw;
5.3.
stelt als
voorlopigezorgregeling vast dat:
  • [kind 2] en [kind 3] om het weekend (in het weekend dat [kind 7] ook bij de man is) vanaf zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven, waarbij de vrouw de kinderen op zaterdag naar de man brengt en de man de kinderen op zondag terugbrengt bij de vrouw,
  • [kind 2] en [kind 3] in de zomervakantie twee weken bij de man zijn, dan twee weken bij de vrouw, vervolgens één week bij de man en de laatste week bij de vrouw,
  • de herfstvakantie bij helfte wordt gedeeld met wisselmoment op woensdag 12.00 uur,
  • [kind 1] mag aansluiten bij deze regeling als zij zelf wil;
5.4.
bepaalt dat de man met ingang van 27 juni 2024:
  • met € 163 per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] en [kind 3] ,
  • met € 214 per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] ,
bij vooruitbetaling te voldoen;
5.5.
verklaart onderdeel 5.2, 5.3 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
houdt de beslissing over het gezag en de definitieve zorgregeling inclusief de regeling voor de vakanties en feestdagen aan met het verzoek aan de Raad om
uiterlijk 15 oktober 2024te rapporteren zoals vermeld in 4.11;
5.7.
bepaalt dat de mondelinge behandeling wordt voortgezet op
25 november 2024 om 09.30 uur.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. E.L. de Jongh, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 2.3 Jeugdwet bepaalt immers: ‘Indien naar het oordeel van het college een jeugdige
2.HR 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451.
3.Artikel 1:397, lid 2 BW.