In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiser], en een natuurlijke persoon, aangeduid als [gedaagde]. [Eiser] had op 10 april 2024 een verzoekschrift ingediend, maar trok dit verzoekschrift op 23 mei 2024 in. [Gedaagde] was het niet eens met de intrekking en vroeg om een reële proceskostenveroordeling. De kantonrechter besloot dat de mondelinge behandeling doorgang zou vinden, waarbij de focus lag op de proceskostenveroordeling.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei 2024 werd duidelijk dat de arbeidsrelatie tussen partijen ernstig en duurzaam verstoord was, maar er was onenigheid over de vraag of dit moest leiden tot een billijke vergoeding. [Gedaagde] voerde aan dat [eiser] onrechtmatig had gehandeld en dat de proceskosten vergoed moesten worden. [Eiser] betwistte dit en stelde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen.
De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet had gehandeld in strijd met de waarheidsplicht en dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht. Wel werd [eiser] veroordeeld tot betaling van de helft van de door [gedaagde] gemaakte proceskosten, omdat de hoge drempel voor misbruik van procesrecht niet was gehaald. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 3.008,75, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving, met de mogelijkheid van betekening als [eiser] niet tijdig zou betalen.