ECLI:NL:RBGEL:2024:3672

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
05/291208-23 en 08/328053-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 41.457,38 in strafzaak tegen verdachte

Op 18 juni 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1979 en momenteel gedetineerd. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de officier van justitie vorderingen heeft ingediend met betrekking tot twee parketnummers: 05/291208-23 en 08/328053-23. De officier van justitie heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op respectievelijk € 47.744,65 en € 16.627,50. Tijdens de zitting heeft de officier van justitie zijn vorderingen aangepast, waarbij het geschatte voordeel voor parketnummer 05/291208-23 is verlaagd naar € 43.597,34, na aftrek van bepaalde bedragen. De verdediging heeft betoogd dat er geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel en dat bepaalde bedragen in mindering moeten worden gebracht.

De rechtbank heeft de vorderingen beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit verschillende diefstallen, waaronder insluipingen in scholen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel voor beide parketnummers samen € 41.457,38 bedraagt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald die door de officier van justitie kan worden gevorderd.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De zaak is behandeld in aanwezigheid van de griffier, en het bewijs is gebaseerd op proces-verbaal van de politie en andere schriftelijke bescheiden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Tegenspraak
Parketnummers: 05/291208-23 en 08/328053-23 (gev. ttz) (ontneming)
Datum uitspraak : 18 juni 2024
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1979 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. A.A. Boersma, advocaat in Amsterdam.

1.De inhoud van de vordering

Ten aanzien van parketnummer 05/291208-23 vordert de officier van justitie dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 47.744,65.
Ten aanzien van parketnummer 08/328053-23 vordert de officier van justitie dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 16.627,50.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vorderingen aangepast. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van parketnummer 05/291208-23 op het standpunt gesteld dat de overboekingen ter hoogte van € 4.242,09 geen wederrechtelijk verkregen voordeel betreffen. Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet daarom worden geschat op
€ 43.597,34. Van het wederrechtelijk verkregen voordeel moeten de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen worden afgetrokken. Dat betekent dat de betalingsverplichtingen aan de Staat ten aanzien van parketnummer 05/291208-23 op € 37.965,28 en ten aanzien van parketnummer 08/328053-23 op € 3.811,50 kunnen worden gesteld.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van daadwerkelijk verkregen wederrechtelijk voordeel. Verder is aangevoerd dat de niet door veroordeelde gepinde bedragen en toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen op de te ontnemen bedragen in mindering moeten worden gebracht.

3.De beoordeling van de vorderingen

Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank het op 18 juni 2024 tegen veroordeelde gewezen vonnis betrokken, waarbij hij veroordeeld is voor vijftien strafbare feiten, bestaande uit acht veroordelingen voor insluipingen in scholen waarbij hij pinpassen met bijbehorende pincodes en contant geld heeft weggenomen en zeven veroordelingen voor het (veelal meermaals) pinnen met die gestolen pinpassen.
Op basis van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan een geldbedrag worden ontnomen van een persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het strafbaar feit waarvoor hij veroordeeld is of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Deze beslissing is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
Parketnummer 05/291208-23
Ten aanzien van feit 1 is veroordeelde veroordeeld wegens diefstal van een geldbedrag van
€ 1.100,-. De rechtbank is van oordeel dat dit geldbedrag wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
Ten aanzien van feit 2 is veroordeelde veroordeeld wegens diefstal van geldbedragen van in totaal € 6.199,38 en € 12.371,50. De rechtbank is van oordeel dat deze geldbedragen wederrechtelijk verkregen voordeel betreffen. Ten aanzien van feit 2 is veroordeelde tevens veroordeeld wegens een zestal overboekingen voor een totaalbedrag van € 4.242,09 naar het rekeningnummer van een andere school. De rechtbank is van oordeel dat deze overboekingen geen wederrechtelijk verkregen voordeel betreffen.
Ten aanzien van feit 3 heeft veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel verkregen.
Ten aanzien van feit 4 is veroordeelde veroordeeld wegens diefstal van geldbedragen van in totaal € 15.115,-. De rechtbank is van oordeel dat dit geldbedrag wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
Ten aanzien van de feiten 5 en 6 is veroordeelde vrijgesproken, zodat geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Ten aanzien van feit 7 is veroordeelde veroordeeld wegens diefstal van een geldbedrag van
€ 410,-. De rechtbank is van oordeel dat dit geldbedrag wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
Ten aanzien van feit 8 is veroordeelde veroordeeld wegens diefstal van geldbedragen van in totaal € 2.500,-. De rechtbank is van oordeel dat dit geldbedrag wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
Ten aanzien van feit 9 is veroordeelde veroordeeld wegens diefstal van een geldbedrag van ongeveer € 400,-. De rechtbank is van oordeel dat dit geldbedrag ter hoogte van € 400,- wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 9 verder dat aan de benadeelde partij een vordering ter hoogte van € 400,- is toegewezen. Veroordeelde zal dit bedrag dus moeten terugbetalen. Dit bedrag wordt daarom op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering gebracht.
Het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van parketnummer 05/291208-23 bedraagt € 1.100,- plus € 6.199,38 plus € 12.371,50 plus € 15.115,- plus
€ 410,- plus € 2.500,- is € 37.695,88.
Parketnummer 08/328053-23
Ten aanzien van feit 1 heeft veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel verkregen.
Ten aanzien van feit 2 is veroordeelde veroordeeld wegens diefstal van een geldbedrag van in totaal € 5.631,-. De rechtbank is van oordeel dat dit geldbedrag wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
Ten aanzien van feit 3 is veroordeelde veroordeeld wegens diefstal van een geldbedrag van ongeveer € 300,-. Uit de aangifte volgt dat een contant geldbedrag van ongeveer € 250,- à € 300,- is weggenomen. De rechtbank gaat daarom in het voordeel van veroordeelde uit van een wederrechtelijk verkregen voordeel van € 250,-.
Ten aanzien van feit 4 is veroordeelde veroordeeld wegens diefstal van een geldbedrag van in totaal € 6.192,-. De rechtbank is van oordeel dat dit geldbedrag wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
Ten aanzien van feit 5 is veroordeelde veroordeeld wegens diefstal van een geldbedrag van
€ 450,-. De rechtbank is van oordeel dat dit geldbedrag wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
Ten aanzien van feit 6 is veroordeelde veroordeeld wegens diefstal van een geldbedrag van in totaal € 3.061,50. De rechtbank is van oordeel dat dit geldbedrag wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
Ten aanzien van feit 7 heeft veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel verkregen.
Ten aanzien van feit 8 is veroordeelde veroordeeld wegens diefstal van een geldbedrag van in totaal € 990,-. De rechtbank is van oordeel dat dit geldbedrag wederrechtelijk verkregen voordeel betreft.
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 verder dat aan de benadeelde partij een vordering ter hoogte van € 5.631,- is toegewezen. Ten aanzien van feit 4 is een vordering ter hoogte van € 6.192,- toegewezen. Ten aanzien van feit 8 is een vordering ter hoogte van
€ 990,- toegewezen. Veroordeelde zal deze bedragen dus moeten terugbetalen. Deze bedragen worden daarom op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering gebracht.
Het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van parketnummer 08/328053-23 bedraagt € 5.631,- plus € 250,- plus € 6.192,- plus € 450,- plus € 3.061,50 plus € 990,- min € 5.631,- min € 6.192,- min € 990,- is € 3.761,50.
Totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel
Het totaal aan wederrechtelijk verkregen voordeel ten aanzien van beide parketnummers bedraagt € 37.695,88 plus € 3.761,50 is € 41.457,38. De rechtbank zal veroordeelde veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 41,457,38;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 829 dagen.
Aldus gegeven door mr. E.H.T. Rademaker (voorzitter), mr. E.S.M. van Bergen en mr. A. Bril, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Clevers, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juni 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in: