ECLI:NL:RBGEL:2024:3554

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 mei 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
C/05/429157 / FA RK 23-4042
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot stiefouderadoptie en gezamenlijk gezag in complexe gezinsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot stiefouderadoptie en gezamenlijk gezag. De verzoekers, de stiefmoeder en de vader van de minderjarige, vroegen de rechtbank om stiefouderadoptie van hun 11-jarige kind, die sinds zijn vierde levensjaar bij hen woont. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de minderjarige niets meer van zijn moeder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de minderjarige een expliciete wens tot stiefouderadoptie heeft, hij op zijn leeftijd nog onvoldoende in staat is om de gevolgen van adoptie te overzien. De rechtbank benadrukte het belang van de bestaande band met de moeder en de noodzaak voor de minderjarige om een genuanceerd beeld van zijn moeder te ontwikkelen.

Daarnaast werd ook het verzoek tot gezamenlijk gezag afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de onderlinge verhoudingen tussen de ouders zo verstoord zijn dat het risico groot is dat de belangen van de minderjarige verwaarloosd worden. De moeder had aangegeven dat zij een rol in het leven van de minderjarige wil spelen, maar de rechtbank oordeelde dat de huidige situatie en de communicatie tussen de ouders niet bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader en de stiefmoeder afgewezen, waarbij de belangen van de minderjarige voorop stonden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/429157 / FA RK 23-4042
Datum uitspraak: 30 mei 2024
beschikking adoptie en gezag
op verzoek van:
[verzoekster](hierna: de stiefmoeder) en
[verzoeker](hierna: de vader),
beide wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.A.P.M. van Dal te Arnhem,
de rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[naam moeder](hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. I. Mercanoglu te Almelo.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift ingekomen bij de griffie op 12 december 2023;
- de brief met bijlage van mr. J.A.P.M. van Dal van 8 februari 2024, ingekomen bij de griffie op 9 februari 2024;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 15 maart 2024, ingekomen bij de griffie op 18 maart 2024;
- de pleitnotitie van mr. J.A.P.M. van Dal, zoals overgelegd tijdens de mondelinge behandeling.
1.2.
[de minderjarige] heeft op 1 mei 2024 in een kindgesprek zijn mening over het verzoek aan de rechtbank gegeven.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van 2 mei 2024 zijn gehoord:
- de vader en de stiefmoeder, bijgestaan door mr. J.A.P.M. van Dal;
- de moeder, bijgestaan door mr. I. Mercanoglu;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Uit het huwelijk van de ouders is geboren het minderjarige kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 15 september 2015 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 december 2018 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland (hierna: de GI) tot 21 december 2019. Bij beschikking van deze rechtbank van 20 december 2019 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 21 december 2020. De ondertoezichtstelling is per
20 december 2021 geëindigd.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 3 januari 2019 is de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken – zoals overeengekomen bij ouderschapsplan van 21 april 2015 – zodanig gewijzigd dat [de minderjarige] contact heeft met de moeder op het moment dat de GI aangeeft dat hiertoe mogelijkheden zijn, waarbij de aard, de frequentie en de duur van de contacten, alsmede de wijze van begeleiding worden bepaald door de gezinsvoogd.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 20 december 2019 is het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd. De vader is met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] belast.

3.Het verzoek

3.1.
De stiefmoeder en de vader verzoeken, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij beschikking:
  • de stiefouderadoptie uit te spreken van [de minderjarige] en de stiefmoeder te belasten met het (stief)ouderschap;
  • de griffier op te dragen om niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak, en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld, een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] .
3.2.
Bij aanvullend verzoek verzoeken de stiefmoeder en de vader subsidiair om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de stiefmoeder te belasten met het (gezamenlijk) gezag over [de minderjarige] , kosten rechtens.
3.3.
De stiefmoeder en de vader stellen dat aan de wettelijke criteria voor adoptie wordt voldaan. De stiefmoeder en de vader wonen vanaf 2016 met elkaar samen. [de minderjarige] woont vanaf zijn vierde levensjaar bij de vader en de stiefmoeder. Ook heeft de vader vanaf 20 december 2019 het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] . Op dit moment en voor de toekomst staat vast dat redelijkerwijs is te voorzien dat [de minderjarige] niets meer van de moeder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. [de minderjarige] wil geen contact meer met de moeder en kan zich nauwelijks herinneren dat hij in een gezinsverband met de moeder heeft samengeleefd. De vader en de stiefmoeder hebben altijd tegen [de minderjarige] gezegd dat hij contact met de moeder mag hebben, maar hij blijft dit weigeren. Het is belangrijk dat naar zijn behoeften wordt geluisterd. De moeder heeft volgens de vader en de stiefmoeder in het verleden misbruikt gemaakt van haar gezag en daarmee de belangen van [de minderjarige] op grove wijze misbruikt. Zo heeft zij het hoofd van [de minderjarige] kaalgeschoren en zijn blauwe plekken bij [de minderjarige] aangetroffen. Hoewel niet valt uit te sluiten dat in de toekomst sprake zal zijn van contact tussen [de minderjarige] en de moeder, valt volgens de vader en de stiefmoeder wel uit te sluiten dat sprake kan zijn van invulling van het ouderschap in de zin van het dragen van verantwoordelijkheid. De moeder heeft tot op heden geen invulling gegeven aan het moederschap en geen pogingen ondernomen om de huidige situatie te wijzigen. Verder zijn de vader en de stiefmoeder van mening dat het raadsonderzoek tekortschiet. Er hebben bijvoorbeeld geen gesprekken met de school of de familie van de moeder plaatsgevonden. Tussen [de minderjarige] en de familie aan moederszijde is goed contact. Dit hebben de stiefmoeder en de vader altijd gefaciliteerd. De huidige gezinssituatie is voor [de minderjarige] duidelijk en hij heeft een goede band met de stiefmoeder.
3.4.
Ten aanzien van het verzoek tot gezamenlijk gezag is door en namens de stiefmoeder tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de vader fulltime werkt en soms in het buitenland verblijft. De stiefmoeder is het grootste deel van de tijd samen met [de minderjarige] . Zij gaat bijvoorbeeld met [de minderjarige] naar de huisarts en de tandarts. Op die momenten wordt zij er echter mee geconfronteerd dat zij geen gezagsbeslissingen over [de minderjarige] kan nemen. Daarnaast gaat [de minderjarige] zelf vaak naar de stiefmoeder als er beslissingen moeten worden genomen. De stiefmoeder moet hem dan doorverwijzen naar de vader.

4.Het verweer

4.1.
Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij niet achter het verzoek tot stiefouderadoptie staat. De moeder stelt dat het verzoek moet worden geduid als een voortzetting van de strijd die de vader wil blijven voeren, waarin [de minderjarige] als instrument wordt ingezet. De vader bepaalt wat wel en niet goed is en misbruikt hierbij de slechte relatie tussen de moeder en haar familie. De moeder heeft het gevoel dat door de vader, de stiefmoeder en haar familie een front tegen haar wordt gevormd. De huidige situatie zal volgens de moeder geen positieve bijdrage aan de ontwikkeling van de identiteit van [de minderjarige] leveren. Deze complexe situatie zal slechts tot extra emotionele belasting en verwarring over zijn gezinssituatie leiden, mede gezien de beperking van [de minderjarige] . De moeder wil graag een rol in het leven van [de minderjarige] spelen en vindt het belangrijk dat [de minderjarige] weet waar hij vandaan komt. Zij heeft aangegeven dat zij verzoeken tot contact heeft gedaan, maar dat deze systematisch zijn afgewezen. Het is de pedagogische rol van de vader om het contact tussen [de minderjarige] en de moeder te stimuleren, maar daarvan is volgens haar niet gebleken. Ook is de vader de informatieplicht niet nagekomen. De moeder is van plan om een verzoek tot omgang bij de rechtbank indienen, maar zij beseft zich dat dit tijd in beslag zal nemen en dat niet van [de minderjarige] kan worden gevraagd om uit zichzelf naar de moeder te gaan. De moeder heeft naar voren gebracht dat zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet bekend was met het verzoek tot gezamenlijk gezag van de vader en de stiefmoeder en dat hierover daarom geen standpunt kan innemen. De advocaat van de moeder heeft aangegeven dat niet concreet is gebleken waarom gezamenlijk gezag van de vader en de stiefmoeder van toegevoegde waarde zou zijn. Hij verzoekt afwijzing van het verzoek, dan wel hem in de gelegenheid te stellen om schriftelijk op dit verzoek te reageren.

5.Het standpunt van de Raad

5.1.
De Raad heeft in het raadsrapport en tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om het verzoek van de stiefmoeder en de vader tot stiefouderadoptie af te wijzen. Niet ter discussie staat dat [de minderjarige] stabiliteit en een fijne opvoedsituatie bij de vader en de stiefmoeder ervaart. De Raad vindt stiefouderadoptie echter niet in het belang van [de minderjarige] . De banden met de moeder worden hiermee definitief verbroken en [de minderjarige] kan de gevolgen hiervan nog onvoldoende overzien. Hij is nog erg jong en hij lijkt op dit moment een eenzijdig beeld van de moeder te hebben. Het is voor zijn identiteitsontwikkeling belangrijk dat hij de ruimte krijgt om zelf een genuanceerd van de moeder te kunnen ontwikkelen. Daarnaast wordt door de Raad geen meerwaarde van stiefouderadoptie gezien, nu de feitelijke situatie voor [de minderjarige] helder is. Uit het raadsrapport blijkt verder dat niet kan worden gesteld dat in het verleden door de moeder sprake is geweest van misbruik van het gezag of grove verwaarlozing. Ook kan volgens de Raad niet worden gesteld dat [de minderjarige] niets meer van de moeder te verwachten heeft. De moeder zou graag weer contact met [de minderjarige] willen en lijdt onder het ontbreken van het contact. Verder heeft de Raad zorgen over de communicatie tussen de betrokken ouders, nu zij niet aansluiten bij wat [de minderjarige] nodig heeft. Het is van belang dat wordt bekeken of [de minderjarige] op termijn contact met zijn moeder kan hebben en daarvoor is het nodig dat de ouders afspraken met elkaar kunnen maken.
5.2.
Ten aanzien van het aanvullende verzoek om de stiefmoeder naast de vader met het gezag over [de minderjarige] te belasten heeft de Raad tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat dit geen meerwaarde zal hebben. De vader oefent al langere tijd alleen het gezag uit en [de minderjarige] weet dat de vader de belangrijke beslissingen over hem neemt.

6.De beoordeling

De ontvankelijkheid

6.1.
Op grond van artikel 1:227 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op een gezamenlijk verzoek van twee personen of op verzoek van één persoon. Op grond van artikel 1:227 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kan het gezamenlijke verzoek alleen worden gedaan, als de verzoekers minstens drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd.
6.2.
De rechtbank stelt op grond van de overgelegde stukken vast dat de stiefmoeder en de vader ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met elkaar hebben samengeleefd. De stiefmoeder en de vader zijn daarom ontvankelijk in hun verzoek.
Stiefouderadoptie
6.3.
Het verzoek tot adoptie dient te worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 1:227 en 1:228 van het Burgerlijk Wetboek.
6.4.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat bestaande familiebanden in beginsel onverbrekelijk zijn. Adoptie is hierop een uitzondering, waarbij echter strikte voorwaarden gelden. Dit geldt temeer, omdat adoptie het ingrijpende gevolg heeft dat daarmee de tussen de ouder en het kind bestaande familierechtelijke betrekkingen worden beëindigd. Hierbij dient niet alleen te worden gelet op de positie die het kind door de adoptie verkrijgt, maar ook en niet minder, op hetgeen het kind verliest (de familierechtelijke band met in de onderhavige zaak zijn wettige en biologische moeder).
6.5.
Op grond van artikel 1:227 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek kan een adoptieverzoek alleen worden toegewezen, indien dit in het kennelijk belang is van het kind, het kind in de toekomst redelijkerwijs niets meer te verwachten heeft van de ouder in de hoedanigheid van ouder en aan alle voorwaarden genoemd in artikel 1:228 van het Burgerlijk Wetboek wordt voldaan.
6.6.
Op verzoek van de rechtbank is voorafgaand aan de behandeling van het verzoek door de Raad onderzoek verricht naar de vraag of stiefouderadoptie van [de minderjarige] in het kennelijk belang van [de minderjarige] kan worden geacht. Namens de stiefmoeder en de vader is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat de Raad onvoldoende diepgaand onderzoek heeft verricht. De rechtbank is echter van oordeel dat er geen aanleiding is om de twijfelen aan de mate van zorgvuldigheid en diepgang van het door de Raad verrichte onderzoek en zal daarom aan dit verweer voorbijgaan. De rechtbank zal hierna overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van het verzoek tot stiefouderadoptie.
6.7.
Uit het huwelijk tussen ouders is [de minderjarige] geboren. In 2015 zijn de vader en de moeder van elkaar gescheiden, waarbij sprake was van ernstige echtscheidingsproblematiek. De communicatie tussen de ouders is ernstig verstoord geraakt. In dit kader is van eind 2018 tot eind 2021 sprake geweest van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Gedurende deze periode hebben daarnaast verschillende gerechtelijke procedures plaatsgevonden. Bij beschikking van 3 januari 2019 van deze rechtbank is een wijziging van de zorgregeling tussen de moeder en [de minderjarige] uitgesproken. De regie voor het vormgeven van het contact tussen tussen de moeder en [de minderjarige] is vanwege de afwijzende houding van [de minderjarige] naar de moeder en de verstoorde verhouding tussen de ouders toen bij de GI neergelegd. Daarna is bij beschikking van 20 december 2019 het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en de vader alleen met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] belast.
6.8.
Zowel door de vader als de moeder is naar voren gebracht dat het contact tussen de moeder en [de minderjarige] sinds eind 2017 geheel ontbreekt. Voor de reden van het uitblijven van het contact sinds die tijd verwijzen de ouders naar elkaar. De moeder heeft aangegeven dat de vader pogingen van de moeder om contact te krijgen met [de minderjarige] systematisch heeft afgewezen. Ook is haar niet gebleken dat hij pogingen heeft gedaan om het contact te normaliseren. Wanneer zij een kaartje aan [de minderjarige] stuurt, wordt volgens haar gedreigd met het doen van aangifte wegens stalking en verschijnt de wijkagent bij de moeder aan de deur. De vader stelt dat de moeder sinds de beëindiging van het contact met [de minderjarige] in het geheel geen invulling heeft gegeven aan haar moederschap. Ook heeft de moeder volgens de vader nooit hulpverlening ingeschakeld en is zij kaartjes aan [de minderjarige] blijven sturen, terwijl [de minderjarige] duidelijk aangaf dat hij dit niet fijn vond. Ondanks de verschillende visies van de ouders, kan in ieder geval worden vastgesteld dat er sinds eind 2017 geen (structureel) contact tussen de moeder en [de minderjarige] is geweest.
6.9.
De vader en de stiefmoeder willen dat de tussen de stiefmoeder en [de minderjarige] bestaande band juridisch wordt bevestigd. De stiefmoeder is sinds het vierde levensjaar van [de minderjarige] in zijn leven en zijn verzorging en opvoeding betrokken en gebleken is dat [de minderjarige] – hoewel hij weet dat de stiefmoeder niet zijn biologische moeder is – haar als zijn moeder beschouwt. Hier staat tegenover dat de moeder het verzoek tot stiefouderadoptie tijdens de mondelinge behandeling heeft tegengesproken. Hoewel er lange tijd geen contact tussen haar en [de minderjarige] is geweest, zou zij graag weer een rol in het leven van [de minderjarige] willen vervullen. De moeder vindt het belangrijk dat [de minderjarige] weet waar hij vandaan komt en zij wil niets liever dan contact met [de minderjarige] opbouwen. Er zijn redenen waarom de moeder nog niet eerder een procedure is gestart. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat zij een bodemprocedure over het contact met [de minderjarige] zal gaan starten.
6.10.
Naar het oordeel van de rechtbank kan – gelet op het voorgaande – op dit moment niet worden vastgesteld dat [de minderjarige] niets meer van de moeder in haar hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, zoals is omschreven in artikel 1:227 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Hoewel de rechtbank beseft dat er al een periode van bijna zeven jaar geen contact tussen de moeder en [de minderjarige] heeft plaatsgevonden, vindt de rechtbank het gezien het verleden van de ouders belangrijk om waarde te hechten aan de wens van de moeder om haar ouderrol alsnog te vervullen. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat in het raadsrapport staat dat de moeder ten tijde van de beëindiging van het contact rust voor zichzelf en [de minderjarige] wilde creëren, door hem uit de strijd tussen de ouders te halen.
6.11.
Verder overweegt de rechtbank nog dat stiefouderadoptie op dit moment voor [de minderjarige] te ingrijpend is en daarmee niet in zijn kennelijk belang, als opgenomen in artikel 1:227 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Hoewel [de minderjarige] een expliciete wens tot stiefouderadoptie heeft, is de rechtbank in navolging van de Raad van oordeel dat hij gelet op zijn leeftijd – hij is nu 11 jaar - nog onvoldoende in staat is om te overzien wat de consequenties van de adoptie in de toekomst zijn. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [de minderjarige] tijdens het gesprek met de rechter jonger overkwam dan zijn kalenderleeftijd en [de minderjarige] speciaal basisonderwijs volgt. Met de Raad acht de rechtbank het van belang is dat [de minderjarige] voldoende de gelegenheid krijgt om zelfstandig een genuanceerd beeld van de moeder te vormen, mede in het kader zijn identiteitsontwikkeling. De rechtbank hoopt dat de ouders en de stiefmoeder de belangen van [de minderjarige] op dit punt voorop (blijven) stellen.
6.12.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat niet aan de wettelijke vereisten voor stiefouderadoptie als genoemd in artikel 1:277 van het Burgerlijk Wetboek wordt voldaan. Dat leidt ertoe dat de rechtbank niet toekomst aan een inhoudelijke beoordeling van de voorwaarden als genoemd in artikel 1:228 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek tot adoptie zal daarom worden afgewezen.
Gezamenlijk gezag
6.13.
Op grond van artikel 1:253t van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank, indien het gezag bij één ouder berust, op gezamenlijk verzoek van de met het gezag belaste ouder en een ander dan de ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, hen gezamenlijk met het gezag over het kind belasten. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt, in het geval dat het kind tevens in familierechtelijke betrekking staat tot een andere ouder, het verzoek slechts toegewezen, indien:
de ouder en de ander op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van een jaar onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek gezamenlijk de zorg voor het kind hebben gehad; en
de ouder die het verzoek doet op de dag van het verzoek gedurende ten minste een aaneengesloten periode van drie jaren alleen met het gezag belast is geweest.
Het derde lid van dit artikel bepaalt dat het verzoek wordt afgewezen indien, mede in het licht van de belangen van een andere ouder, gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
6.14.
De rechtbank stelt – onweersproken – vast dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [de minderjarige] en de stiefmoeder. De vader en de stiefmoeder zijn daarom ontvankelijk in hun verzoek.
6.15.
De rechtbank stelt verder vast dat aan de voorwaarden als genoemd in artikel 1:253t lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is voldaan. De vader en de stiefmoeder hebben gedurende ten minste een periode van een jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek gezamenlijk de zorg over [de minderjarige] gehad. Daarnaast is de vader sinds 20 december 2019 met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] belast.
6.16.
De vader en de stiefmoeder hebben naar voren gebracht dat de stiefmoeder het grootste deel van de tijd samen is met [de minderjarige] , maar dat zij voor gezagsbeslissingen afhankelijk is van de vader. Door en namens de moeder is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat zij voorafgaand aan de mondelinge behandeling niet bekend was met dit aanvullende verzoek van de vader en de stiefmoeder, waardoor zij hierover nog geen standpunt heeft kunnen innemen. De Raad heeft tijdens mondelinge behandeling geadviseerd om het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen, omdat gezamenlijke gezagsuitoefening door de vader en de stiefmoeder voor [de minderjarige] geen meerwaarde zal hebben.
6.17.
Ten aanzien van artikel 1:253t lid 3 van het Burgerlijk Wetboek overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank begrijpt dat het voor de stiefmoeder fijn zou zijn als zij gezamenlijk met de vader gezagsbeslissingen over [de minderjarige] kan nemen. Gelet echter op de uiteenlopende standpunten van de ouders en de visie van de Raad ten aanzien van het voorliggende verzoek, is de rechtbank van oordeel dat de onderlinge verhoudingen in deze zaak zo verstoord en complex zijn dat het risico groot is dat bij inwilliging van het verzoek de belangen van [de minderjarige] worden verwaarloosd, in die zin dat te verwachten is dat moeder dan nog verder op afstand komt te staan en er dan nog minder ruimte zal zijn voor de moeder om nog een rol in het leven van [de minderjarige] te kunnen gaan vervullen. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vader en de stiefmoeder tot gezamenlijk gezag over [de minderjarige] eveneens afwijzen.

7.De beslissing

De rechtbank
7.1.
wijst de verzoeken van de vader en de stiefmoeder af.
Deze beschikking is gegeven door M.E. Allegro, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. L. Weijsters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.