ECLI:NL:RBGEL:2024:3661

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
C/05/421429 / HA ZA 23-294
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tekortkoming in aannemingsovereenkomst zonneboilersysteem en onredelijk bezwarende bedingen in algemene voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, wonende te Beusichem, en een gedaagde, handelend onder de naam van een handelsnaam en kantoorhoudende te Meteren. De eiser vorderde schadevergoeding van de gedaagde wegens tekortkomingen in de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de installatie van een zonneboilersysteem. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde tekortgeschoten is in zijn verplichtingen door een ongeschikt type boilervat te installeren, wat leidde tot een niet goed functionerend zonneboilersysteem. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 3.500,00 aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen van de eiser voor overige schadevergoeding afgewezen, omdat deze niet in causaal verband stonden met de tekortkomingen van de gedaagde. De rechtbank heeft ook de bedingen in de algemene voorwaarden van de gedaagde beoordeeld en geconcludeerd dat deze onredelijk bezwarend zijn, waardoor de gedaagde zich hier niet op kan beroepen. De eiser is in de proceskosten veroordeeld, aangezien hij grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/421429 / HA ZA 23-294 / 1521 / 1854
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van
[voornamen] [eiser],
wonende te Beusichem, gemeente Buren,
eiser,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. P. Thole,
tegen
[voornamen] [gedaagde], handelend onder de naam [handelsnaam] ,
kantoorhoudende te Meteren, gemeente West Betuwe,
gedaagde,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.H.M. Bus.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 januari 2024;
- de akte overlegging producties zijdens [eiser] met producties 13 tot en met 19;
- de akte overlegging producties zijdens [gedaagde] met productie 10 (A t/m Q);
- de mondelinge behandeling van 3 april 2024, waarvan verkort proces-verbaal is opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in 2016 eigenaar geworden van een huis in Beusichem. Het bouwjaar van het huis is ongeveer 1950. [eiser] wilde het huis verduurzamen.
2.2.
In de zomer van 2017 is [eiser] in contact gekomen met [gedaagde] . [gedaagde] heeft [eiser] geïnformeerd en geadviseerd over mogelijkheden om het huis te verduurzamen, waaronder het installeren van een warmtepomp.
2.3.
Op 4 juli 2017 heeft [gedaagde] samen met een compagnon op naam van [naam compagnon] een advies [1] aan [eiser] uitgebracht over de verduurzamingsmaatregelen voor het huis. In dit advies heeft [gedaagde] voor de verwarming van het huis een warmtepomp met twee bronnen in de tuin geadviseerd. Daarnaast heeft [gedaagde] aan [eiser] voor de verwarming van het tapwater geadviseerd om de warmtepomp te combineren met een zonneboilersysteem. Dit zonneboilersysteem houdt in dat water in een boilervat wordt opgeslagen en verwarmd door zonnecollectoren. Bij niet genoeg zon, zoals in de winter, wordt het water in het boilervat verwarmd door de warmtepomp. [gedaagde] heeft geadviseerd om op het dak van het huis twee zonnecollectoren te laten installeren die gericht zijn op het zuiden.
2.4.
In het verlengde van dit advies heeft [gedaagde] op 12 juli 2017 per e-mail een offerte aan [eiser] uitgebracht. In deze offerte staat het volgende: [2]
Op al onze leveringen en aanbiedingen zijn onze algemene verkoop en leveringsvoorwaarden van [handelsnaam] en de ALIB “Algemene leveringvoorwaarden Installerende Bedrijven”
In de bijlage bij deze e-mail zijn de Algemene leveringsvoorwaarden Installerende Bedrijven 1992 (ALIB ’92) en de Algemene voorwaarden Bodemenergie 2013 meegezonden. De ALIB ’92 bepalen onder meer: [3]
VI Garantie
56 Binnen de grenzen van de volgende bepalingen verbindt de installateur zich om gebreken, die ten tijde van de oplevering reeds aanwezig waren doch eerst binnen zes maanden na oplevering aan de dag treden, kosteloos te herstellen.
(…)
58 Om zich op de rechten voortvloeiend uit artikel 56 te kunnen beroepen, dient de opdrachtgever de installateur:
- onverwijld schriftelijk van de geconstateerde gebreken in kennis te stellen;
- aannemelijk te maken dat de gebreken moeten worden toegeschreven aan de minder goede hoedanigheid of gebrekkige uitvoering van het werk dan wel – indien en voor zover het ontwerp van het werk van de installateur afkomstig is – het rechtstreekse gevolg zijn van een verwijtbare fout van de installateur, onverminderd het bepaalde in artikel 25;
- alle medewerking te verlenen om hem in staat te stellen de gebreken binnen een redelijke termijn weg te nemen.
(…)
VII Aansprakelijkheid installateur
(…)
Na de oplevering
64 Na de oplevering is de installateur niet verder aansprakelijk voor tekortkomingen aan het werk dan tot nakoming van zijn in de artikelen 56 t/m 60 omschreven garantieverplichting.
65 De installateur is slechts aansprakelijk voor de door de opdrachtgever geleden schade als gevolg van de in artikel 56 bedoelde gebreken, indien en voor zover deze aansprakelijkheid door zijn verzekering wordt gedekt.
Omvang van de schadevergoeding
(…)
67 Voor andere dan de in de voorgaande artikelen bedoelde schaden die de opdrachtgever mocht lijden, is de installateur nimmer aansprakelijk.
(…)
69 Elke aanspraak op vergoeding of herstel van vóór resp. na de oplevering geleden schade vervalt, indien deze aanspraak niet uiterlijk op de dag van de oplevering resp. op de dag waarop de garantietermijn afloopt kenbaar is gemaakt.
70 De rechtsvordering tot schadevergoeding of tot herstel van de opdrachtgever jegens de installateur ingevolge deze voorwaarden, verjaart door verloop van één jaar nadat de opdrachtgever ter zake heeft geprotesteerd.
2.5.
Partijen hebben in gezamenlijk overleg de offerte besproken en aangepast. Partijen hebben onder andere de inhoud van het boilervat veranderd van 300 liter naar 400 liter.
2.6.
In overeenstemming met wat partijen hebben besproken, heeft [gedaagde] op 23 september 2017 per e-mail een tweede offerte aan [eiser] uitgebracht. [4] In deze offerte staat het volgende:
Op al onze leveringen en aanbiedingen zijn onze algemene verkoop en leveringsvoorwaarden van [handelsnaam] en de ALIB “Algemene leveringvoorwaarden Installerende Bedrijven”
2.7.
[eiser] heeft deze tweede offerte op 2 oktober 2017 voor akkoord getekend.
2.8.
Bij het uitvoeren van de werkzaamheden is in overleg tussen partijen het aantal en de plaats van de zonnecollectoren gewijzigd. Er zijn niet twee zonnecollectoren op het dak van het huis geïnstalleerd die gericht zijn op het zuiden, maar er zijn drie zonnecollectoren op het dak van de schuur geïnstalleerd die gericht zijn op het oosten. Als boilervat is een hygiëneboiler van 400 liter geplaatst. Op deze hygiëneboiler zijn de warmtepomp en de zonnecollectoren aangesloten.
2.9.
Het werk is op 3 mei 2018 opgeleverd.
2.10.
Op 7 augustus 2018 heeft [eiser] via Whatsapp [gedaagde] bericht dat het zonneboilersysteem niet werkt. Ook in de periode daarna heeft [eiser] bij [gedaagde] geklaagd over de werking van het zonneboilersysteem. Volgens de klachten van [eiser] wordt het water in de hygiëneboiler onvoldoende verwarmd door de zonnecollectoren, waardoor de warmtepomp regelmatig moet bijverwarmen, en levert het zonneboilersysteem te weinig warm tapwater. [eiser] heeft [gedaagde] gevraagd om deze gebreken te herstellen.
2.11.
Naar aanleiding van de klachten van [eiser] heeft [gedaagde] de instellingen van het boilervat aangepast. Vervolgens heeft [gedaagde] in maart 2019 kosteloos een tweede boilervat bijgeplaatst. Dit boilervat werkt op elektriciteit en heeft een inhoud van 200 liter.
2.12.
[eiser] heeft [gedaagde] op 17 augustus 2019 een brief gestuurd en daarin te kennen gegeven dat het zonneboilersysteem volgens hem nog steeds niet goed functioneert.
2.13.
Op 3 september 2019 heeft [gedaagde] een serviceopdracht gegeven aan de leverancier van de zonnecollectoren. [5] Hierin heeft [gedaagde] met betrekking tot het defect en/of de vereiste werkzaamheden aangegeven dat het boilersysteem te weinig warmte oplevert en dat het niet lukt om het systeem goed af te stellen.
2.14.
In opdracht van de gemachtigde van [eiser] heeft ZNEB Expertise en Taxatie B.V. (ZNEB) op 4 december 2019 een onderzoek uitgevoerd naar het functioneren van het zonneboilersysteem. [gedaagde] is uitgenodigd om het onderzoek van ZNEB bij te wonen, maar was daarbij niet aanwezig.
2.15.
Van haar bevindingen heeft ZNEB op 11 augustus 2020 rapport uitgebracht. [6] ZNEB concludeert dat [gedaagde] installatietechnisch tekort is geschoten.
2.16.
[eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 24 september 2020 gesommeerd om de door ZNEB geconstateerde gebreken te herstellen en om een bedrag van € 8.242,85 aan schadevergoeding te betalen.
2.17.
[gedaagde] heeft bij brief van 5 november 2020 aansprakelijkheid van de hand gewezen en medegedeeld dat hij een contra-expertise wenst te laten uitvoeren.
2.18.
[eiser] heeft bij brief van 3 december 2020 aan [gedaagde] zijn vordering tot nakoming van de overeenkomst omgezet in een vordering tot vervangende schadevergoeding.
2.19.
In opdracht van de gemachtigde van [gedaagde] heeft Installatietechnische Advies Combinatie (IAC) op 5 februari 2021 een contra-expertise uitgevoerd naar het functioneren van het zonneboilersysteem. Beide partijen waren daarbij aanwezig. In verband met destijds geldende coronamaatregelen is [gedaagde] tijdens het onderzoek niet binnen in de woning geweest.
2.20.
Van haar bevindingen heeft IAC op 19 mei 2021 rapport uitgebracht. [7] Dit rapport is op 9 augustus 2021 met [eiser] gedeeld. IAC concludeert onder andere dat het type boilervat naar alle waarschijnlijkheid ongeschikt is in combinatie met een warmtepomp en zonnecollectoren.
2.21.
Partijen zijn naderhand met elkaar in gesprek gegaan om oplossingen te bespreken, maar zijn er niet in geslaagd om tot overeenstemming te komen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis wordt veroordeeld tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van € 25.353,51, met veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de overeenkomst. [gedaagde] heeft een ongeschikt type boilervat geïnstalleerd, de zonnecollectoren werken niet naar behoren en [gedaagde] had in plaats van een zonneboilersysteem direct een 4 PV-panelensysteem behoren te adviseren. De door [eiser] gevorderde schadevergoeding is opgebouwd uit de volgende schadeposten:
  • i) een bedrag van € 11.335,60 voor vergoeding van de kosten om de ongeschikte hygiëneboiler te laten vervangen door een geschikt boilervat en het zonneboilersysteem te laten vervangen door een 4 PV-panelensysteem;
  • ii) een bedrag van € 6.232,56 voor vergoeding van gevolgschade;
  • iii) een bedrag van € 5.212,50 voor vergoeding van energieopwekking die door [eiser] is gemist doordat [gedaagde] niet direct een 4 PV-panelensysteem heeft geadviseerd;
  • iv) een bedrag van € 50,00 voor vergoeding van kosten ‘bankafschriften ten behoeve van betaalbewijs’;
  • v) een bedrag van € 2.522,85 voor vergoeding van de kosten van het expertiserapport van ZNEB.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat hij is tekortgeschoten. [gedaagde] bestrijdt ook de onderbouwing en hoogte van de door [eiser] gevorderde schadevergoeding. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

4.De beoordeling

De door [eiser] aan [gedaagde] gemaakte verwijten
4.1.
Tussen partijen is een overeenkomst van aanneming van werk tot stand gekomen (artikel 7:750 BW). De kernvraag is of [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst en daarom schadeplichtig is tegenover [eiser] . [eiser] maakt [gedaagde] in essentie drie verwijten. De rechtbank komt tot het oordeel dat een van deze drie verwijten terecht is, namelijk het verwijt dat [gedaagde] een ongeschikt type boilervat heeft geïnstalleerd. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
Het door [gedaagde] geïnstalleerde type boilervat
4.2.
Het eerste verwijt dat [eiser] aan [gedaagde] maakt, is dat [gedaagde] een ongeschikt type boilervat heeft geïnstalleerd, namelijk een hygiëneboiler. Op basis van de expertiserapporten van ZNEB en IAC stelt [eiser] dat een hygiëneboiler ongeschikt is om in combinatie met een warmtepomp en zonnecollectoren het tapwater voldoende te verwarmen. Dit heeft te maken met de manier waarop het tapwater in een hygiëneboiler wordt verwarmd. Bij een hygiëneboiler zit het tapwater namelijk niet in het boilervat, maar stroomt het tapwater via een verticale verwarmingsspiraal door de hygiëneboiler. Het water in de hygiëneboiler geeft daarbij warmte af aan het tapwater in de spiraal. Het vermogen om warmte aan het tapwater over te dragen is beperkt bij kleine temperatuurverschillen tussen het water in de hygiëneboiler en het tapwater. Daarnaast heeft een hygiëneboiler ten opzichte van andere boilervaten een beperktere inhoud, omdat in een hygiëneboiler meerdere warmtewisselaars zitten, die logischerwijs ruimte innemen. Door dit type boilervat levert het zonneboilersysteem volgens [eiser] maar zo’n 100 tot 150 liter warm tapwater, waarna de temperatuur van het water terugloopt. [eiser] mocht van een 400 liter boilervat verwachten dat ongeveer 80% direct beschikbaar zou zijn voor warm tapwater, dat is dus 320 liter.
4.3.
Hoewel [gedaagde] in zijn conclusie van antwoord primair heeft aangevoerd dat het zonneboilersysteem voldoet aan de wettelijke eisen en de tussen partijen gemaakte afspraken, heeft [gedaagde] ter zitting te kennen gegeven dat de door hem geleverde hygiëneboiler niet geschikt is. Ter zitting gaf [gedaagde] toe dat hij niet de beste keuze heeft gemaakt in het type boilervat en dat hij daarover zelf (door een derde) verkeerd is voorgelicht. [gedaagde] was aanvankelijk ook niet tevreden met de werking van het zonneboilersysteem. Daarom heeft [gedaagde] kosteloos een tweede boiler bijgeplaatst.
4.4.
Gezien het voorgaande (onder 4.3) heeft [gedaagde] onvoldoende betwist dat hij een ongeschikt type boilervat heeft geïnstalleerd bij [eiser] . Door de hygiëneboiler werkt het zonneboilersysteem niet naar behoren. [gedaagde] heeft namelijk niet weersproken dat van de hygiëneboiler van 400 liter maar zo’n 100 tot 150 liter beschikbaar is voor warm tapwater, en dat [eiser] mocht verwachten dat van een boilervat van 400 liter ongeveer 80% direct beschikbaar zou zijn voor warm tapwater. [gedaagde] is daardoor tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
4.5.
[gedaagde] is de overeenkomst niet alsnog goed nagekomen door in maart 2019 kosteloos een elektrische boiler van 200 liter bij te plaatsen. In beide expertiserapporten concluderen ZNEB en IAC dat de elektrische boiler een hoog elektriciteitsverbruik heeft. [eiser] heeft daardoor hogere energiekosten. Die energiekosten hoefde [eiser] niet te verwachten, omdat hij met [gedaagde] was overeengekomen dat [gedaagde] een energiezuinige installatie zou leveren. Het oordeel dat [gedaagde] in de nakoming van de overeenkomst is tekortgeschoten doordat hij een ongeschikt type boilervat heeft geïnstalleerd, wordt dan ook niet anders doordat hij later een elektrische boiler heeft bijgeplaatst.
4.6.
Voor zover [gedaagde] nog heeft aangevoerd dat er geen of minder waarde kan worden gehecht aan de expertiserapporten van ZNEB en IAC, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Het expertiserapport van IAC is opgesteld in opdracht van de gemachtigde van [gedaagde] . Daarom mag ervan uitgegaan worden dat [gedaagde] in de gelegenheid was om zijn eigen visie te delen met deze expert, ondanks dat hij vanwege destijds geldende coronamaatregelen niet bij het onderzoek van IAC aanwezig kon zijn. Ook het feit dat [gedaagde] niet bij het onderzoek van ZNEB aanwezig is geweest, tast op zichzelf de waarde van het expertiserapport niet aan. [gedaagde] is immers wel uitgenodigd om bij het onderzoek aanwezig te zijn, maar was daar om hem moverende redenen niet bij aanwezig. Daar komt bij dat [gedaagde] niet de deskundigheid van ZNEB ter discussie heeft gesteld en ook niet heeft gesteld of toegelicht dat ZNEB tot andere bevindingen zou zijn gekomen als [gedaagde] wel bij het onderzoek aanwezig zou zijn geweest of toelichting had kunnen geven.
4.7.
De schadebegroting wordt hierna behandeld onder 4.23 tot en met 4.30.
Het functioneren van de zonnecollectoren
4.8.
Het tweede verwijt dat [eiser] aan [gedaagde] maakt, is dat de zonnecollectoren niet naar behoren functioneren. Hoewel ZNEB in haar expertiserapport de kosten voor het herstel van de zonnecollectoren heeft begroot, is de door [eiser] gevorderde schadevergoeding hier niet op gebaseerd. Ter zitting heeft [eiser] nadrukkelijk verklaard dat hij geen zonnecollectoren meer wil. Ook als de zonnecollectoren naar behoren functioneren en het beoogde rendement opbrengen, wil [eiser] dat de zonnecollectoren worden vervangen door 4 PV-panelen, oftewel vier elektrische zonnepanelen. Volgens [eiser] is dit de enige optie. Zijn schadevergoeding is gebaseerd op de kosten die ZNEB in haar expertiserapport heeft begroot voor het vervangen van de zonnecollectoren door elektrische zonnepanelen (zie hiervoor onder 3.1).
4.9.
Hieruit (onder 4.8) volgt dat de door [eiser] gevorderde schadevergoeding niet in causaal verband staat met het verwijt dat de zonnecollectoren niet naar behoren functioneren. Ook indien de zonnecollectoren juist functioneren en het beoogde rendement opbrengen, wil [eiser] schadevergoeding om de zonnecollectoren te laten vervangen door elektrische zonnepanelen. De gevorderde schadevergoeding staat daarmee los van het verwijt dat de zonnecollectoren niet naar behoren functioneren. Daarom kan dit verwijt, zelfs al zou het slagen, niet leiden tot de toewijzing van schadevergoeding.
Het door [gedaagde] geadviseerde zonneboilersysteem
4.10.
Het derde verwijt dat [eiser] aan [gedaagde] maakt, is dat [gedaagde] hem een onjuist systeem heeft geadviseerd. De investeringskosten van het zonneboilersysteem zijn niet binnen de technische levensduur van 25 jaar terug te verdienen, zelfs indien de zonnecollectoren wel naar behoren hadden gewerkt en overeenkomstig het advies van [gedaagde] het beoogde rendement hadden opgebracht. Op basis van de investeringskosten en het geschatte jaarlijkse terugverdienbedrag had [gedaagde] volgens [eiser] een ander systeem moeten adviseren, namelijk een systeem met 4 PV-panelen. Bij een juist advies had [eiser] voor het 4 PV-panelensysteem gekozen.
4.11.
[gedaagde] betwist dat hij een 4 PV-panelensysteem had moeten adviseren. Voorafgaand aan de overeenkomst hebben partijen meerdere keren met elkaar om tafel gezeten om de wensen van [eiser] te bespreken. Vervolgens heeft [gedaagde] aan [eiser] een advies uitgebracht over diverse verduurzamingsmaatregelen voor het huis. Op basis van dit advies heeft [eiser] zijn keuze voor een zonneboilersysteem gemaakt. Voor [eiser] was doorslaggevend dat een zonneboilersysteem energiezuinig is en dat destijds subsidies werden verstrekt op zonnecollectoren. Daardoor waren de zonnecollectoren voor [eiser] nagenoeg gratis. Bovendien kan het zonneboilersysteem volgens [gedaagde] wel binnen de technische levensduur van 25 jaar worden terugverdiend.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde] niet tegenover [eiser] tekortgeschoten door een zonneboilersysteem in plaats van een 4 PV-panelensysteem te adviseren. Dit omdat [eiser] niet aan [gedaagde] kenbaar heeft gemaakt dat naast het energiezuinige aspect, ook het financieel rendement van het gekozen systeem voor hem belangrijk was. Het was de eigen verantwoordelijkheid van [eiser] om, als dit voor hem belangrijk was, vragen aan [gedaagde] te stellen over de snelheid waarmee het gekozen systeem financieel terug te verdienen was en/of welk systeem financieel het meeste rendement zou opleveren. Voor het stellen van dergelijke vragen bestond voldoende gelegenheid. Voorafgaand aan de overeenkomst heeft [eiser] met [gedaagde] meerdere gesprekken over zijn wensen gehad en heeft [gedaagde] hem uitgebreid geadviseerd over diverse verduurzamingsmaatregelen. [eiser] heeft niet gesteld dat hij in deze gesprekken aan [gedaagde] duidelijk heeft gemaakt dat het financiële rendement van het gekozen systeem belangrijk was, dan wel belangrijker was dan het energiezuinige principe ervan. [gedaagde] hoefde dit niet uit zichzelf te begrijpen, nu bij hem redelijkerwijs de indruk kon bestaan dat [eiser] bewust en weloverwogen koos voor een energiezuinig systeem, waarbij geen elektrisch element nodig was, en waarbij de aanschaf van zonnecollectoren door subsidieverlening nagenoeg gratis was.
De tussenconclusie
4.13.
Op grond van het voorgaande, is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis doordat hij een ongeschikt type boilervat heeft geïnstalleerd bij [eiser] . Daarom is [gedaagde] in beginsel aansprakelijk tegenover [eiser] voor de schade die [eiser] daardoor heeft geleden.
Het beroep van [gedaagde] op aansprakelijkheidsbeperkingen
4.14.
[gedaagde] betoogt echter dat hij zijn aansprakelijkheid beperkt en/of uitgesloten heeft in de algemene voorwaarden. Daarnaast meent [gedaagde] dat [eiser] te laat en/of niet op de juiste manier bij hem heeft geklaagd (artikel 6:89 BW).
De algemene voorwaarden
4.15.
[gedaagde] beroept zich op een aantal bedingen uit de ALIB ’92, namelijk de bepalingen in de artikelen 56, 58, 64, 65, 67, 69 en 70. Volgens [gedaagde] zijn deze ALIB ’92 van toepassing en op tijd aan [eiser] ter hand gesteld. [eiser] voert een aantal verweren, waaronder het verweer dat de bedingen waarop [gedaagde] zich beroept, onredelijk bezwarend zijn. De rechtbank zal eerst dit verweer beoordelen.
4.16.
Bij de beoordeling of de bedingen in de algemene voorwaarden in de zin van artikel 6:233 BW onredelijk bezwarend zijn, zijn de uitwerkingen in artikel 6:236 en 6:237 BW van toepassing. De uitwerkingen in deze artikelen bepalen dat in een overeenkomst met een consument een aantal bedingen in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn (artikel 6:236 BW) of vermoed worden onredelijk bezwarend te zijn (artikel 6:237 BW). Niet in geschil is dat [eiser] een consument is, zoals door de rechtbank ook is vastgesteld in het vonnis in incident van 11 oktober 2023.
4.16.1.
De bedingen in artikel 64, 65 en 67 ALIB ’92 beperken de aansprakelijkheid van [gedaagde] als installateur door daaraan voorwaarden te verbinden en aansprakelijkheid voor het overige uit te sluiten. Die voorwaarden betreffen de beperkte duur waarbinnen een installateur aansprakelijk is voor gebreken, de wijze waarop een opdrachtgever gebreken moet onderbouwen en de eenzijdig door de installateur te bepalen omstandigheid of hij voor aansprakelijkheid verzekerd is. Deze bedingen bevrijden [gedaagde] als installateur geheel of gedeeltelijk van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding en worden daarom op grond van artikel 6:237, aanhef en sub f, BW vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Het is aan [gedaagde] , als de gebruiker van deze bedingen, om aan te tonen dat zij gerechtvaardigd zijn, bijvoorbeeld om de reden dat het uitgesloten risico redelijkerwijs niet verzekerbaar is. [gedaagde] heeft echter geen rechtvaardiging gegeven voor deze bedingen. [gedaagde] heeft slechts gesteld, maar verder niet toegelicht, dat de bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering van [gedaagde] geen dekking verleent voor de aansprakelijkheid tegenover [eiser] . Dit brengt echter niet mee dat deze aansprakelijkheid niet redelijkerwijs voor [gedaagde] verzekerbaar was. Daarom heeft [gedaagde] het hiervoor genoemde vermoeden niet weerlegd. De bedingen in artikel 64, 65 en 67 ALIB ’92 zijn daarom onredelijk bezwarend.
4.16.2.
Het beding in artikel 70 ALIB ’92 bepaalt dat de rechtsvordering tot schadevergoeding of herstel verjaart één jaar nadat de consument bij de installateur heeft geprotesteerd. Dit beding dient getoetst te worden aan de open norm van art. 6:233, aanhef en sub a, BW. Naar het oordeel van de rechtbank verstoort dit beding het evenwicht tussen de rechten en verplichtingen die voor partijen voortvloeien uit de overeenkomst. De juridische positie van [eiser] is door dit beding namelijk aanzienlijk minder gunstig dan de positie die [eiser] op grond van de wet zou hebben. Volgens het beding in artikel 70 ALIB ’92 staat vast dat [eiser] een jaar na zijn protest zijn vorderingsrecht tegenover [gedaagde] verliest. Hieruit volgt dat deze termijn niet kan worden verlengd, bijvoorbeeld door herhaaldelijk protest van [eiser] of tijdens een onderzoek naar de gebreken. Dit is wezenlijk anders op grond van de wet. Op grond van de wet heeft [eiser] minimaal twee jaar voordat zijn vorderingsrecht verjaart (artikel 7:761 lid 1 BW). Deze termijn wordt telkens verlengd na een schriftelijke mededeling waarbij [eiser] aanspraak maakt op schadevergoeding of herstel (artikel 3:316 tot en met 3:319 BW). Daarnaast wordt deze termijn automatisch verlengd als deze zou aflopen in een periode dat [gedaagde] heeft medegedeeld dat hij het gebrek zal onderzoeken of herstellen (artikel 7:761 lid 3 BW). [gedaagde] heeft niet weersproken dat het beding in artikel 70 ALIB ‘92 onredelijk bezwarend is. Evenmin heeft [gedaagde] tegenover het nadeel een voordeel voor [eiser] of een gerechtvaardigd belang van [gedaagde] bij dit beding aangevoerd. Onder deze omstandigheden is het beding in artikel 70 onredelijk bezwarend.
4.17.
Het voorgaande (onder 4.16.1 en 4.16.2) brengt mee dat [gedaagde] geen beroep kan doen op de bedingen in artikelen 64, 65, 67 en 70 ALIB ’92.
De contractuele en wettelijke klachtplicht
4.18.
Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] niet op tijd en/of niet op de juiste manier bij hem heeft geklaagd. Volgens [gedaagde] moest [eiser] op basis van de bedingen in artikelen 56, 58 en 69 ALIB ’92 uiterlijk binnen zes maanden na de oplevering bij hem klagen. [eiser] diende schriftelijk en onmiddellijk na constatering van de gebreken bij [gedaagde] te klagen, daarbij aannemelijk te maken dat de gebreken zijn ontstaan door de manier waarop [gedaagde] het werk heeft uitgevoerd en daarna alle medewerking verlenen om [gedaagde] in staat te stellen om de gebreken weg te nemen. Ook afgezien van deze bedingen in de ALIB ’92, meent [gedaagde] dat [eiser] te laat bij hem heeft geklaagd (artikel 6:89 BW).
4.19.
[eiser] stelt dat hij op 7 augustus 2018 via Whatsapp bij [gedaagde] heeft geklaagd door te laten weten dat de zonneboiler niet werkt. [eiser] verwijst daarbij naar Whatsappcorrespondentie. [eiser] betoogt dat hij daarbij aannemelijk heeft gemaakt dat de gebreken worden veroorzaakt door [gedaagde] uitvoering van het werk en vervolgens alle medewerking heeft verleend zodat [gedaagde] de gebreken kon herstellen. Volgens [eiser] heeft hij hiermee op tijd en op de juiste manier bij [gedaagde] geklaagd.
4.20.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat het werk op 3 mei 2018 is opgeleverd en dat [eiser] voor het eerst op 7 augustus 2018 aan [gedaagde] heeft laten weten dat het zonneboilersysteem niet werkt. In de tussentijd is een periode van ongeveer drie maanden verstreken. Aangenomen mag worden dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gebreken samenhingen met de uitvoering van het werk, aangezien [gedaagde] vervolgens op diverse manieren heeft geprobeerd de werking van het zonneboilersysteem te herstellen. Voor dat herstel heeft [eiser] de benodigde medewerking verleend. Daarmee heeft [eiser] op tijd en volgens de eisen in artikel 56 en 58 ALIB ‘92 bij [gedaagde] geklaagd.
4.21.
Daarnaast heeft [eiser] onder deze omstandigheden niet de klachtplicht van artikel 6:89 BW geschonden. Gezien de zonnige periode van het jaar, hoefde [eiser] redelijkerwijs niet meteen te ontdekken dat het zonneboilersysteem niet goed werkte. Door de zonnige periode zal dit immers niet direct waarneembaar zijn geweest. Daar komt nog bij dat [gedaagde] niet heeft gesteld dat en hoe hij door dit tijdsverloop in zijn belangen is geschaad. Als een schuldenaar niet in zijn belangen is geschaad, dan zal er niet spoedig voldoende reden zijn om de schuldeiser een gebrek aan voortvarendheid te verwijten. Dat is in dit geval niet anders.
De tussenconclusie
4.22.
Het voorgaande (onder 4.15 tot en met 4.21) brengt mee dat het vorderingsrecht van [eiser] op schadevergoeding van [gedaagde] niet is uitgesloten, verjaard of vervallen.
De schadebegroting
4.23.
Zoals hiervoor onder 3.1 is weergegeven, vordert [eiser] een bedrag van € 25.353,51 aan schadevergoeding. Hiervan is een bedrag van € 3.500,00 toewijsbaar. Dit licht de rechtbank hierna toe. Vervolgens wordt ingegaan op de door [eiser] gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
Een gedeeltelijke toewijzing van vervangende schadevergoeding
4.24.
Het door [eiser] gevorderde bedrag van € 11.335,60 strekt tot het vergoeden van de kosten om de ongeschikte hygiëneboiler te laten vervangen door een geschikt boilervat en het zonneboilersysteem te laten vervangen door een 4 PV-panelensysteem. Genoemd bedrag is gebaseerd op het door ZNEB begrote bedrag van € 12.169,00, maar daarin is een typefout geslopen, zoals de advocaat van [eiser] ter zitting heeft medegedeeld.
4.25.
Van de gevorderde schadevergoeding is een bedrag van € 3.500,00 toewijsbaar. Dit bedrag ziet op vervanging van de hygiëneboiler door een geschikt boilervat. Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de hygiëneboiler en de elektrische boiler dienen te worden verwijderd en dienen te worden vervangen door een geschikt boilervat. Op basis van het expertiserapport van IAC, heeft [gedaagde] aangevoerd dat de kosten hiervoor ongeveer € 3.500,00 inclusief montage bedragen. Ter zitting was [eiser] het met dit bedrag eens. Omdat partijen het eens zijn over dit bedrag, zal dat bedrag als schadevergoeding worden toegewezen. De wettelijke rente zal als gevorderd worden toegewezen.
Een afwijzing van de overige door [eiser] gevorderde schadevergoeding
4.26.
Voor het overige hangt de door [eiser] gevorderde vervangende schadevergoeding (€ 11.335,60), schadevergoeding voor gevolgschade (€ 6.232,56) en schadevergoeding voor misgelopen energieopwekking (€ 5.212,50) samen met het verwijt dat [gedaagde] ten onrechte een zonneboilersysteem in plaats van een 4 PV-panelensysteem heeft geadviseerd. Onder verwijzing naar wat hiervoor is overwogen in 4.12 zal deze schadevergoeding worden afgewezen.
4.27.
De door [eiser] gevorderde schadevergoeding voor ‘kosten bankafschriften ten behoeve van betaalbewijs’ (€ 50,00) zal, bij gebrek aan enige vorm van toelichting, als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.28.
Ook de door [eiser] gevorderde schadevergoeding voor de kosten voor het expertiserapport van ZNEB (€ 2.522,85) wordt afgewezen. Ter zitting heeft [eiser] verklaard dat deze kosten vergoed zijn door de rechtsbijstandsverzekeraar DAS, die ook aan ZNEB de opdracht heeft gegeven voor het onderzoek. Het feit dat DAS de kosten voor het expertiserapport van ZNEB heeft vergoed, brengt mee dat [eiser] geen schade in de zin van artikel 6:96 lid 2, aanhef en sub b, BW heeft geleden. DAS heeft als gesubrogeerd verzekeraar voor deze kosten een zelfstandig vorderingsrecht op [gedaagde] . DAS is in deze zaak echter geen partij. [eiser] heeft niet gesteld, en ook anderszins is niet gebleken, dat DAS haar vordering op [gedaagde] aan [eiser] heeft gecedeerd. Bij deze stand van zaken is er geen deugdelijke grondslag om [gedaagde] te veroordelen om de kosten voor het onderzoeksrapport van ZNEB aan [eiser] te vergoeden.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.29.
Naast voornoemde schadeposten vordert [eiser] een vergoeding van € 1.244,53 inclusief btw voor werkzaamheden die zijn advocaat heeft verricht om zijn vordering buitengerechtelijk door [gedaagde] voldaan te krijgen. [gedaagde] heeft deze vergoeding betwist.
4.30.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Het door [eiser] gevorderde bedrag van € 1.244,53 is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief bij toewijzing van een bedrag van € 3.500,00 in hoofdsom. Volgens de staffel wordt een vergoeding van € 475,00 toegekend. Omdat [eiser] heeft gesteld dat hij geen ondernemer is in de zin van de Wet op de Omzetbelasting 1968, wordt de vergoeding vermeerderd met btw, zodat in totaal € 574,75 wordt toegewezen. De wettelijke rente zal als gevorderd worden toegewezen.
De proceskostenveroordeling
4.31.
[eiser] is de partij die grotendeels in het ongelijk is gesteld en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld.
4.32.
De proceskosten van [gedaagde] worden als volgt begroot, waarbij voor het salaris van de advocaat wordt aangesloten bij het tarief dat hoort bij het toegewezen bedrag:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.042,00
(2,00 punten × € 521,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.521,00
4.33.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding van € 3.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 18 december 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 574,74 voor buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 14 juni 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 2.521,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.F. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.

Voetnoten

1.Productie 3 bij dagvaarding
2.Productie 1 bij conclusie van antwoord
3.Productie 2 bij conclusie van antwoord
4.Productie 4 bij dagvaarding
5.Productie 5 bij dagvaarding
6.Productie 6 bij dagvaarding
7.Productie 10 bij dagvaarding