ECLI:NL:RBGEL:2024:3721

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 6045
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een omgevingsvergunning voor de herontwikkeling van een perceel in Nunspeet

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de herontwikkeling van een perceel in Nunspeet. De vergunning betreft de realisatie van een commerciële ruimte op de begane grond en drie (koop)woonappartementen op de verdieping. Eiser betwist de rechtmatigheid van de vergunning, stellende dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat de bouwhoogte van 11,15 meter te hoog is in vergelijking met de maximale toegestane hoogte van 9 meter. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te wijken van het bestemmingsplan, omdat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door hem aangedragen alternatieve locatie voor de parkeergarage een gelijkwaardig resultaat met minder bezwaren kan opleveren. Ook de vrees voor geluidsoverlast van de technische installaties wordt door de rechtbank niet onderbouwd, aangezien de afstand tot de perceelgrens voldoende is om geluidshinder te voorkomen. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/6045

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats]

(gemachtigden: [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de herontwikkeling van [locatie] in [plaats] . [1]
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: Eiser met [persoon A] , gemachtigde van het college en gemachtigden van de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

Waar gaat deze procedure over?
1. Op 31 maart 2020 heeft de derde-partij een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een commerciële ruimte op de begane grond en drie (koop)woonappartementen op de verdieping op het perceel [locatie] in [plaats] .
1.1.
Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan “Nunspeet-Centrum” omdat het grootste deel van de bebouwing buiten het bouwvlak valt en de bouwhoogte van 11,15 meter hoger is dan de maximale toegestane bouwhoogte van 9 meter.
1.2.
Om het bouwplan toch mogelijk te maken heeft het college op 8 november 2022 een omgevingsvergunning verleend waarmee afgeweken wordt van het bestemmingsplan op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 3° van de Wabo. Op grond van dit laatste artikel kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Bij de aanvraag is door de derde-partij een ruimtelijke onderbouwing ingediend van adviesbureau SRO van juli 2021. Deze ruimtelijke onderbouwing maakt deel uit van de verleende omgevingsvergunning.
1.3.
Eiser heeft tegen het voornemen om de omgevingsvergunning te verlenen een zienswijze ingediend. Hierop heeft het college gereageerd in de zienswijzennota van september 2022.
1.4.
De gemeenteraad van de gemeente Nunspeet heeft op 20 oktober 2022 een verklaring van geen bedenkingen voor het project afgegeven.
1.5.
Eiser woont in de nabijheid van het perceel.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht
4. Op 1 januari 2024 is de Wabo ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [2]
Wanneer kan het college afwijken van het bestemmingsplan?
5. De beslissing om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor een project dat in strijd is met het bestemmingsplan, is een bevoegdheid van het college. Gelet op de aanhef van dit artikel mag het project niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de zijn toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Is sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening?
6. Eiser voert aan dat de verleende omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat het bouwwerk te hoog wordt. Eiser verwacht dat hij last heeft van het hoge gebouw dicht bij zijn (kleinere) woning. Eiser verwacht daarnaast last te ondervinden van de te bouwen parkeergarage. Ten slotte vreest eiser voor geluidsoverlast van de technische installaties, omdat nog niet duidelijk is waar die precies zullen worden geplaatst.
Bouwhoogte
7. Eiser voert aan dat de bouwhoogte van 11,15 meter te hoog is in relatie tot de in het bestemmingsplan aangegeven maximale bouwhoogte van 9 meter. Een bouwhoogte van 9 meter zou naar mening van eiser beter passen in het straatbeeld, mede gelet op de hoogte van de woning van eiser die direct naast het perceel staat, enkel gescheiden door een straat. Door een hogere bouwhoogte toe te staan wordt volgens eisers onvoldoende rekening gehouden met zijn belangen en het straatbeeld ter plaatse. Daarnaast voert eiser aan dat de dorpsbouwmeester in zijn welstandsadvies niet goed heeft gekeken naar het bouwplan.
7.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening en dat geen sprake is van een onaanvaardbare impact op de belangen van eiser. In de ruimtelijke onderbouwing van juli 2021 staat dat de ontwikkeling goed is in te passen in de bestaande omgeving en dat de ontwikkeling ruimtelijk aanvaardbaar is. Daarnaast past het toevoegen van drie extra woningen op een inbreidingslocatie volgens het college als oplossing voor de woningbehoefte binnen de gemeente. Dit volgt uit de beleidsregel “Woningbouw op Maat” naar aanleiding van de geactualiseerde Woonvisie "werken aan een duurzaam en vitaal Nunspeet" (Woonvisie 2015) en staat ook in de Woonvisie 2020-2025. In deze stukken wordt de nadruk gelegd op het benutten van potentiële inbreidingslocaties in onder andere de kern van [plaats]. In de Woonvisie 2015 staat dat de prioriteit ligt bij inbreidingslocaties die een aanzienlijke verbetering van de stedenbouwkundige structuur van een woonomgeving met zich meebrengen. De verbetering van de ruimtelijke
kwaliteit is hier gelegen in het feit dat de rommelige uitstraling van [locatie] door de
onsamenhangende bouw en het ontbreken van een duidelijke rooilijn en erfbegrenzing
tegengegaan wordt.
Daarnaast heeft het college aangegeven dat uit het welstandsadvies van de Dorpsbouwmeester van maart 2020 blijkt dat wordt voldaan aan de criteria uit de “welstandsnota Nunspeet 2015” en dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. In het welstandsadvies is geconcludeerd dat de nokhoogte van 11,20 meter passend is gezien dit een kapprofiel betreft met een lagere gootlijn. Deze gootlijn sluit weer goed aan op [locatie 2]
7.2.
De rechtbank oordeelt gelet op de voorgaande dat het college tot de conclusie heeft kunnen komen dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft kunnen overwegen dat de hoogte van het pand van 11,15 meter weliswaar hoger is dan wat mogelijk is op grond van het bestemmingsplan, maar wel past in deze omgeving. Dat een nieuwe ontwikkeling hoger is en een grotere dichtheid kent dan de bestaande bebouwing past daarbij. Daarnaast heeft het college kunnen overwegen dat het gaat het om een inbreidingslocatie in de centrumschil van [plaats] en dat dit een gewenste ontwikkeling is gelet op het voornoemde gemeentelijk beleid en woonvisies.
7.3.
Voor zover eiser het niet eens is met het welstandsadvies, verwijst de rechtbank naar vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] . De Afdeling heeft geoordeeld dat een college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, op dat advies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, al dan niet onder verwijzing naar een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de feiten waarvan de welstandscommissie is uitgegaan niet kloppen.
Parkeergarage
8. Eiser voert aan dat hij vreest dat de drie parkeergarages, die aan zijn zijde van het perceel worden gerealiseerd, voor overlast gaan zorgen bij het in- en uitrijden. Koplampen en remlichten zullen bij eiser naar binnen schijnen als de auto’s de parkeergarages in- en uitrijden. Volgens eiser had gekozen moeten worden voor een alternatief waarbij de parkeergarages gericht zijn naar [locatie] omdat het in- en uitrijden dan gericht is naar de weg en niet naar de woning van eiser.
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de parkeergarages slechts een beperkt aantal verkeersbewegingen met zich meebrengen omdat het om privégarages van de bewoners gaat. Dit zal niet tot een onaanvaardbare toename van verkeer leiden.
Daarnaast volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling dat het bevoegde gezag moet beslissen op een aanvraag zoals die is ingediend. Als een project op zichzelf voor dat gezag aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven alleen dan tot de weigering van een omgevingsvergunning in strijd met het bestemmingsplan leiden, als op voorhand duidelijk is dat door de uitvoering van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren kan worden bereikt. Dat volgt uit onder andere de uitspraken van de Afdeling van 9 maart 2016 [4] en 1 april 2020 [5] . Uit die uitspraken volgt ook dat het aan degene is die zich op een alternatief beroept om aannemelijk te maken dat het alternatief voldoet aan die voorwaarden.
Het betoog van eiser dat het college heeft miskend dat er een beter, minder belastend, alternatief is voor de parkeergarages slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het aansluiten van de garages op [locatie] niet de voorkeur heeft, omdat dit ten koste gaat van een tweetal openbare parkeerplaatsen en een laad- en losplek voor het vrachtverkeer. Daarnaast voorkomt de huidige locatie extra conflictpunten op [locatie] . De verkeersveiligheid in algemene zin heeft het college daarom zwaarder laten wegen dan het persoonlijk belang van eiser. Dat betekent dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat met de door hem aangedragen alternatieve locatie een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren kan worden bereikt. Hieruit volgt dat het college bij haar afweging het algemeen belang van verkeersveiligheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan het persoonlijke belang van eiser.
Technische installatie
9. Eiser voert aan dat hij vreest voor geluidsoverlast van de te plaatsen technische installatie.
9.1.
Eiser heeft tijdens de zitting aangegeven dat hij deze beroepsgrond heeft aangevoerd omdat het voor hem niet duidelijk was waar de technische installaties zouden komen. Toen tijdens de zitting bleek dat de technische installaties alleen conform de aanvraag geplaatst mogen worden, heeft eiser gezegd dat hij er dan geen probleem mee heeft.
De rechtbank is overigens van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het niet aannemelijk is dat er geluidshinder valt te verwachten. In de berging zal de warmtepomp worden geplaatst en het buitendeel van de warmtepomp op het dak. Daarnaast zal de afzuigventilator voor de winkel op het dak worden geplaatst. De technische installatie bevindt zich op het platte dak tussen de kappen. De afstand tussen het buitendeel van de warmtepomp en de perceelgrens van eiser is ongeveer 14,5 meter. Daarnaast wordt het geluid belemmerd vanwege de tussengelegen kap. Verder heeft het college aangegeven dat ten tijde van het verlenen van de vergunning het Bouwbesluit 2012 van toepassing was. In artikel 3.8, tweed lid van het Bouwbesluit is bepaald, dat voor buiten een maximaal geluidsvermogen op de erfgrens van 40 dB is toegestaan. [6] Hiermee dient de derde-partij rekening te houden bij de aanschaf en plaatsing van een warmtepomp.
Mocht op enig moment blijken dat niet aan deze norm wordt voldaan dan heeft eiser de mogelijkheid om een verzoek om handhaving in te dienen bij het college.
10. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het college heeft kunnen vaststellen dat geen sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening en het college heeft kunnen afwijken van het bestemmingsplan.
Planschade
11. Ten aanzien van het betoog van eiser dat het bouwplan door de omvang en de afstand tot zijn perceel de nodige negatieve invloed heeft op de waarde van zijn woning overweegt de rechtbank dat in de voorliggende procedure de rechtbank alleen de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning beoordeelt. De vraag of eiser recht heeft op planschade komt in deze procedure niet aan de orde. Indien eiser meent dat hij recht heeft op een tegemoetkoming in planschade kan hij daarvoor een verzoek indienen bij het college.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. Dijkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De omgevingsvergunning is voorbereid met de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure zoals opgenomen in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1969.
6.Per 1 januari 2024 staat deze norm opgenomen in artikel 4.107, tweede lid van het Besluit bouwwerken leefomgeving. In dat artikel staat dat een installatie voor warmte- of koudeopwekking, die is opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, op de perceelgrens met een bouwwerkperceel voor een andere woonfunctie een geluidsniveau van ten hoogste 40 dB veroorzaakt.