ECLI:NL:RBGEL:2024:3548

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
417016
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrechtelijke geschillen over erfdienstbaarheid en verjaring van grond

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van burenrecht, heeft de rechtbank Gelderland op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee partijen over de eigendom en het gebruik van een strook grond. De eiser, [eiser in conv. gedaagde in reconv.], heeft vorderingen ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde in conv. eiser in reconv.], met betrekking tot de verplaatsing van een erfafscheiding en de opheffing van erfdienstbaarheden. De gedaagde heeft op zijn beurt verweer gevoerd en vorderingen in reconventie ingesteld, waarbij hij stelt dat hij door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde niet door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond, omdat niet is aangetoond dat hij zich gedurende twintig jaar ondubbelzinnig als eigenaar heeft gedragen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de erfdienstbaarheid van weg, die op het bredere deel van de strook grond rust, niet kan worden opgeheven, omdat de eiser een redelijk belang heeft bij de uitoefening van dit recht. De vorderingen van de eiser tot verplaatsing van de erfafscheiding en opheffing van de erfdienstbaarheid zijn afgewezen.

De rechtbank heeft de gedaagde in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van zijn stellingen over het gebruik van de strook grond en de verjaring. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en het horen van getuigen. De rechtbank heeft partijen aangespoord om in overleg tot een oplossing te komen, gezien de kosten die gemoeid zijn met de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/417016 / HZ ZA 23-90
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van
[eiser in conv. gedaagde in reconv.],
te Hellendoorn,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conv. gedaagde in reconv.] ,
advocaat: mr. P. Verkooijen te Breda,
tegen
[gedaagde in conv. eiser in reconv.],
te Eefde,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conv. eiser in reconv.] ,
advocaat: mr. S. Goriya te Deventer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 oktober 2023
- de mondelinge behandeling van 28 februari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde in conv. eiser in reconv.] is sinds 27 oktober 2000 eigenaar van de onroerende zaak aan de [kadastraal adres gedaagde in conv. eiser in reconv.] , groot 28 are en 30 centiare. Ten noorden van dit perceel ligt het perceel met nummer [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] , eigendom van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] .
De percelen [kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] en [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] grenzen aan de westkant aan de percelen met nu de [kadastraal adres belanghebbende 1] , toebehorend aan en bewoond door de [belanghebbende 1] (hierna ook [belanghebbende 1] ).
2.2.
Op 13 juli 1970 (prod. 5 van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] ) hebben de [belanghebbende 2] enerzijds en [eiser in conv. gedaagde in reconv.] anderzijds (buren en door huwelijk aan elkaar verwant) na een grondruil een erfdienstbaarheid gevestigd ten laste en ten nutte van de percelen toen genummerd [oud kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] (nu [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] ) en [oud kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] (nu [kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] ), beide toen eigendom van de op nummer [huisnummer belanghebbende 2] woonachtige [belanghebbende 2] , en het perceel [oud kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] , toen eigendom van de op nummer [huisnummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] wonende [eiser in conv. gedaagde in reconv.] , nu deels eigendom van [belanghebbende 1] .
Volgens de daarvan opgemaakte akte is de erfdienstbaarheid van weg gevestigd langs de grens van hun eigendommen over aan elkaar grenzende stroken grond van twee meter breed, zodanig dat een uitweg ter breedte van vier meter wordt verkregen om te komen van en te gaan naar de [straatnaam] .
2.3.
De [belanghebbende 2] heeft enkele dagen later, op 15 juli 1970, het perceel [oud kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] ( [adres belanghebbende 2] ) verkocht en geleverd aan [belanghebbende 3] . In de daarvan opgemaakte akte van overdracht staat over de erfdienstbaarheid van weg:
“(…) De erfdienstbaarheid zal worden uitgeoefend op de thans bestaande wijze, te weten vanaf de [straatnaam] over een strook grond ter breedte van twee meter, gelegen op voormeld perceel [oud kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] , en langs de grens met het perceel kadastraal bekend gemeente [naam gemeente] , sectie D, nummer [oud kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] , zulks mede in verband met de sub 1 gemelde erfdienstbaarheid, vervolgens afbuigend -en dan over een strook grond ter breedte van vier meter- naar de gemeenschappelijke grens van voormelde percelen [oud kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] en [oud kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] , en tenslotte aldaar gelegen zodanig dat laatstgemelde grens het hart van de weg vormt. De koper is echter bevoegd bedoelde bocht zodanig te verleggen dat deze meer dan thans het geval is, komt te liggen in de ongeveer noordwestelijke hoek van zijn gemelde perceel [oud kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] ; zodra van dit nieuwe tracee gebruik gemaakt kan worden, zal de erfdienstbaarheid over dit nieuwe tracee worden uitgeoefend.”
2.4.
[belanghebbende 3] heeft op 10 oktober 1975 de woning aan de [adres belanghebbende 2] met perceel [oud kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] verkocht aan [belanghebbende 4] , hierna ook: [belanghebbende 4] . [belanghebbende 4] heeft op zijn beurt op 27 oktober 2000 woning en perceel aan [gedaagde in conv. eiser in reconv.] verkocht. In de leveringsakte van 27 oktober 2000 wordt verwezen naar de hiervoor onder 2.3. geciteerde vastlegging van de erfdienstbaarheid. De akte vervolgt met de verklaring van verkoper dat gemelde erfdienstbaarheid thans wordt uitgeoefend over het hiervoor bedoelde nieuwe tracé.
2.5.
[eiser in conv. gedaagde in reconv.] is op 27 december 2016 eigenaar geworden van onder meer perceel [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] . Zij heeft het geleverd gekregen van haar vader, [vader eiser in conv. gedaagde in reconv] . Hij woonde met zijn gezin -waaronder [eiser in conv. gedaagde in reconv.] - aan de [straatnaam] [huisnummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] en had daar een boerenbedrijf. Hij was ook eigenaar van de percelen, thans genummerd [percelen in eigendom van vader eiser in conv. gedaagde in reconv.] . Aanvankelijk, tot midden jaren ’90, hield hij melkvee en gebruikte hij onder meer perceel [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] als weiland. Sindsdien wordt het perceel voor akkerbouw gebruikt, eerst door [vader eiser in conv. gedaagde in reconv] zelf, vanaf ongeveer 2014 door een pachter.
2.6.
In 2015 heeft [vader eiser in conv. gedaagde in reconv] een andere uitweg naar perceel [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] aangelegd en sindsdien geen gebruik meer gemaakt van het recht van overpad. De [belanghebbende 1] heeft daarna een procedure tegen [gedaagde in conv. eiser in reconv.] aanhangig gemaakt om het op hun erf rustende recht van overpad op te laten heffen op grond van artikel 5:79 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Tegen het vonnis van de rechtbank is hoger beroep aangetekend. Door het hof is inmiddels eindarrest gewezen.
2.7.
Op verzoek van [belanghebbende 1] heeft D. Durenkamp, Landmeter Specialist Grensreconstructie van het Kadaster, op 26 mei 2021 in aanwezigheid van [belanghebbende 1] , [eiser in conv. gedaagde in reconv.] , de zoon van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] namens [gedaagde in conv. eiser in reconv.] en de pachter van perceel [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] ter plaatse onder meer de erfgrens tussen de percelen [kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] en [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] gereconstrueerd. De bevindingen van de landmeter zijn neergelegd in het navolgende relaas van bevindingen (prod. 3 van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] ):
OOST

AFBEELDING 1

WEST
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eiser in conv. gedaagde in reconv.] vordert na wijziging van eis -samengevat-
primair, voor zover er geen sprake is van verjaring
  • [gedaagde in conv. eiser in reconv.] te veroordelen tot verplaatsing van de erfafscheiding, zodat deze weer op de kadastrale grens staat,
  • de erfdienstbaarheden tussen de akker en het perceel van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] op te heffen op grond van artikel 5:79 BW,
  • [gedaagde in conv. eiser in reconv.] te veroordelen tot medewerking aan -kort gezegd- de uitschrijving van de erfdienstbaarheid uit de registers,
  • [gedaagde in conv. eiser in reconv.] te veroordelen tot betaling van de helft van de kosten daarvan en
subsidiair, voor zover wel sprake is van verjaring
  • [gedaagde in conv. eiser in reconv.] te veroordelen tot schadevergoeding, bestaande uit betaling van de marktprijs van € 1.625,00 voor de grond en vergoeding van de boete van € 50.000,00 voor het niet kunnen voldoen aan het voorkeursrecht op koop, althans vergoeding in natura door het bezit van de grond aan [eiser in conv. gedaagde in reconv.] terug te geven,
  • [gedaagde in conv. eiser in reconv.] te veroordelen tot betaling van € 732,50 voor de kadastrale meting van 26 mei 2021,
  • [gedaagde in conv. eiser in reconv.] te veroordelen tot betaling van € 88,00 voor de gemiste pachtopbrengsten en
hem te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde in conv. eiser in reconv.] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde in conv. eiser in reconv.] vordert -samengevat- voor recht te verklaren dat
  • de rechtsvordering van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] tot beëindiging van het bezit en gebruik van de strook grond is verjaard,
  • de rechtsvoorganger van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] door verjaring eigenaar is geworden van de strook grond,
  • [gedaagde in conv. eiser in reconv.] eigenaar is geworden van de strook grond,
  • de rechtsvorderingen van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] tot schadevergoeding verjaard zijn
en
  • [eiser in conv. gedaagde in reconv.] te gebieden mee te werken aan de inschrijving van het eigendomsrecht van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] in de registers,
  • te bepalen dat in het geval [eiser in conv. gedaagde in reconv.] in gebreke blijft haar medewerking te verlenen, dit vonnis hiervoor in de plaats treedt en
haar te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.5.
[eiser in conv. gedaagde in reconv.] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
De vorderingen van partijen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Het geschil
4.2.
Deze procedure gaat over de vraag wie eigenaar is (geworden) van de strook grond langs de noordgrens van het huisperceel van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] met kadastraal nummer [kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] en de zuidgrens van de akker van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] met kadastraal nummer [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] . De rechtbank oordeelt dat het bredere deel van de strook grond eigendom van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] is gebleven. Haar vordering het recht van erfdienstbaarheid op dit deel van de strook grond op te heffen, wordt afgewezen. Voor wat betreft het smallere deel van de strook grond zal de rechtbank [gedaagde in conv. eiser in reconv.] in de gelegenheid stellen bewijs te leveren van zijn stelling dat -kort gezegd- [eiser in conv. gedaagde in reconv.] deze grond niet meer kan opeisen omdat haar vorderingsrecht daartoe is verjaard.
Deze oordelen berusten op het volgende.
4.3.
Volgens [eiser in conv. gedaagde in reconv.] blijkt uit het relaas van bevindingen van het Kadaster (ook wel: het veldwerk) zoals weergegeven onder 2.7. dat de erfafscheiding (op de grijze lijn die de punten 27 tot en met 33 met elkaar verbindt) tussen beide percelen niet op de kadastrale erfgrens staat, maar in haar geheel op perceel [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] . De erfafscheiding staat bij de oostgrens met perceel [perceelnummer] tussen de punten 27 en 26 ongeveer 20 centimeter uit de kadastrale erfgrens, bij punt 28 is de strook grond 50 centimeter breed en bij de westgrens met perceel [perceelnummer] (punt 33) uiteindelijk drie meter (dagvaarding onder 5) dan wel 3.8 meter (CvA in rec. onder 8) breed, aldus [eiser in conv. gedaagde in reconv.] . Zij stelt dat [gedaagde in conv. eiser in reconv.] onrechtmatig heeft gehandeld door na 2014 deze strook grond in gebruik te nemen en zij wil dat de feitelijke situatie weer in overeenstemming wordt gebracht met de juridische.
4.4.
[gedaagde in conv. eiser in reconv.] betwist niet dat de erfafscheiding staat waar [eiser in conv. gedaagde in reconv.] stelt en zoals deze weergegeven is op het veldwerk. Wel weerspreekt hij dat hij zelf de strook grond in bezit heeft genomen. Hij stelt dat [belanghebbende 4] in 1977 een erfafscheiding heeft geplaatst waar nu de huidige afscheiding staat. Hij, [gedaagde in conv. eiser in reconv.] , heeft de erfafscheiding alleen onderhouden en waar nodig vervangen, maar niet verplaatst. Omdat het plaatsen van een erfafscheiding een bezitsdaad is en zijn rechtsvoorgangers zich daarna gedurende meer dan twintig jaar hebben gedragen als bezitter van de strook grond, is volgens [gedaagde in conv. eiser in reconv.] in 1997 de vordering van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] verjaard en is [belanghebbende 4] eigenaar van de strook grond geworden. [belanghebbende 4] heeft de grond vervolgens aan hem verkocht en geleverd, aldus [gedaagde in conv. eiser in reconv.] . Hij wil dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke en vordert onder meer een verklaring voor recht dat hij eigenaar van de strook grond is.
De strook grond nader bekeken
4.5.
Bij de beoordeling van de stellingen van partijen moet een onderscheid gemaakt worden tussen het vanaf het pad naar de [straatnaam] gezien eerste, bredere deel van de strook grond, op het veldwerk gelegen tussen de grens met perceel [perceelnummer] en punt 28, en het tweede deel van de strook grond tussen de punten 28 en 27 met een breedte verlopend van vijftig naar twintig centimeter vanaf de kadastrale erfgrens. Dat onderscheid moet worden gemaakt omdat het eerste deel van de strook grond is belast met de erfdienstbaarheid van weg en het tweede deel niet, zo blijkt uit het volgende.
4.6.
Voor een goed begrip van de situatie is van belang dat tot begin 2021 op enkele meters afstand van de schuur/carport/zomerhuis van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] op perceel [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] een opstal stond, zoals te zien is op de door partijen in het geding gebrachte (lucht)foto’s (prod. 10, 12, 15, 23, van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] , prod. 8 eerste foto’s) en op de door [eiser in conv. gedaagde in reconv.] in het geding gebrachte schetsjes van de situatie in 1970 (prod. 8) en tussen 1975 en 1980 (prod. 9). Op die schetsjes staat deze opstal vermeld als loods en is te zien dat de weg enkele meters na de bocht aan de ene kant aftakte naar de schuur van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] en aan de andere kant naar deze loods van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] om daar vervolgens te eindigen. De loop van de weg waarop de erfdienstbaarheid rust is in de akte van 15 juli 1970 als volgt omschreven:
“vervolgens afbuigend – en dan over een strook grond ter breedte van vier meter – naar de gemeenschappelijke grens van voormelde percelen [oud kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] (nu [kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] , rb) en [oud kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] (nu [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] , rb), en tenslotte aldaar gelegen zodanig dat laatstgemelde grens het hart van de weg vormt.”
Vast staat dat de bocht in de weg naar de noordwestelijke hoek van perceel [kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] is verschoven, nadat de in de akte genoemde schuur op de noordwestelijke hoek is afgebroken.
Aannemelijk is dat dit laatste gedeelte van het recht van overpad juist is gevestigd om de loods op het terrein van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] en de schuur op het terrein van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] met (landbouw)voertuigen te kunnen bereiken. Niet weersproken is immers dat de vader van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] deze loods op perceel [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] gebruikte om hooi en voertuigen in op te slaan en dat de erfdienstbaarheid doorliep tot en uitkwam op de loods.
4.7.
Omdat de stelling van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] dat hij door verjaring eigenaar van de strook grond is geworden de meest verstrekkende is, zal deze als eerste worden besproken.
Om in deze zaak succesvol een beroep te kunnen doen op verkrijging van de strook grond door verjaring moet -kort gezegd- komen vast te staan dat een ander dan de rechthebbende op de strook grond zich onafgebroken gedurende twintig jaar ondubbelzinnig en openbaar heeft gedragen als bezitter, zonder dat die rechthebbende daartegen heeft geprotesteerd. Van zodanig gedrag is sprake wanneer de eigenaar tegen wie de verjaring loopt daaruit niet anders kan afleiden dan dat de bezitter pretendeert eigenaar te zijn. Na die twintig jaar heeft de rechthebbende de bevoegdheid verloren het perceel grond nog op te eisen.
Het bredere deel van de strook grond
4.8.
Over het bredere deel van de strook grond waarop de erfdienstbaarheid rust
,heeft [gedaagde in conv. eiser in reconv.] aangevoerd dat [belanghebbende 4] door het plaatsen van een hekwerk in 1977 deze strook grond in bezit heeft genomen en zich daarna gedurende meer dan twintig jaar als eigenaar van die strook grond heeft gedragen.
[eiser in conv. gedaagde in reconv.] heeft daartegen aangevoerd dat tot midden jaren negentig de koeien van haar vader dagelijks van de stal op perceel [perceelnummer] naar de weilanden van perceel [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] liepen via een koeienpaadje. Dit paadje liep tot aan de loods en was aan weerszijden afgezet. Vader had een hekje op twee meter van de kadastrale erfgrens gezet om de erfdienstbaarheid vrij te laten. Parallel aan dat hekje op ongeveer 1.8 meter afstand -de breedte van het koeienpaadje- en dus 3,8 meter van de kadastrale grens, stond een tweede hek, volgens [eiser in conv. gedaagde in reconv.] van hout. Dat laatste hek was aan de loods bevestigd en kon op verschillende punten worden vastgezet. Meestal stond het open en sloot het dan alleen het deel van de loods af. Ook werd het gebruikt om het weiland of het pad naar de loods van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] af te sluiten, aldus [eiser in conv. gedaagde in reconv.] Volgens haar meent [gedaagde in conv. eiser in reconv.] nu dat dat tweede hek de huidige erfgrens vormt.
4.9.
[gedaagde in conv. eiser in reconv.] heeft het bestaan van het koeienpaadje betwist (volgens hem gingen de koeien vanaf de stal op [perceelnummer] via het noordelijke perceel [perceelnummer] naar de wei), maar hij heeft niet weersproken dat de door hem met ‘het boerenhek’ aangeduide erfafscheiding is geplaatst door [vader eiser in conv. gedaagde in reconv] , toen rechthebbende op het perceel [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] . [gedaagde in conv. eiser in reconv.] heeft op de situatieschets op bladzijde 6 van zijn conclusie van antwoord met eis in reconventie dit hek aangegeven met een oranje lijn en hij vermeldt daarbij dat dit de erfafscheiding sinds 1975 is. Deze lijn komt overeen met de situering van het tweede hek, zoals door [eiser in conv. gedaagde in reconv.] geschetst. [gedaagde in conv. eiser in reconv.] schrijft dat het oude (volgens hem ijzeren) hek (door hem hekwerk van [vader eiser in conv. gedaagde in reconv] genoemd) aan de westkant van de erfgrens er al stond toen [belanghebbende 4] in 1975 eigenaar werd. Zijn stelling dat zijn rechtsvoorgangers door het realiseren van dit hekwerk een bezitsdaad hebben verricht kan dan ook geen stand houden. Uit de eigen verklaringen van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] blijkt immers dat die rechtsvoorganger, net als later [gedaagde in conv. eiser in reconv.] , alleen het al bestaande, door [vader eiser in conv. gedaagde in reconv] geplaatste hekwerk heeft onderhouden.
4.10.
Dat -zoals [gedaagde in conv. eiser in reconv.] stelt en [eiser in conv. gedaagde in reconv.] betwist- door plaatsing van het hekwerk in 1977 deze strook grond al niet meer bereikbaar was vanaf perceel [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] , maar alleen nog toegankelijk was vanaf perceel [kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] en alleen nog door de eigenaren van dat perceel werd gebruikt, is evenmin komen vast te staan. Integendeel, alleen al uit het feit dat perceel [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] onafgebroken in gebruik is geweest voor de landbouw en pas vanaf 2015 ook via een andere toegang bereikt kon worden, kan worden opgemaakt dat in ieder geval tot 2015 dit perceel en de daarop staande loods door gebruikmaking van de erfdienstbaarheid van weg kon worden bereikt. Vast staat dat de loods pas in 2021 is afgebroken.
4.11.
Ten slotte geldt dat in het licht van het feit dat [gedaagde in conv. eiser in reconv.] en diens rechtsvoorganger [belanghebbende 4] op grond van het recht van overpad gerechtigd waren de strook grond te gebruiken, er geen sprake kan zijn geweest van bezit voor zover het gebruik van deze grond door dit recht van overpad is toegestaan. Dat [belanghebbende 4] zich zodanig heeft gedragen dat [vader eiser in conv. gedaagde in reconv] als rechtsvoorganger van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] daaruit niet anders kon afleiden dan dat hij pretendeerde eigenaar te zijn in plaats van een rechthebbende op de erfdienstbaarheid, is niet gebleken. Specifieke handelingen en gedragingen van [belanghebbende 4] en [gedaagde in conv. eiser in reconv.] waardoor [vader eiser in conv. gedaagde in reconv] de indruk moet hebben gekregen dat zijn eigendomsrecht bedreigd werd, zijn niet gesteld en evenmin gebleken. Zoals [eiser in conv. gedaagde in reconv.] onweersproken heeft aangevoerd, verschilden de onderhoudswerkzaamheden die werden verricht, niet van wat verwacht mag worden van een erfdienstbaarheidsgerechtigde.
Dit alles leidt tot het oordeel dat [gedaagde in conv. eiser in reconv.] niet door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de strook grond gelegen tussen de erfgrens van perceel [perceelnummer] en punt 28 op het relaas van bevindingen. De (overigens niet onderbouwde) stelling van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] dat geen sprake is geweest van een onafgebroken bezit, omdat het hek een tijdje verwijderd is geweest, behoeft geen bespreking meer. Hetzelfde geldt voor de stelling dat [gedaagde in conv. eiser in reconv.] , nadat [vader eiser in conv. gedaagde in reconv] in 2015 een andere uitweg had aangelegd, het stuk grond in bezit heeft genomen door dit met prikkeldraad af te sluiten. Niet in geschil is immers dat voor wat betreft dit gedeelte de verjaring niet is voltooid.
[gedaagde in conv. eiser in reconv.] vordering voor recht te verklaren dat hij eigenaar is geworden van dit deel van de strook grond en de daarmee samenhangende vorderingen zullen voor dit deel van de grond worden afgewezen.
Opheffing erfdienstbaarheid
4.12.
Nu geen sprake is van verjaring en [gedaagde in conv. eiser in reconv.] dus geen eigenaar is geworden van dit deel van de strook grond, ligt ter beoordeling voor of de erfdienstbaarheid kan worden opgeheven op de voet van artikel 5:79 BW, zoals door [eiser in conv. gedaagde in reconv.] gevorderd.
Die vordering is niet voor toewijzing vatbaar, omdat [eiser in conv. gedaagde in reconv.] na betwisting door [gedaagde in conv. eiser in reconv.] niet voldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat [gedaagde in conv. eiser in reconv.] als eigenaar van het heersende erf geen redelijk belang meer heeft bij de uitoefening van het recht van overpad. [eiser in conv. gedaagde in reconv.] heeft niet weersproken dat het recht van overpad tussen de percelen [kadastraal nummer gedaagde in conv. eiser in reconv.] en [kadastraal nummer eiser in conv. gedaagde in reconv.] door [gedaagde in conv. eiser in reconv.] en diens bezoekers werd en wordt gebruikt om rechtstreeks te komen van en te gaan naar de schuur annex gastenverblijf en de carport op het perceel en ook nodig is om met motorvoertuigen en hoogwerkers de achterzijde van zijn perceel te bereiken.
4.13.
Afwijzing van de vordering tot opheffing van de erfdienstbaarheid betekent dat ook de andere primaire vorderingen in conventie van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] moeten worden afgewezen voor zover zij betrekking hebben op het strook grond waarop de erfdienstbaarheid rust. Door verplaatsing van het deel van de erfafscheiding naar de kadastrale erfgrens, zoals door [eiser in conv. gedaagde in reconv.] gevorderd, zou [gedaagde in conv. eiser in reconv.] immers geen gebruik meer kunnen maken van het recht van erfdienstbaarheid. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
De subsidiaire vordering behoeft geen behandeling, omdat voor dit deel van de strook grond niet voldaan is aan de voorwaarde dat sprake is van verjaring.
Het smallere deel van de strook grond
4.14.
Ten aanzien van het tweede, smallere deel van de strook grond, op het veldwerk gelegen tussen de lijn vanaf punt 27 tot aan punt 28 aan de noordkant en de met een stippellijn aangegeven kadastrale grens aan de zuidkant geldt bij de beoordeling van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] beroep op verjaring als uitgangspunt dat hierop geen recht van erfdienstbaarheid rust.
[gedaagde in conv. eiser in reconv.] heeft zijn stelling dat zijn rechtsvoorganger al door verjaring eigenaar van deze strook grond is geworden en hijzelf dus ook als eigenaar heeft te gelden, onderbouwd met verklaringen van zijn rechtsvoorganger [belanghebbende 4] , van [belanghebbende 5] , van [belanghebbende 6] en van hemzelf. Deze verklaringen zijn door [eiser in conv. gedaagde in reconv.] echter gemotiveerd weersproken. Zij heeft met name betwist dat het hek van groen harmonicagaas nog steeds staat waar [belanghebbende 4] het in 1977 heeft geplaatst. Zij stelt dat [gedaagde in conv. eiser in reconv.] het hek in 2010 dan wel 2014 heeft verplaatst. [eiser in conv. gedaagde in reconv.] heeft niet, althans onvoldoende betwist dat het plaatsen van een hekwerk op de huidige plaats aan te merken is als bezitsdaad, zodat ook de rechtbank hiervan uit zal gaan.
Tegenover de betwisting door [eiser in conv. gedaagde in reconv.] bieden de schriftelijke verklaringen die [gedaagde in conv. eiser in reconv.] in het geding heeft gebracht vooralsnog onvoldoende bewijs. De verklaringen zijn immers niet onder ede voor een rechter afgelegd en er is geen gelegenheid geweest om de opstellers ervan te ondervragen naar onder meer de mate van zekerheid waarmee zij zich een en ander kunnen herinneren. Bovendien is onduidelijk onder welke omstandigheden en aan de hand van welke vraagstelling de verklaringen zijn opgesteld. Aan deze verklaringen kan daarom niet de bewijskracht worden toegekend die aan de verklaring van een beëdigde getuige toekomt.
[gedaagde in conv. eiser in reconv.] zal daarom conform zijn aanbod in de gelegenheid gesteld worden al dan niet door het horen van getuigen bewijs te leveren van zijn stellingen over het moment en de wijze waarop zijn rechtsvoorgangers de betreffende strook grond in gebruik hebben genomen en van zijn stellingen dat hijzelf en zijn rechtsvoorgangers sinds 1977 exclusief gebruik hebben gemaakt van deze strook grond, zij sinds 1977 al het onderhoud hebben verricht en meermalen de inrichting van de grond (zichtbaar) hebben gewijzigd.
4.15.
Vooruitlopend op de bewijslevering overweegt de rechtbank (voorshands) als volgt.
Indien [gedaagde in conv. eiser in reconv.] niet slaagt in het hem opgedragen bewijs, moet worden geoordeeld dat geen sprake is van verjaring en dat de strook eigendom is gebleven van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] . De vordering om [gedaagde in conv. eiser in reconv.] te veroordelen tot verplaatsing van de erfafscheiding, zodat deze weer op de kadastrale grens staat, kan voor wat betreft het smallere deel van de strook grond dan worden toegewezen.
Indien [gedaagde in conv. eiser in reconv.] slaagt in het hem opgedragen bewijs, dient deze vordering van [eiser in conv. gedaagde in reconv.] te worden afgewezen en kunnen de vorderingen van [gedaagde in conv. eiser in reconv.] worden toegewezen, voor zover deze betrekking hebben op het smalle deel van de strook en hij belang heeft bij de gevorderde verklaring voor recht.
De vorderingen die [eiser in conv. gedaagde in reconv.] heeft ingesteld onder de voorwaarde dat sprake is van verjaring, zijn evenwel niet voor toewijzing vatbaar. Deze vorderingen zijn immers gebaseerd op de stelling dat [gedaagde in conv. eiser in reconv.] onrechtmatig jegens haar of haar rechtsvoorganger heeft gehandeld door de strook grond in bezit te nemen. Indien [gedaagde in conv. eiser in reconv.] slaagt in het hem opgedragen bewijs, geldt echter dat [gedaagde in conv. eiser in reconv.] de eigendom over deze strook heeft verkregen van zijn rechtsvoorganger en niet als gevolg van een onrechtmatige inbezitname. Bovendien kon [eiser in conv. gedaagde in reconv.] door de eigendomsovergang als gevolg van verjaring niet langer beschikken over de (smalle) strook grond en daarop dus in 2016 ook geen voorkeursrecht vestigen en evenmin kon zij deze strook in 2014 onder de pachtovereenkomst laten vallen.
Bij gebrek aan enige juridische onderbouwing valt ten slotte niet in te zien op welke grond [gedaagde in conv. eiser in reconv.] de kosten zou moeten vergoeden die [eiser in conv. gedaagde in reconv.] gemaakt heeft voor een in opdracht van haar en [belanghebbende 1] verricht onderzoek naar de kadastrale grenzen van haar percelen. Ook deze vordering is dus niet voor toewijzing vatbaar.
4.16.
Bij deze stand van zaken geeft de rechtbank partijen (sterk) in overweging in overleg samen tot een oplossing te komen. Aannemelijk is dat met de (tegen-) getuigenverhoren en de daaropvolgende conclusiewisseling (beduidend) hogere kosten gemoeid zullen zijn dan de waarde van het strookje grond waar het nu nog om gaat. Indien [eiser in conv. gedaagde in reconv.] wordt gevolgd in haar stelling dat tuingrond momenteel € 32,50 per vierkante meter kost, moet immers worden geconcludeerd dat de waarde van de in geschil zijnde strook grond (beduidend) minder dan € 1.625,00 bedraagt. Dit bedrag is immers gebaseerd op een omvang van vijftig vierkante meter, terwijl de bewuste strook grond aanzienlijk kleiner is.
4.17.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor het opgeven van verhinderdata. Partijen moeten er rekening mee houden dat de rechtbank aansluitend aan het getuigenverhoor een mondelinge behandeling kan houden om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun standpunten nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.
4.18.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
draagt [gedaagde in conv. eiser in reconv.] op te bewijzen dat [belanghebbende 4] in 1977, althans vóór 2000, een hek heeft neergezet op de plaats van de huidige erfafscheiding, op het veldwerk aangegeven tussen de punten 27 en 28,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
15 juni 2024voor uitlating door [gedaagde in conv. eiser in reconv.] of hij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [gedaagde in conv. eiser in reconv.] , indien hij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat, als [gedaagde in conv. eiser in reconv.]
getuigenwil laten horen, hij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
augustustot en met
decemberdan direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. M. Stempher in de rechtbank in het gerechtsgebouw te Zutphen, Martinetsingel 2,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Stempher en in het openbaar uitgesproken op
12 juni 2024.
Ap/ma