ECLI:NL:RBGEL:2024:3617

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
11045354
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling in proceskosten na intrekking verzoekschrift; geen misbruik van procesrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiser], en een natuurlijke persoon, aangeduid als [gedaagde]. [Eiser] had op 10 april 2024 een verzoekschrift ingediend, maar trok dit verzoekschrift op 23 mei 2024 in. [Gedaagde] was het niet eens met de intrekking en vroeg om een reële proceskostenveroordeling. De kantonrechter besloot dat de mondelinge behandeling doorgang zou vinden, waarbij de focus lag op de proceskostenveroordeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei 2024 werd duidelijk dat de arbeidsrelatie tussen partijen ernstig en duurzaam verstoord was, maar er was onenigheid over de vraag of dit moest leiden tot een billijke vergoeding. [Gedaagde] voerde aan dat [eiser] onrechtmatig had gehandeld en dat de proceskosten vergoed moesten worden. [Eiser] betwistte dit en stelde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen.

De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet had gehandeld in strijd met de waarheidsplicht en dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht. Wel werd [eiser] veroordeeld tot betaling van de helft van de door [gedaagde] gemaakte proceskosten, omdat de hoge drempel voor misbruik van procesrecht niet was gehaald. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 3.008,75, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving, met de mogelijkheid van betekening als [eiser] niet tijdig zou betalen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht, Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11045354 \ HA VERZ 24-67 \ 53854 \ 48073
Beschikking van 13 juni 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser],
gevestigd te Huissen,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R. Bijlsma,
tegen
[gedaagde],
wonende te Beuningen (Gld),
verwerende partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.L.J.J. Nelissen.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft een verzoekschrift met vijf producties ingediend, dat op
10 april 2024 door de griffie van de rechtbank is ontvangen.
1.2.
[gedaagde] heeft bij verweerschrift van 21 mei 2024 met 19 producties op het verzoekschrift gereageerd.
1.3.
Op 23 mei 2023 heeft [eiser] de kantonrechter laten weten het verzoekschrift in te trekken.
1.4.
[gedaagde] heeft laten weten niet in te stemmen met de intrekking en heeft in dat verband benadrukt dat hij in het verweerschrift om een reële proceskostenveroordeling heeft verzocht. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde] op 29 mei 2024 een urenspecificatie van zijn gemachtigde overgelegd.
1.5.
De kantonrechter heeft besloten dat de reeds geplande mondelinge behandeling door zou gaan, maar dat die zitting in beginsel alleen betrekking had op de door [gedaagde] verzochte reële proceskostenveroordeling.
1.6.
Op 30 mei 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij deze mondelinge behandeling waren [vertegenwoordigers eiser] namens [eiser] aanwezig, bijgestaan door mr. R. Bijlsma. [gedaagde] was in persoon aanwezig, vergezeld door zijn vrouw en bijgestaan door mr. J.L.J.J. Nelissen.
1.7.
Ten slotte is de datum van de beschikking op heden bepaald.

2.De feiten

2.1.
In randnummer 4.15 van het verzoekschrift van [eiser] staat het volgende:
“…Partijen hebben moeten vaststellen dat de verhoudingen (…) te zeer verstoord zijn geraakt. Hiermee staat vast dat de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam verstoord is. Het enige dat partijen nog verdeeld houdt is of dat moet leiden tot toekenning van een billijke vergoeding en zo ja hoe hoog.”

3.De beoordeling

3.1.
Gelet op de intrekking van het verzoekschrift, hoeft conform artikel 1.2.8 van het Landelijk procesreglement verzoekschriften rechtbanken, kanton - vanaf 1 februari 2022 (hierna: het ‘
Procesreglement’) alleen nog te worden beslist op de door [gedaagde] verzochte proceskostenveroordeling.
3.2.
[gedaagde] verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen in de (reële) proceskosten van € 16.032,50, te vermeerderen met de nakosten.
3.3.
[gedaagde] legt aan zijn verzoek ten grondslag dat het handelen van [eiser] als onrechtmatig c.q. in strijd met goed werkgeverschap gekwalificeerd kan worden. Het verzoekschrift van [eiser] is flinterdun en hierin wordt slechts verwezen naar een irrelevante issue in de Stak, een orgaan van nul operationele importantie. Dit kan niet en daarnaast had [eiser] zich moeten realiseren dat het indienen van een ontbindingsverzoek effect kan hebben op het welzijn en de gezondheid van [gedaagde] .
3.4.
[eiser] voert als verweer aan dat partijen een mediationtraject gevolgd hebben en dat zij het erover eens waren dat de arbeidsrelatie duurzaam verstoord is. Vervolgens heeft [gedaagde] in zijn verweerschrift een ander standpunt ingenomen. Van onrechtmatig handelen is dan ook geen sprake. Daarnaast heeft [gedaagde] zijn vordering pas de avond voor de mondelinge behandeling onderbouwd door de urenspecificatie van zijn gemachtigde te overleggen, terwijl dit eerder gekund had. Verder maakt [gedaagde] aanspraak op alle proceskosten die hij tijdens dit geschil gemaakt heeft en niet alleen de gemaakte kosten in het kader van deze procedure. Het verzoek tot vergoeding van de reële proceskosten dient dan ook afgewezen te worden, althans moet hooguit worden toegewezen op basis van het gebruikelijke liquidatietarief.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet de vraag beantwoord worden of [eiser] een reële proceskostenveroordeling aan [gedaagde] verschuldigd is. Ten aanzien hiervan overweegt de kantonrechter als volgt.
3.6.
Op basis van de door partijen overgelegde stukken kan de kantonrechter niet vaststellen dat de arbeidsrelatie duurzaam verstoord is en dit wordt ook niet erkend door [gedaagde] . De kantonrechter kan slechts vaststellen dat in het verzoekschrift door [eiser] wel het beeld is geschetst dat beide partijen het erover eens zijn dat de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam verstoord is en dat het enige dat partijen verdeeld houdt de vraag is of dat moet leiden tot het toekennen van een billijke vergoeding en zo ja, hoe hoog deze vergoeding dient te zijn.
3.7.
Hoewel tijdens de mondelinge behandeling duidelijk is geworden dat partijen voorafgaand aan het ingediende verzoekschrift met behulp van een mediator met elkaar hebben gesproken, kan de kantonrechter, gelet op de geheimhoudingsverplichting van partijen, niet nagaan wat in dat mediationtraject tussen partijen is besproken. Wel is duidelijk dat kennelijk niet algehele en definitieve overeenstemming is bereikt over de vraag of de arbeidsrelatie ernstig en duurzaam verstoord is en dat het alleen nog zou moeten gaan over de vraag of [gedaagde] recht had op een billijke vergoeding en de omvang daarvan.
3.8.
Gelet op het voorgaande kan de kantonrechter, op basis van de ingediende stukken, niet anders dan oordelen dat in het ingediende verzoekschrift, waartegen [gedaagde] zich heeft moeten verweren, de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig en naar waarheid zijn aangevoerd door [eiser] . De kantonrechter is daarom van oordeel dat [eiser] heeft gehandeld in strijd met de waarheidsplicht die voortvloeit uit artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (‘
Rv’). De consequentie die de kantonrechter daaraan verbindt is dat de kantonrechter voor de proceskostenveroordeling niet het zogeheten liquidatietarief zal toepassen.
3.9.
Hoewel het liquidatietarief zal worden losgelaten, is de kantonrechter van oordeel dat een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten niet aan de orde is in deze zaak. Van een dergelijke veroordeling kan slechts sprake zijn als de aangesproken partij misbruik van procesrecht heeft gemaakt of onrechtmatig heeft gehandeld door een procedure aan te vangen. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede wordt gewaarborgd door artikel 6 EVRM. [1]
3.10.
De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van misbruik van procesrecht, dan wel onrechtmatig handelen aan de zijde van [eiser] . Zo kan bijvoorbeeld niet worden vastgesteld dat sprake is van een evident ongegrond verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en heeft [eiser] – toen duidelijk werd dat de verstoring van de arbeidsverhouding niet werd erkend – het verzoek tot ontbinding juist ingetrokken om voortzetting van de procedure te voorkomen.
3.11.
Gelet op de vaststelling dat de hoge drempel van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen niet is gehaald, kan wat de kantonrechter betreft ook geen sprake zijn van een volledige veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten. De kantonrechter ziet wel aanleiding om [eiser] te veroordelen tot vergoeding van de helft van de door [gedaagde] gemaakte proceskosten in de periode van 10 april 2024 tot en met 30 mei 2024. Dit betreft de periode waarin het verzoekschrift is uitgebracht tot en met de mondelinge behandeling. In deze periode heeft de gemachtigde van [gedaagde] volgens de urenspecificatie 16:00 uren aan deze zaak besteed. Hier komt voor de mondelinge behandeling nog 3:00 uren, inclusief reistijd, bij, zodat het totale aantal uren op 19:00 uitkomt. Hiervan komt de helft, zijnde 9:30 uren, voor vergoeding in aanmerking. De gemachtigde van [gedaagde] hanteert een uurtarief van € 250,00 vermeerderd met 21% btw, zodat aan proceskosten een bedrag van € 2.873,75 (9:30 uren x € 250,00 + 21% btw) voor toewijzing in aanmerking komt. Het gevorderde nasalaris wordt toegewezen tot een half salarispunt van het toegewezen salaris met een maximum van € 135,00. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend, worden deze proceskosten vermeerderd met de kosten van betekening.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 3.008,75, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving, te vermeerderen met kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking wordt betekend;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W. van der Boon en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 23 december 2022,