ECLI:NL:RBGEL:2024:3553

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
05-053128-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en bedreiging van een politieagent door een 18-jarige man

Op 7 juni 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 18-jarige man, die werd beschuldigd van diefstal met geweld en bedreiging van een politieagent. De verdachte werd veroordeeld tot 160 dagen jeugddetentie, waarvan 46 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tijdens deze proeftijd moet hij voldoen aan bijzondere voorwaarden, waaronder het betalen van een schadevergoeding van 200 euro aan het slachtoffer van de bedreiging.

De feiten vonden plaats op 14 februari 2024 in Doetinchem, waar de verdachte een telefoon en portemonnee van een slachtoffer heeft gestolen onder bedreiging met een mes. De verdachte heeft het slachtoffer bedreigd met de woorden: 'geef je kankertas anders steek ik je neer'. Daarnaast heeft hij een politieagent bedreigd tijdens zijn aanhouding, wat leidde tot de tweede aanklacht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan beide feiten, waarbij de bedreiging met geweld tegen de politieagent als ernstig werd beschouwd.

De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten. De rechtbank besloot om het adolescentenstrafrecht toe te passen, gezien de omstandigheden van de verdachte en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte 200 euro aan immateriële schadevergoeding moest betalen aan het slachtoffer van de bedreiging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.053128.24
Datum uitspraak : 7 juni 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2005 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. R.S.F. ten Kortenaar, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 februari 2024 te Doetinchem een telefoon (van het merk LG) en/of een portemonnee (met inhoud) en/of een pakje sigaret(ten), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- door die [slachtoffer 1] een (klap)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen en/of (vervolgens) dat mes, althans een scherp en/of punstig voorwerp in de richting van die [slachtoffer 1] te te houden en/of daarbij dreigend de woorden toe te voegen "geef je kankertas anders steek ik je neer", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking en/of
- de telefoon van voornoemde [slachtoffer 1] af te pakken en/of de tas van voornoemde [slachtoffer 1] te doorzoeken en/of (vervolgens) de portemonnee (met inhoud) en/of een pakje sigaret(ten) uit de tas te pakken;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 februari 2024 te Doetinchem met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon (van het merk LG) en/of een portemonnee (met inhoud) en/of een pakje sigaret(ten), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of een derde toebehoorde(n), door
- door die [slachtoffer 1] een (klap)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen en/of (vervolgens) dat mes, althans een scherp en/of punstig voorwerp in de richting van die [slachtoffer 1] te te houden en/of daarbij dreigend de woorden toe te voegen "geef je kankertas anders steek ik je neer", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 14 februari 2024 te Doetinchem, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling door die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen "Heb jij een vrouw en kinderen. Als je ze hebt, dan zijn ze vanavond dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 2] in diens hoedanigheid van aspirant bij de Eenheid Oost-Nederland.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Feit 1 primair
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 7-8;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 mei 2024.
Feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de bedreiging onder feit 2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken nu het opzet ontbreekt en omdat geen sprake is van ‘redelijke vrees’.
Beoordeling door de rechtbank
Verbalisant [slachtoffer 2] , aspirant van de politie, hield op 14 februari 2024 in Doetinchem [verdachte] aan. Verdachte keek [slachtoffer 2] tijdens zijn aanhouding in zijn ogen en vroeg: “Heb jij een vrouw en kinderen?” en “Als je ze hebt dan zijn ze vanavond dood.”. [slachtoffer 2] voelde dit als een zeer ernstige bedreiging mede doordat verdachte hem recht in de ogen aankeek en de bedreiging uitermate persoonlijk en dreigend was. [slachtoffer 2] had het idee dat verdachte deze bedreiging daadwerkelijk tot uitvoering zou kunnen brengen. Hij had namelijk gemerkt dat verdachte niet bang was om geweld te gebruiken, aangezien verdachte zich fors had verzet tijdens zijn aanhouding. [2]
Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat feit 2 in woede is gebeurd. Verdachte deed dit, omdat hij er niet tegen kan als mensen aan hem zitten. [3]
De rechtbank overweegt dat in de woordkeuze van verdachte, maar ook in het eerst stellen van een vraag en wachten op een antwoord en het daarbij in de ogen aankijken van [slachtoffer 2] , het opzet op de bedreiging besloten ligt. Daarnaast overweegt de rechtbank dat mede gelet op het feit dat verdachte werd aangehouden voor een straatroof met bedreiging met gebruikmaking van een mes, bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte zijn bedreiging tot uitvoering zou kunnen brengen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlating van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht oplevert. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. primair
hij op
of omstreeks14 februari 2024 te Doetinchem een telefoon (van het merk LG) en
/ofeen portemonnee (met inhoud) en
/ofeen pakje
cigarillossigaret(ten
), in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer 1]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n
)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan
,envergezeld
en/of gevolgd van geweld en/ofvanbedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken
, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
-
doordie [slachtoffer 1] een (klap)mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerpte tonen en
/of(vervolgens) dat mes
, althans een scherp en/of punstig voorwerpin de richting van die [slachtoffer 1] te
tehouden en
/ofdaarbij dreigend de woorden toe te voegen "geef je kankertas anders steek ik je neer"
, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekkingen
/of
- de telefoon van voornoemde [slachtoffer 1] af te pakken en
/ofde tas van voornoemde [slachtoffer 1] te doorzoeken en
/of (vervolgens
)de portemonnee
(met inhoud
)en
/ofeen pakje
cigarillossigaret(ten
)uit de tas te pakken;
2.
hij op
of omstreeks14 februari 2024 te Doetinchem, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandelingdoor die [slachtoffer 2] de woorden toe te voegen "Heb jij een vrouw en kinderen. Als je ze hebt, dan zijn ze vanavond dood"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, terwijl dit feit werd gepleegd tegen die [slachtoffer 2] in diens hoedanigheid van aspirant bij de Eenheid Oost-Nederland.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een persoon in diens hoedanigheid van ambtenaar van politie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte volgens het adolescentenstrafrecht zal worden veroordeeld tot 160 dagen jeugddetentie waarvan 46 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering met uitzondering van het locatieverbod.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte volgens het adolescentenstrafrecht wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 130 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdediging zich ook kan vinden in de eis van de officier van justitie.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof waarbij hij het slachtoffer heeft bedreigd met een mes. Verdachte vroeg eerst de weg aan het slachtoffer om vervolgens onder bedreiging van een mes haar telefoon en portemonnee met inhoud af te pakken. Daarna is verdachte weggerend met de spullen van het slachtoffer. Dit is een ernstig feit dat een grote impact heeft gehad op het slachtoffer. Daarnaast versterken dit soort feiten de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij zich kennelijk alleen heeft laten leiden door zijn eigen financiële situatie en geen oog heeft gehad voor de gevoelens van angst en onveiligheid die hij anderen, en met name het slachtoffer, heeft bezorgd.
Daarnaast heeft verdachte tijdens zijn aanhouding een politieagent bedreigd. Politieagenten doen hun werk hoofdzakelijk voor anderen, namelijk de samenleving. Steeds vaker worden zij geconfronteerd met agressie, geweld, bedreigingen en andere vormen van intimidatie. De uitlatingen van verdachte zijn volstrekt ontoelaatbaar.
Uit de justitiële documentatie van verdachte volgt dat hij eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict. Daarnaast heeft hij in 2020 een transactie gekregen voor onder meer belediging van een ambtenaar in functie. Dit weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee, dus in strafverzwarende zin.
De rechtbank heeft gelet op het reclasseringsadvies van 16 mei 2024. Hieruit volgt dat de reclassering het psychosociaal functioneren, in combinatie met het middelengebruik en problematiek op het gebied van financiën, beschouwt als voornaamste risico- en delictgerelateerde factoren. De reclassering adviseert het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verdachte scoort laag op het gebied van handelingsvaardigheden. Hij is zeer impulsief, schat (de gevolgen van) zijn eigen handelen slecht in, organiseert eigen gedrag niet of nauwelijks en is zeer beïnvloedbaar. Verdachte is ontvankelijk voor (pedagogische) beïnvloeding door volwassenen. De reclassering vindt een gezinsgerichte aanpak nodig, ondanks dat verdachte voor zijn huidige preventieve hechtenis niet meer bij zijn ouders woonachtig was. Verdachte stelt al zijn vragen aan en regelt zijn praktische zaken via zijn vader. De reclassering ziet geen contra-indicaties voor toepassing van het adolescentenstrafrecht. Sinds april 2024 is de vrijwillige jeugdreclassering reeds opgestart.
Gelet op de jonge leeftijd van verdachte (18 jaar oud) en hetgeen hiervoor is beschreven over zijn persoonlijkheid, ziet de rechtbank, overeenkomstig het reclasseringsadvies, aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van 160 dagen waarvan 46 dagen voorwaardelijk passend en geboden, conform de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal overeenkomstig artikel 77y van het Wetboek van Strafrecht de maximale proeftijd van 2 jaren opleggen. Aan het voorwaardelijke strafdeel worden de volgende bijzondere voorwaarden verbonden, waarbij de rechtbank het van belang acht dat verdachte terecht kan bij Stichting Woonzorg Lojal of een vergelijkbare instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de jeugdreclassering:
  • begeleiding door de jeugdreclassering;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • volgen van onderwijs;
  • meewerken aan middelencontrole; en
  • een contactverbod met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 2] 1976 in [geboorteplaats 2] ).
De rechtbank zal geen locatieverbod voor de gemeente Doetinchem opleggen, nu een dergelijk verbod te ingrijpend is voor de bewegingsvrijheid van verdachte.
Omdat het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf even lang is als het voorarrest, zal het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 primair)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 primair het formulier ‘verzoek tot schadevergoeding’ ingediend. Er zijn geen te vorderen bedragen ingevuld.
Standpunten
De officier van justitie en de verdediging hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard nu geen bedragen zijn ingevuld.
Overweging van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat er geen schadebedragen zijn ingevuld en dus niet duidelijk is wat de vordering behelst.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 200,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De benadeelde partij heeft toegelicht dat hij tijdens de aanhouding fors bedreigd werd en dat hij last heeft van hersenspinsels over de dood van zijn kinderen.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, nu de vordering complex is en onvoldoende is onderbouwd.
Overweging van de rechtbank
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door feit 2 is de benadeelde partij op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De aard en de ernst van de normschending brengen met zich dat de relevante negatieve gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 200,-vaststellen.
Verdachte is vanaf 14 februari 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De beoordeling van het beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
- een mes.
De officier van justitie heeft verzocht om het mes te onttrekken aan het verkeer.
De rechtbank zal beslissen dat het in beslag genomen mes met betrekking tot welke feit 1 primair is begaan, wordt onttrokken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het gaat om een mes als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een jeugddetentie voor de duur van 160 (honderdzestig) dagen;
  • bepaalt dat
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zal meewerken aan het toezicht door de jeugdreclassering en zich zal melden op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak als de jeugdreclassering dat nodig vindt;
  • verdachte zal verblijven bij Stichting Woonzorg Lojal of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de jeugdreclassering. Het verblijf start direct na detentie. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de jeugdreclassering voor hem heeft opgesteld;
  • verdachte een MBO opleiding zal volgen, zolang deze opleiding duurt of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt;
  • verdachte mee zal werken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De jeugdreclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De jeugdreclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
  • verdachte op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal zoeken met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 2] 1976 in [geboorteplaats 2] ), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan De Jeugd en Gezinsbeschermers, of een soortgelijke gecertificeerde instelling tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
 heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1 primair)
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële en immateriële schade;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 200,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald);
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 200,- aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 4 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Beslag
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van het mes.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bril (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en
mr. W.H.S. Duinkerke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , brigadier van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024071135, gesloten op 15 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 78-79.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte door de rechter-commissaris van 16 februari 2024, p. 1-2.