In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot stiefouderadoptie en gezamenlijk gezag. De verzoekers, de stiefmoeder en de vader van de minderjarige, vroegen de rechtbank om stiefouderadoptie van hun 11-jarige kind, die sinds zijn vierde levensjaar bij hen woont. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de minderjarige niets meer van zijn moeder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de minderjarige een expliciete wens tot stiefouderadoptie heeft, hij op zijn leeftijd nog onvoldoende in staat is om de gevolgen van adoptie te overzien. De rechtbank benadrukte het belang van de bestaande band met de moeder en de noodzaak voor de minderjarige om een genuanceerd beeld van zijn moeder te ontwikkelen.
Daarnaast werd ook het verzoek tot gezamenlijk gezag afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de onderlinge verhoudingen tussen de ouders zo verstoord zijn dat het risico groot is dat de belangen van de minderjarige verwaarloosd worden. De moeder had aangegeven dat zij een rol in het leven van de minderjarige wil spelen, maar de rechtbank oordeelde dat de huidige situatie en de communicatie tussen de ouders niet bevorderlijk zijn voor de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader en de stiefmoeder afgewezen, waarbij de belangen van de minderjarige voorop stonden.