ECLI:NL:RBGEL:2024:3670

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
05/281840-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak verkrachting en aanranding, veroordeling feitelijke aanranding van de eerbaarheid met toewijzing schadevergoeding

Op 14 juni 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verkrachting en aanranding. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat het slachtoffer ten tijde van de handelingen in een staat van bewusteloosheid verkeerde. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Dit oordeel was gebaseerd op de verklaringen van het slachtoffer en de resultaten van forensisch DNA-onderzoek, waaruit bleek dat het DNA van de verdachte op de kleding van het slachtoffer was aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de aangeefster had betast en gezoend, en dat hij haar had gedwongen tot deze handelingen door zijn onverwachte en ongewenste gedrag. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte onder invloed van alcohol verkeerde en dat dit zijn opzet op de feiten uitsloot. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 178 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/281840-23
Datum uitspraak : 14 juni 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsman: mr. A.H. Staring, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 mei 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 november 2021 te Tiel, in elk geval in Nederland, met [aangeefster] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten
het onder de kleding betasten en/of vastpakken van de borst(en) van die [aangeefster] en/of
het op de mond zoenen van die [aangeefster] en/of
het onder de kleding betasten van de schaamlippen en/of de vagina, althans de schaamstreek van die [aangeefster] en/of
het brengen/duwen van een of meerdere vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [aangeefster] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 november 2021 te Tiel, in elk geval in Nederland, met [aangeefster] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
het onder de kleding betasten en/of vastpakken van de borst(en) van die [aangeefster] en/of
het op de mond zoenen van die [aangeefster] en/of
het onder de kleding betasten van de schaamlippen en/of de vagina, althans de schaamstreek van die [aangeefster] ;
2.
hij op of omstreeks 15 november 2021 te Tiel, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten
het onder de kleding betasten en/of vastpakken van de borst(en) van die [aangeefster] en/of
het op de mond zoenen van die [aangeefster] en/of
het onder de kleding betasten van de schaamlippen en/of de vagina, althans de schaamstreek van die [aangeefster] en/of het brengen/duwen van een of meerdere vinger(s) tussen de schaamlippen en/of in de vagina van die [aangeefster] , welk geweld en/of een andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk, terwijl hij, verdachte en die [aangeefster] beide als patiënt in het ziekenhuis was/waren opgenomen en/of waarbij die [aangeefster] aan een infuus lag,
in de nachtelijke uren naar het bed van die [aangeefster] is gelopen en/of (vervolgens) bij die [aangeefster] in het bed is gaan liggen en/of zijn hand(en) onder het shirt en/of in de BH van die [aangeefster] heeft gebracht en/of
(daarbij) die [aangeefster] de woorden heeft toegevoegd “Wil je dit?”, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
zijn hand(en) eenmaal of meerdere malen in de broek en/of de onderbroek van die [aangeefster] heeft gebracht en/of
(daarbij) die [aangeefster] de woorden “Nee dat ga ik niet doen, of toch wel…”
en/of “Je wil dit niet hè, dan ga ik het ook niet doen, of toch wel..”, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
die [aangeefster] heeft gevraagd of haar broek uit kon en/of
meerdere malen voorbij is gegaan aan het/de verbale en/of non-verbale verzet/weerstand van die [aangeefster] en/of
voor die [aangeefster] een bedreigende situatie en/of afhankelijkheidssituatie heeft doen ontstaan, waaraan die zij zich niet kon of durfde te onttrekken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 november 2021 te Tiel, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
het onder de kleding betasten en/of vastpakken van de borst(en) van die [aangeefster] en/of
het op de mond zoenen van die [aangeefster] en/of
het onder de kleding betasten van de schaamlippen en/of de vagina, althans de schaamstreek van die [aangeefster] , welk geweld en/of een andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte opzettelijk, terwijl hij, verdachte en die [aangeefster] beide als patiënt in het ziekenhuis was/waren opgenomen en/of waarbij die [aangeefster] aan een infuus lag, in de nachtelijke uren naar het bed van die [aangeefster] is gelopen en/of
(vervolgens) bij die [aangeefster] in het bed is gaan liggen en/of
zijn hand(en) onder het shirt en/of in de BH van die [aangeefster] heeft gebracht en/of
(daarbij) die [aangeefster] de woorden heeft toegevoegd “Wil je dit?”, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
zijn hand(en) eenmaal of meerdere malen in de broek en/of de onderbroek van die [aangeefster] heeft gebracht en/of
(daarbij) die [aangeefster] de woorden “Nee dat ga ik niet doen, of toch wel…”
en/of “Je wil dit niet hè, dan ga ik het ook niet doen, of toch wel..”, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
die [aangeefster] heeft gevraagd of haar broek uit kon en/of meerdere malen voorbij is gegaan aan het/de verbale en/of non-verbale verzet/weerstand van die [aangeefster] en/of
voor die [aangeefster] een bedreigende situatie en/of afhankelijkheidssituatie heeft doen ontstaan, waaraan die zij zich niet kon of durfde te onttrekken.

2.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

2.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging bepleit. Het verdedigingsbelang en het recht op een eerlijk proces op grond van artikel 6 EVRM zijn volgens de verdediging geschonden, omdat verdachte vanwege het tijdsverloop tussen de ten laste gelegde datum en zijn aanhouding niet de kans heeft gehad in een vroeg stadium onderzoek te laten verrichten naar zijn psychische gesteldheid op 15 november 2021 of om de gebeurtenissen die nacht te laten reconstrueren.
2.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk is in de vervolging. Er is geen sprake van een schending van de redelijke termijn en op geen enkel moment is door de verdediging een verzoek gedaan voor nader onderzoek. De onderbouwing dat verdachte geen eerlijk proces heeft gehad ontbreekt.
2.3.
Oordeel van de rechtbank
Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) voorzien rechtsgevolg van tekortkomingen in de opsporing of vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. [1]
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier vast dat aan verdachte ten laste is gelegd dat hij op 15 november 2021 strafbare feiten heeft gepleegd. Op 20 april 2023 is verdachte aangehouden en verhoord.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat tussen de ten laste gelegde datum en de datum van de aanhouding en verhoor zestien maanden zijn verstreken niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv of dat dit zou moeten leiden tot een niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie, omdat het verdedigingsbelang zou zijn geschonden. Bovendien is in de tussentijd en ook na aanhouding van verdachte door de verdediging geen onderzoek aangevraagd naar de feiten of de psychische gesteldheid van verdachte, terwijl de verdediging daar wel alle gelegenheid toe had. De raadsman heeft evenmin aangevoerd welk nader onderzoek hij had willen verrichten, maar nu niet meer kan door het tijdsverloop. De rechtbank verwerpt het niet-ontvankelijkheidsverweer.
3. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit, nu geen sprake was van een ‘wilsonbekwaam’ slachtoffer. Voorts heeft ze gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit, nu geen sprake was van een wilsonbekwaam slachtoffer. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat er onvoldoende bewijs is voor het tenlastegelegde.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Verdachte wordt ervan verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met aangeefster terwijl hij wist dat zij op dat moment in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat zij niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden.
De rechtbank is op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de zich in het dossier bevindende stukken, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat aangeefster ten tijde van de ten laste gelegde handelingen in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn dan wel lichamelijke onmacht verkeerde noch dat sprake was van een dergelijke gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. Verdachte zal van feit 1 primair en subsidiair worden vrijgesproken.
Feit 2
Verdachte wordt er primair van verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan het dwingen van aangeefster tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Subsidiair wordt hij ervan verdacht aangeefster te hebben gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen door haar onder haar kleding te betasten, haar borsten vast te pakken, haar op de mond te zoenen en haar schaamlippen en vagina te hebben betast.
Aangeefster [aangeefster] heeft op 15 november 2021 verklaard dat zij in de nacht van 14 op 15 november 2021 in [naam ziekenhuis] in Tiel is opgenomen vanwege een suïcidepoging. Zij is rond 02.00 uur naar een kamer gebracht. Zij voelde zich nog erg versuft en werd aan een infuus gelegd. Een uur later, rond 03.00 uur, werd er een jongen bij haar op de kamer gelegd. Deze jongen vertelde haar dat hij in het ziekenhuis was opgenomen, omdat hij samen met een vriend een auto-ongeluk had gehad. Op enig moment ging de jongen naar de wc, zij zat rechtop in bed. De jongen liep naar haar toe en begon dingen aan haar te vragen. Vervolgens kwam hij bij haar op bed liggen. Hij kwam links van haar liggen. Hij deed een arm om haar heen en een hand op haar schouder. Ze wilde wegrollen en vervolgens kwam ze op haar rug terecht en kon ze niet meer doorrollen, omdat ze een soort van verlamd gevoel had. Op een gegeven moment kwam hij met zijn hand onder haar shirt en vroeg hij “wil je dit?”. Ze zei: “nee, weet ik niet”. Toen ging hij weer met zijn hand weg. Vervolgens ging hij weer terug met zijn hand. Hij ging met zijn hand steeds verder naar beneden. Hij ging met zijn hand in haar broek en ging met zijn vingers in haar vagina. Hij ging er daarna weer uit en daarna ging hij nog een paar keer met zijn hand in haar broek. Hij ging met zijn vingers in haar vagina. Dat heeft hij daarna nog twee of drie keer gedaan. Hij zei telkens “nee dat ga ik niet doen, of toch wel” en “je wilt dit niet hè, dan ga ik het ook niet doen, of toch wel”. Ze gaf ondertussen geen antwoord meer, want dat kon ze niet. Hij is in totaal vier of vijf keer met zijn vingers in haar vagina gegaan. Op een gegeven moment ging hij haar borsten aanraken, onder de kleding. Hij deed dat alleen aan de rechterkant. Hij vroeg ook nog: “kan je broek uit?”. Ze reageerde daar niet op. Hij heeft haar ook gezoend. Hij probeerde haar te tongzoenen, maar dat lukte niet, want ze hield haar lippen strak op elkaar. Uiteindelijk ging hij weer in zijn eigen bed liggen. Ze heeft een paar keer gezegd nee of ik wil dit niet. Alle keren dat hij met zijn vingers in haar vagina ging kon ze niets zeggen, het lukte haar niet. Ze was heel bang en wist niet wat haar overkwam. Volgens de verpleging in het ziekenhuis was die jongen stomdronken, maar daar heeft ze zelf niets van gemerkt. Ze is vervolgens, met de infuuspaal, uit het ziekenhuis weggelopen. Daarna heeft ze 113, de hulplijn voor suïcide, gebeld. [3]
De vader van aangeefster, [getuige] , heeft verklaard dat hij in de ochtend van 15 november 2021 omstreeks 07.00 uur door aangeefster werd gebeld. Ze was weggelopen uit het ziekenhuis en helemaal in paniek. Ze was weggelopen omdat het volgens haar niet veilig was in het ziekenhuis. Ze wilde niet naar de kamer waar zij had gelegen. Ze zei vervolgens dat er iets ergs was gebeurd. Ze vertelde dat ze was aangerand door de jongen op haar kamer. Vader is naar de kamer gegaan om spullen voor aangeefster te pakken en zag daar verdachte zitten. Verdachte vertelde aan de vader dat hij met aangeefster een gesprek had gehad en dat hij wist dat ze een soort zelfmoordpoging had gedaan. [4]
Het gesprek met de hulplijn 113 is uitgeluisterd door de politie. Daarop is te horen dat aangeefster moet huilen en vertelt dat ze gisteren een zelfmoordpoging heeft gedaan en in het ziekenhuis is beland. In het ziekenhuis is ze aangerand door een andere patiënt. [5]
Er heeft forensisch onderzoek plaatsgevonden waarvoor zowel aangeefster als verdachte zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van DNA.
In eerste instantie is getracht om regulier (autosomaal) DNA-onderzoek te verrichten aan de hand van de bemonsteringen die zijn afgenomen aan de kleding van het slachtoffer. Deze bemonsteringen bleken echter onvoldoende DNA-kenmerken te bevatten om een vergelijkend onderzoek op basis van het autosomale DNA in te stellen. Wel is er in de bemonsteringen ook Y-chromosomaal DNA aangetroffen dat vervolgens gebruikt is voor een Y-chromosomaal DNA-onderzoek.
In de literatuur wordt het volgende vermeld hierover:
‘Bij het interpreteren van Y-chromosomale DNA-profielen is het van belang te realiseren dat deze profielen verre van persoonsspecifiek zijn. Immers, alle mannen die in de directe mannelijke lijn aan elkaar verwant zijn, hebben hetzelfde Y-chromosomale DNA-profiel. Daarnaast zal ook een onbekend aantal niet in de directe mannelijke lijn verwante mannen dit Y-chromosomale DNA-profiel hebben. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat deze personen dezelfde verre mannelijke voorouder hebben. …. Daarom geldt dat als Y-chromosomaal DNA-onderzoek resulteert in matchende DNA-profielen van een spoor en een persoon, de wetenschappelijke bewijswaarde hiervan relatief laag is. …. De wetenschappelijke bewijswaarde van matchende autosomale DNA-profielen is van een heel andere orde van grootte, dan die van matchende Y-chromosomale DNA-profielen. Y-chromosomale DNA-profielen zijn in de regel veel minder zeldzaam en daardoor veel minder persoonsonderscheidend dan de tot extreem zeldzaam voorkomende autosomale DNA-profielen.’
(A.J. Meukenbroek (red), De essenties van forensisch biologisch onderzoek, Paris 2009, p. 155)
Uit het rapport van The Maastricht Forensic Institute (TMFI) blijkt dat in de bemonstering AANY6169NL#01 (onderbroek binnenzijde kruis), AANY6169NL#02 (onderbroek voorzijde rand binnen), AANY6169NL#03 (onderbroek voorzijde rand buiten), AANY6170NL#02 (BH rechter cup onderzijde buiten), ZAAD0146NL#01 (rondom mond buitenzijde slachtoffer) en ZAAD0146NL#04 (buitenste schaamlippen) een DNA-profiel is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van verdachte of een andere man in de mannelijke lijn van verdachte. Naar het oordeel van TMFI is het ongeveer dertien duizend keer waarschijnlijker dat dit DNA afkomstig is van de verdachte, dan van een willekeurige niet verwante man. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de ochtend van 15 november 2021 in het ziekenhuis werd opgenomen na een auto-ongeluk. Hij kwam op dezelfde kamer te liggen als waar aangeefster ook lag. [7] Verdachte weet niet meer wat daarna is gebeurd.
Hoewel de bewijswaarde van de resultaten van Y-chromosomaal DNA-onderzoek beperkter is dan die van meestal gehanteerde autosomaal onderzoek, acht de rechtbank de uitkomsten toch bruikbaar voor bewijs, nu deze -deels- steun vinden in de verklaring van aangeefster en deels ook in de verklaring van haar vader, voor zover inhoudende dat tijdens het gesprek de volgende ochtend verdachte tegen hem gezegd zou hebben te weten dat aangeefster was opgenomen wegens een suïcidepoging.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde is onder meer vereist dat vast komt te staan dat verdachte seksueel bij aangeefster is binnengedrongen, zoals door aangeefster is verklaard. Uit het DNA-onderzoek is gebleken dat DNA van verdachte bij aangeefster is aangetroffen, onder meer bij haar buitenste schaamlippen. Zijn DNA is niet
inhaar vagina aangetroffen. De rechtbank komt alles afwegende tot het oordeel dat op grond van het dossier niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn vinger(s) seksueel is binnengedrongen bij aangeefster, nu haar verklaring onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank komt tot een ander oordeel met betrekking tot het betasten van de borsten van aangeefster, het betasten van haar schaamlippen en vagina en het op de mond zoenen van aangeefster. De verklaring van aangeefster vindt op dit punt voldoende steun in de overige bewijsmiddelen. Uit de resultaten van het DNA-onderzoek volgt immers dat het DNA van verdachte op de voorzijde - binnen en buiten - van de onderbroek, op de rechter BH-cup, rondom de mond en op de buitenste schaamlippen van aangeefster is aangetroffen. Op basis van dit rapport concludeert de rechtbank, in combinatie met de overige bewijsmiddelen, dat verdachte de donor is van dit DNA-spoor en dat hij met zijn hand in de onderbroek is geweest van aangeefster en haar daar heeft betast, hij haar heeft gezoend en dat hij aangeefster op haar rechterborst heeft betast. Verdachte heeft bovendien geen verklaring gegeven hoe zijn DNA daar terecht zou zijn gekomen. De rechtbank acht haar verklaring betrouwbaar, nu zij in de ochtend van 15 november 2021 in emotionele toestand aan haar vader heeft verteld wat er in het ziekenhuis was gebeurd. Tijdens het 113-gesprek is te horen dat aangeefster moet huilen als zij haar verhaal vertelt, hetgeen haar emotionele toestand eveneens ondersteunt.
Dwang
Voor een bewezenverklaring dient vast komen te staan dat aangeefster door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid is gedwongen tot het ondergaan van voorgaande ontuchtige handelingen.
Uit de bewijsmiddelen is niet gebleken dat verdachte aangever door geweld of bedreiging heeft gedwongen seksuele handelingen te ondergaan. De rechtbank dient dan de vraag te beantwoorden of er sprake is geweest van dwang door andere feitelijkheden.
Van door een feitelijkheid dwingen kan sprake zijn indien verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten, of dat verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Of zulk een dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Het handelen van verdachte was naar het oordeel van de rechtbank onverhoeds en aangeefster heeft zich er daardoor niet tegen kunnen verzetten. Aangeefster lag in het ziekenhuis, was versuft door de medicatie en ze was aan een infuus gelegd. Midden in de nacht kwam verdachte bij haar op haar bed liggen. De aanrakingen door verdachte op dat moment waren voor haar plotseling en onvermijdelijk. Aangeefster heeft meermaals aangegeven dat ze niet wilde dat hij deze handelingen bij haar deed, maar heeft ook meermaals niets kunnen zeggen, vanwege de angst en omdat ze niet wist wat haar overkwam. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte in een dusdanige (psychische) toestand verkeerde dat hij geen opzet had op het feit, want verdachte zou onder invloed van alcohol zijn op het moment dat hij in het ziekenhuis kwam. Die stelling is niet onderbouwd of aannemelijk geworden en bovendien neemt een alcoholintoxicatie in beginsel opzet op het tenlastegelegde niet weg, behoudens zeer bijzondere omstandigheden die echter zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat aangeefster die aanrakingen tegen haar wil heeft moeten ondergaan. Verdachte heeft, gelet op het onverhoedse karakter van zijn handelingen, willens en wetens aangeefster gedwongen tot het ondergaan van de ontuchtige handelen en aangeefster heeft zijn aanrakingen tegen haar wil moeten dulden.
Conclusie
Op grond van voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het aan de verdachte onder 2 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
subsidiair
hij op
of omstreeks15 november 2021 te Tiel,
in elk geval in Nederland,door
geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld ofeen andere feitelijkheid, [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van
een ofmeer ontuchtige handelingen, te weten
het onder de kleding betasten en
/ofvastpakken van de borst
(en)van die [aangeefster] en
/of
het op de mond zoenen van die [aangeefster] en
/of
het onder de kleding betasten van de schaamlippen en
/ofde vagina, althans de schaamstreek van die [aangeefster] , welke
geweld en/of een anderefeitelijkheid
en/of welke bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, hierin heeft
/hebbenbestaan dat verdachte opzettelijk, terwijl hij, verdachte en die [aangeefster] beiden als patiënt in het ziekenhuis
was/waren opgenomen en
/ofwaarbij die [aangeefster] aan een infuus lag, in de nachtelijke uren naar het bed van die [aangeefster] is gelopen en
/of
(vervolgens
)bij die [aangeefster] in het bed is gaan liggen en
/of
zijn hand
(en)onder het shirt en
/ofin de BH van die [aangeefster] heeft gebracht en
/of
(daarbij
)die [aangeefster] de woorden heeft toegevoegd “Wil je dit?”
, althans woorden van gelijke aard of strekkingen
/of
zijn hand
(en) eenmaal ofmeerdere malen in de broek en
/ofde onderbroek van die [aangeefster] heeft gebracht en
/of (daarbij
)die [aangeefster] de woorden “Nee dat ga ik niet doen, of toch wel…”
en
/of“Je wil dit niet hè, dan ga ik het ook niet doen, of toch wel..”
, althans woorden van gelijke aard of strekkingen
/of
die [aangeefster] heeft gevraagd of haar broek uit kon en
/ofmeerdere malen voorbij is gegaan aan het
/deverbale en
/ofnon-verbale verzet/weerstand van die [aangeefster] en
/of
voor die [aangeefster] een bedreigende situatie
en/of afhankelijkheidssituatieheeft doen ontstaan, waaraan die zij zich niet kon of durfde te onttrekken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2, subsidiair:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

6.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Beroep op psychische overmacht
Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. Daartoe is aangevoerd dat verdachte in een zodanige psychische toestand verkeerde dat het feit niet aan hem kan worden toegerekend, want hij zou onder invloed van alcohol zijn op het moment dat hij in het ziekenhuis kwam.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Daarbij geldt dat onder omstandigheden het feit dat de verdachte zichzelf heeft gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg kan staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
De rechtbank is van oordeel dat de stelling dat verdachte onder invloed van een zodanige toestand heeft gehandeld dat het feit aan hem niet kan worden toegerekend, niet is onderbouwd en ook anderszins niet aannemelijk is geworden. Het dossier bevat geen aanwijzingen voor een psychische gesteldheid van verdachte door alcoholgebruik waaruit een eventuele psychotische periode zou kunnen voortkomen noch voor het bestaan van een eventuele psychose bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit. Mocht verdachte al zodanig onder invloed zijn geweest van alcohol dat hij niet meer weet hoe hij handelt, dan is het nog verdachte die zichzelf in die situatie heeft gebracht en hiervoor zelf verantwoordelijk is (culpa in causa). Ter zitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat hij geen noemenswaardig letsel heeft overgehouden aan het auto-ongeluk en hij is de volgende dag alweer ontslagen uit het ziekenhuis. Door de verdediging zijn ook geen medische stukken overgelegd ter onderbouwing van de gestelde geestelijke uitzonderingstoestand.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting zijn de aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden.
De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht.
Er zijn ook voor het overige geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

8.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot
een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts verzocht dat de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] tot een bedrag van € 5.040,- wordt toegewezen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen specifiek strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid door onverhoeds de borst, de schaamlippen en de vagina van aangeefster te betasten en door haar te zoenen. Dit vond plaats in het ziekenhuis, waar aangeefster was opgenomen en zich daar veilig waande. Aangeefster heeft van het handelen van verdachte lang last gehad, zoals blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring. Ze heeft vele behandelingen gehad en veel studievertraging opgelopen, omdat ze continu in angst leefde. Verdachte heeft daarmee uitsluitend ter bevrediging van zijn eigen seksuele behoefte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster..
In het dossier bevindt zich een uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 29 april 2024. Daaruit volgt dat verdachte een vrijwel blanco strafblad heeft (alleen een geldboete voor het rijden onder invloed).
Uit het reclasseringsadvies van 17 mei 2024 volgt dat bij een bewezenverklaring een plan van aanpak wordt geadviseerd voor forensische psychiatrische hulpverlening gericht op diagnostiek en delictpreventie. Er zou dan nader onderzocht moeten worden wat verdachte heeft gedreven. Uit nader onderzoek zou moeten blijken of alcohol en drugs de primaire oorzaak is. Op de verschillende leefgebieden heeft verdachte geen problemen. Hij heeft werk, inkomen, een vriendengroep en een goede relatie met zijn ouders. Op het gebied van seksualiteit en relatie lijkt hij weinig tot geen ervaring te hebben. In zijn jeugd is hij gediagnostiseerd met autismespectrumstoornis, maar dat belet hem niet om een normaal maatschappelijk bestaan op te bouwen. Mede gelet op de autisme problematiek achten ze hem kwetsbaar voor een detentie, Geadviseerd wordt een meldplicht, ambulante behandeling en contactverbod op te leggen. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag.
Hoewel de rechtbank niet meer informatie hierover heeft dan dat verdachte in zijn jeugd is gediagnosticeerd met autismespectrumstoornis, acht de rechtbank het niet ondenkbaar dat dit mogelijk een rol heeft kunnen spelen in het onvoldoende onderkennen van de afwerende signalen van aangeefster.
Gezien de ernst van het feit ligt in beginsel een aanzienlijke (on)voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals gevorderd door de officier van justitie, in de rede. De rechtbank zal echter, gelet op de ouderdom van het feit, het feit dat hij een first offender is, zijn jonge leeftijd en omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van feit 1 en 2 primair een aanmerkelijk lagere (on)voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 178 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht (twee dagen). Het voorwaardelijke deel dient verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht het niet noodzakelijk om aan dit voorwaardelijke deel bijzondere voorwaarden te verbinden, nu verdachte sinds het feit niet meer in beeld is gekomen bij politie en justitie. Het lijkt een eenmalig incident te zijn geweest. Voorts blijkt uit het reclasseringsrapport dat verdachte een beschermde omgeving heeft en wordt het recidiverisico ingeschat als laag. In het door de officier van justitie gevorderde toezicht door de reclassering en een ambulante behandeling ziet de rechtbank dan ook geen meerwaarde. Ook zal de rechtbank geen contactverbod opleggen, nu er geen signalen zijn dat verdachte contact heeft opgenomen met aangeefster of dat in de toekomst zal doen. Daarnaast zal aan verdachte de maximale taakstraf voor de duur van 240 uren worden opgelegd.

9.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [aangeefster] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 40,- aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, nu vrijspraak is bepleit. Daarnaast is gesteld dat het bedrag gematigd dient te worden, mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schadepost ‘ondergoed’ is voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de onderbroek € 40,- kan worden toegewezen.
Immateriële schade
Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, onder andere indien sprake is van aantasting in de persoon. De bewezenverklaarde feitelijke aanranding van de eerbaarheid valt daar onmiskenbaar onder, gelet op de psychische gesteldheid van aangeefster.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij de immateriële schade op een bedrag van € 2.500,- vaststellen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 15 november 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
178 (honderdachtenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van twee jarenschuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt op een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
Vordering benadeelde partij [aangeefster]
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 2 subsidiair tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 40,- aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [aangeefster] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [aangeefster] , een bedrag te betalen van € 2.540,- aan materiële schade/immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 35 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door F.J.H. Hovens (voorzitter), mr. M.L. Braaksma en mr. A.J.H. Steenweg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Teger, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 juni 2024.
mr. M.L. Braaksma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889,
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021534805, gesloten op 27 oktober 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
3.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden met [aangeefster] , p. 12-13; proces-verbaal van aangifte door [aangeefster] , p. 36-43.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 46-48.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 75-76.
6.Deskundigenrapportage Forensisch DNA-onderzoek TMFI van 12 juni 2023, p. 64-67.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 31 mei 2024.