ECLI:NL:RBGEL:2024:3545

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
05.078085.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een instructeur van de KMA wegens ontuchtige handelingen en feitelijke militaire aanranding

Op 10 juni 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een instructeur van de Koninklijke Militaire Academie (KMA). De verdachte is veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen bij drie vrouwelijke collega’s, waarbij hij hen op ongepaste wijze betastte. De feiten vonden plaats in Breda, waar de verdachte op 5 juli 2022 en 19 mei 2022 handelingen verrichtte die als ontuchtig zijn gekwalificeerd. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan feitelijke militaire aanranding door tijdens een oefening op de Oirschotse Heide een vuurwapen (Colt C7) af te vuren in de nabijheid van een cadet, zonder waarschuwing. De militaire kamer legde de verdachte een taakstraf van 160 uren op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn functie, de sociale veiligheid van zijn collega’s had moeten waarborgen in plaats van deze in gevaar te brengen. De verklaringen van de aangeefsters werden als betrouwbaar beschouwd, en er was voldoende steunbewijs voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan alle ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een taakstraf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/078085-23
Datum uitspraak : 10 juni 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
raadsman: mr. M.P.K. Ruperti, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 5 juli 2022 te Breda, in ieder geval in Nederland, een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door een feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, door op onverhoedse wijze de borst(en) van die [slachtoffer 1] vast te pakken/te betasten;
2.
hij op of omstreeks 19 mei 2022 te Breda, in ieder geval in Nederland, een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door een feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, door op onverhoedse wijze de billen van die [slachtoffer 2] te betasten;
3.
hij op of omstreeks 19 mei 2022 te Breda, in ieder geval in Nederland, een persoon, te weten [slachtoffer 3] , door een feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, door op onverhoedse wijze de billen van die [slachtoffer 3] te betasten;
4.
hij, als militair, in of omstreeks de periode van 11 april 2022 tot en met 15 april 2022 te Oirschot, in elk geval in Nederland, opzettelijk een andere militair, te weten [slachtoffer 4] , feitelijk heeft aangerand door tijdens een oefening op de Oirschotse heide , zonder vooraankondiging en/of waarschuwing, met een vuurwapen (Colt C7), een zogenaamde blank af te vuren op (zeer) nabije afstand van die [slachtoffer 4] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer zal vanwege de onderlinge samenhang de feiten 1, 2 en 3 samen bespreken.
Op 22 december 2022 heeft met [slachtoffer 1] een informatief gesprek zeden plaatsgevonden. In dit gesprek heeft zij verklaard dat zij op 5 juli 2022 samen met cadetten en instructeurs van de Koninklijke Militaire Academie (verder: KMA) is gaan stappen in [café] in Breda. Haar instructeur (verdachte) was hier ook bij aanwezig. Hij was volgens [slachtoffer 1] zichtbaar dronken en hij hing bij [slachtoffer 1] om haar nek. Hij ging met zijn arm van haar rug naar haar kont en weer terug. [slachtoffer 1] probeerde zich steeds weg te draaien. Verdachte zou hierna zijn hoofd op de bovenzijde van de borst van [slachtoffer 1] hebben gelegd en met zijn hand vol in haar andere borst hebben gegrepen en geknepen. [2]
Op 19 januari 2023 heeft [slachtoffer 1] aangifte gedaan. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte de hele tijd om haar heen hing en zijn hoofd net boven haar borst legde, zijn rechterarm had hij om haar heengeslagen. Met zijn linkerhand pakte hij haar borst, waarbij hij zei dat hij het niet kon laten, of woorden van gelijke strekking. [3]
[getuige 1] heeft verklaard dat zij [slachtoffer 1] en verdachte bij de bar zag staan, waarbij verdachte veel aan [slachtoffer 1] zat. Hij had zijn hand op haar rug of op haar schouder. [getuige 1] zag dat de hand van verdachte op haar middel lag en dat [slachtoffer 1] deze hand wegsloeg. Op een gegeven moment zag [getuige 1] dat verdachte een beweging maakte naar de borsten van [slachtoffer 1] , waarbij hij haar borst beetpakte. [4]
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij ongeveer twee á drie keer is wezen stappen. Bij de derde keer was [slachtoffer 1] er ook. Dit was op 5 juli (de militaire kamer begrijpt : 2022). [5]
Op 9 januari 2023 heeft een informatief gesprek zeden plaatsgevonden met [slachtoffer 2] . Zij heeft verklaard dat zij op 19 mei 2022 met een aantal medestudenten (de militaire kamer begrijpt medecadetten) van de KMA in [restaurant] in Breda was. Verdachte was hier ook bij aanwezig. [slachtoffer 2] liep door het café, waarbij zij ineens in het voorbijgaan in haar billen werd geknepen. Toen zij zich omdraaide zag zij dat verdachte dit deed. Hierop heeft zij medestudent [slachtoffer 3] verteld wat er was gebeurd. [6]
Op 24 januari 2023 heeft [slachtoffer 2] aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij op 19 mei 2022 met het hele peloton iets zijn gaan drinken. De andere kaderleden waren naar huis, maar verdachte was wel bij hun groep gebleven. Toen zij in [restaurant] waren voelde [slachtoffer 2] dat er ineens in haar bil werd geknepen. Toen zij achterom keek, zag zij dat het verdachte was die dit deed. [7]
[getuige 2] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] in de kroeg tegen haar gezegd heeft dat zij zich niet fijn voelde bij verdachte, omdat hij handtastelijk was en zij niet wist wat ze ermee aan moest. [slachtoffer 2] vertelde niets in detail, maar zij vertelde wel dat verdachte aan haar kont had gezeten. [8]
[slachtoffer 3] heeft op 9 januari 2023 een informatief gesprek zeden gehad. In dit gesprek heeft zij verklaard dat zij op 19 mei 2022 was gaan stappen in [restaurant] . Hier waren meerdere instructeurs van de KMA bij aanwezig, waaronder verdachte. Toen [slachtoffer 3] in gesprek was met collega’s liep verdachte achter haar langs en kneep in haar billen. [9]
Op 25 januari 2023 heeft [slachtoffer 3] aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat verdachte het enige kaderlid was dat meeging naar [restaurant] . Op een gegeven moment was [slachtoffer 3] met iemand in gesprek en werd zij ineens in haar billen geknepen. Toen zij zich omdraaide zag zij verdachte weggelopen. Zij zag verder niemand staan. [slachtoffer 3] was gechoqueerd en dacht: “wat gebeurt hier nu”. [10]
Op 20 mei 2022 heeft verdachte naar [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] het volgende Whatsappbericht gestuurd:
“Ik hoor dat mijn omgang van gisterenavond niet door iedereen gewaardeerd werd. Ik ben mij er van bewust dat ik te veel in de flow ben meegegaan maar ik had zeker nergens bijbedoelingen bij. Mij excuus hier voor en als je nog ergens mee zit laat het me aub weten want ik wil geen verstoorde werkverhouding.”
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij niet weet wat hij bedoelde met dat hij nergens bijbedoelingen bij had. [11]
Bewijsuitsluiting
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat sprake moet zijn van bewijsuitsluiting, wegens een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek, omdat is gehandeld in strijd met de verplichting om onverwijld aangifte te doen als bedoeld in artikel 78 Wet militair tuchtrecht. De militaire kamer verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe dat het strafrecht en het tuchtrecht twee gescheiden wegen zijn. Dit blijkt ook uit het beoogde doel van artikel 78 Wet militair tuchtrecht, te weten het zich onthouden van optreden van de commandant. Het is de commandant niet toegestaan om een gedraging tuchtrechtelijk af te doen als deze ook een strafbaar feit oplevert, tenzij toepassing wordt gegeven aan het gestelde in artikel 79 Wet militair tuchtrecht. Eventuele strijd met deze bepaling levert geen vormverzuim op als bedoeld in artikel 395a Sv, omdat het geen rechtens te beschermen belang van de verdachte in het strafrechtelijk vooronderzoek betreft en verdachte aan deze bepaling geen rechten kan ontlenen. Reeds hierom kan het verweer niet worden gevolgd.
Betrouwbaarheid verklaringen van aangeefsters
De militaire kamer ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verklaringen van de aangeefsters als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De militaire kamer acht de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] betrouwbaar. Zij hebben alle drie meerdere keren een verklaring afgelegd. Allereerst is met hen alle drie een informatief gesprek zeden gevoerd. Daarna hebben zij ieder voor zich aangifte gedaan en vervolgens zijn zij nog gehoord bij de rechter-commissaris. Steeds hebben aangeefsters consistente, gedetailleerde en authentieke verklaringen afgelegd. Uit het dossier blijkt niet dat – zoals door de raadsman is aangevoerd – aangeefsters elkaar onderling hebben beïnvloed, dan wel dat zij de aangiftes onder druk van een meerdere hebben gedaan. Zij hebben alle drie een duidelijke verklaring gegeven over de totstandkoming en achterliggende redenen van hun aangiftes. De militaire kamer ziet gelet op het voorgaande geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefsters te twijfelen en gaat bij de beoordeling van het bewijs daarom uit van deze verklaringen.
Steunbewijs
De militaire kamer ziet zich voor de vraag gesteld of er voldoende steunbewijs is voor de verklaringen van aangeefsters. Bij de waardering van het bewijs en de beoordeling van de tenlastelegging is immers van belang dat, volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering, het bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Er moet sprake zijn van steunbewijs dat niet alleen van dezelfde bron afkomstig mag zijn. Het steunbewijs hoeft bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van een aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen. Indien een verklaring van een getuige (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van een aangever op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het tenlastegelegde.
De aangifte van [slachtoffer 1] wordt naar het oordeel van de militaire kamer in voldoende mate ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 1] . [getuige 1] heeft waargenomen dat verdachte [slachtoffer 1] bij haar borst pakte. Dat deze waarneming op 5 juli 2022 heeft plaatsgevonden staat voor de militaire kamer buiten twijfel, nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij slechts één keer tegelijk met [slachtoffer 1] in de [getuige 1] is geweest en dat dit op 5 juli 2022 was.
De aangifte van [slachtoffer 2] vindt naar het oordeel van de militaire kamer voldoende steun in de getuigenverklaring van [getuige 2] , aan wie [slachtoffer 2] direct heeft verteld dat zij zich niet fijn voelde bij verdachte, omdat hij handtastelijk was en aan haar kont had gezeten. Daarbij komt dat verdachte de volgende dag een Whatsappbericht heeft gestuurd aan [slachtoffer 2] , waarin hij zich verontschuldigde voor zijn omgang de avond ervoor en opmerkt dat hij geen bijbedoelingen had. De militaire kamer is van oordeel dat dit Whatsappbericht eveneens steun biedt aan de verklaring van [slachtoffer 2] . Het feit dat verdachte zich verontschuldigde voor zijn omgang en opmerkt dat hij geen bijbedoelingen had, wijst er naar het oordeel van de militaire kamer op dat er iets is voorgevallen, hetgeen past in de lezing van aangeefster. Dit klemt temeer nu verdachte geen verklaring kan geven voor zijn opmerking dat hij geen bijbedoelingen had.
Ten aanzien van [slachtoffer 3] :
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de - uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten was betrokken. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van het andere feit dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte (modus operandi). Naar het oordeel van de militaire kamer vertonen de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op essentiële punten belangrijke overeenkomsten en kenmerkende gelijkenissen, hetgeen duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in het handelen van verdachte.
Verdachte is op dezelfde avond, in dezelfde uitgaansgelegenheid, achter beide aangeefsters langsgelopen, waarbij hij hen onverhoeds in hun billen heeft geknepen. De militaire kamer is van oordeel dat hier sprake is van een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. De militaire kamer gebruikt daarom de verklaring van [slachtoffer 2] als schakelbewijs voor de aangifte van [slachtoffer 3] . Daar komt bij dat verdachte ook aan [slachtoffer 3] de volgende dag een Whatsappbericht heeft gestuurd, waarin hij zich verontschuldigde voor zijn omgang de avond ervoor en opmerkte dat hij geen bijbedoelingen had. Evenals ten aanzien van [slachtoffer 2] , ziet de militaire kamer hierin steun voor de aangifte van [slachtoffer 3] .
Ontuchtige handelingen
Voor de beantwoording van de vraag of de handelingen ook kunnen worden aangemerkt als ‘ontuchtige handelingen’ in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht, moet het volgens vaste rechtspraak gaan om handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Verdachte heeft aangeefster [slachtoffer 1] betast bij haar borst en aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] betast aan hun billen. De militaire kamer is van oordeel dat voorgaande handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders kunnen worden uitgelegd dan in strijd met de sociaal-ethische norm en kwalificeert daarmee de door verdachte verrichte handelingen als ontuchtig. De militaire kamer is gelet op voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de feiten zoals onder 1,2 en 3 ten laste gelegd heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4:
Beoordeling door de militaire kamer
Aangever Cadet [slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij op oefening was op de Oirschotse Heide . Tijdens de evaluatie pakte verdachte het wapen van [slachtoffer 4] , een Colt C7, en drukte deze vlak bij hem in de buurt af. [slachtoffer 4] verklaarde verder dat hij een korte tijd een piep in zijn oor had en dat hij daarom boos was geworden. Normaal als een wapen wordt afgedrukt draagt iedereen een veiligheidsbril en gehoorbescherming. Schoten worden volgens [slachtoffer 4] alleen gelost tijdens het oefenen, waarbij je compleet omgehangen bent. In dat geval heb je een helm op, draag je je veiligheidsbril en heb je gehoorbescherming in. [12]
Cadet [getuige 3] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte tijdens een oefening op de Oirschotse Heide de Colt van [slachtoffer 4] pakte en deze vervolgens naast het oor van [slachtoffer 4] afdrukte. [getuige 3] hoorde het schot afgaan en hij zag aan het gezicht van [slachtoffer 4] dat hij dit niet prettig leek te vinden. [13]
Cadet [getuige 4] heeft verklaard dat verdachte tijdens een oefening op de Oirschotse Heide in de periode van 11 tot 15 april 2022 op enig moment het verschil tussen een TUFLA (de militaire kamer begrijpt: thunderflash) en een schot met een blank uit een Colt wilde laten horen. Verdachte deed dit door zijn geweer op ongeveer een halve meter van het oor van cadet [slachtoffer 4] af te vuren. Dit ging om een losse flodder. Op het moment dat verdachte dit deed waarschuwde hij niemand die in de omgeving stond. Normaal gesproken doe je dit volgens [getuige 4] door bijvoorbeeld te roepen: “oortjes”. [14]
Cadet [getuige 5] heeft eveneens verklaard dat verdachte het verschil tussen een TUFLA en een schot met een blank uit een Colt C7 wilde laten horen. [getuige 5] verklaarde dat zij in een kring zaten toen de TUFLA werd afgestreken en de Colt C7 werd afgevuurd.
Uit het Handboek Militair blijkt dat het ten strengste verboden is om bij het gebruik van losse patronen (voor vuurwapens tot kaliber 12,7mm) vuur af te geven, indien personen, anders dan de schutter, zich op een afstand van minder dan 10 meter (in alle richtingen gemeten) van de loopmonding bevinden. [15]
Conclusie
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat het op relatief korte afstand lossen van een schot in de nabijheid van een andere persoon in een militaire oefensetting geen feitelijke aanranding in de zin van artikel 140 Wetboek van Militair Strafrecht betreft. Hiervoor is immers een feitelijke fysieke en gewelddadige en/of hardhandige gedraging vereist.
De militaire kamer overweegt als volgt. Feitelijke aanranding als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht ziet op alle in geweld bestaande misdrijven tegen personen. Verdachte heeft een Colt C7 van [slachtoffer 4] gepakt en daarmee op korte afstand van deze [slachtoffer 4] een schot afgevuurd, zonder enige vooraankondiging of waarschuwing. Verdachte kon en mocht er op dat moment niet vanuit gaan dat een ieder zijn gehoorbescherming nog in had, omdat zij net uit een oefensetting kwamen en zij in een kring op de grond zaten. Bij een evaluatie in deze setting (in een kring op de grond zitten) is het voorstelbaar dat de gehoorbescherming wordt afgedaan, zonder dat daar opdracht voor is gegeven. Verdachte had als instructeur zich ervan moeten vergewissen of iedereen zijn gehoorbescherming droeg toen hij het verschil in geluid tussen een TUFLA en een schot met een blank uit een Colt C7 wilde laten horen. Daarnaast blijkt uit het Handboek Militair dat het ten strengste verboden is om losse patronen af te vuren, indien een andere persoon zich op een afstand van minder dan 10 meter in de nabijheid bevindt. Het afvuren van een wapen in de nabijheid waarvan in onderhavig geval sprake is, brengt grote risico’s voor de veiligheid met zich mee.
Door een schot af te vuren zonder vooraankondiging of waarschuwing op zeer dichte afstand van [slachtoffer 4] , heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 4] een piep in zijn oren zou krijgen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het afvuren van kogels (ook al zijn het blanks) een hard geluid met zich meebrengt en dit gehoorbeschadiging kan veroorzaken, temeer als dit op een korte afstand gebeurt. De militaire kamer acht hiermee het onder feit 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie [16] is de militaire kamer van oordeel dat het begrip “feitelijke aanranding” hiermee niet wordt opgerekt. Ook het onverhoeds en onaangekondigd aflossen van een schot met een blank in de onmiddellijke nabijheid van een ander is naar het oordeel van de militaire kamer een uiting van een vorm van geweld. Dit handelen levert daarmee feitelijk aanranden op in de zin van artikel 140 Wetboek van Militair Strafrecht. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1,2,3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op of omstreeks 5 juli 2022 te Breda,
in ieder geval in Nederland,een persoon, te weten [slachtoffer 1] , door een feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, door op onverhoedse wijze de borst
(en)van die [slachtoffer 1] vast te pakken/te betasten;
2.
hij op
of omstreeks19 mei 2022 te Breda,
in ieder geval in Nederland,een persoon, te weten [slachtoffer 2] , door een feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, door op onverhoedse wijze de billen van die [slachtoffer 2] te betasten;
3.
hij op
of omstreeks19 mei 2022 te Breda,
in ieder geval in Nederland,een persoon, te weten [slachtoffer 3] , door een feitelijkheid heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, door op onverhoedse wijze de billen van die [slachtoffer 3] te betasten;
4.
hij, als militair, in
of omstreeksde periode van 11 april 2022 tot en met 15 april 2022 te Oirschot, in elk geval in Nederland, opzettelijk een andere militair, te weten [slachtoffer 4] , feitelijk heeft aangerand door tijdens een oefening op de Oirschotse heide , zonder vooraankondiging
en/of waarschuwing, met een vuurwapen (Colt C7), een zogenaamde blank af te vuren op (zeer) nabije afstand van die [slachtoffer 4] .
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, 2 en 3:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
feit 4:
feitelijke aanranding als militair.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot
een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en voorts tot het verrichten van 160 uren werkstraf subsidiair 80 dagen hechtenis.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de strafmaat.
De beoordeling door de militaire kamer
De militaire kamer heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De militaire kamer heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij drie verschillende collega’s, van wie hij de meerdere was. Hij heeft twee van de aangeefsters in hun billen geknepen en de derde aangeefster heeft hij bij haar borst gepakt. Dit heeft plaatsgevonden in een uitgaansgelegenheid, waarbij verdachte onder invloed was van alcohol. De militaire kamer neemt dit verdachte zeer kwalijk. Verdachte zou juist – gelet op zijn functie van instructeur – de sociale veiligheid van de collega’s onderling moeten waarborgen, in plaats van deze sociale veiligheid zelf in het geding te brengen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding, door met een vuurwapen een blank af te vuren in de onmiddellijke nabijheid van [slachtoffer 4] , zonder vooraankondiging of waarschuwing. [slachtoffer 4] had ten gevolge hiervan een piep in zijn oren. Verdachte heeft door niet volgens de veiligheidsvoorschriften te handelen de veiligheid van zijn collega in gevaar gebracht en in het bijzonder de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 4] geschonden.
De militaire kamer heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 11 april 2024. Hieruit volgt dat hij niet recent is veroordeeld.
De militaire kamer heeft voor wat betreft de hoogte van de straf rekening gehouden met de door haar opgelegde straffen in soortgelijke zaken. De militaire kamer is van oordeel dat een taakstraf een passende strafmodaliteit is.
De militaire kamer ziet – anders dan door de officier van justitie is geëist – geen reden voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel. De militaire kamer houdt er hierbij rekening mee dat de feiten dateren van twee jaar geleden en het feit dat zich in de tussentijd geen nieuwe incidenten hebben voorgedaan.
Alles overwegend legt de militaire kamer aan verdachte een taakstraf op voor de duur van 160 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 22 c, 22d, 57 en 246 van het Wetboek van Strafrecht;
- 140 van het Wetboek van Militair Strafrecht.

9.De beslissing

De militaire kamer:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een
taakstraf van 160 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen, met aftrek van het aantal uren ter zake van de tijd in inverzekeringstelling doorgebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter), mr. Y. van Wezel en Kolonel mr.
C.E.W. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van L. Willems, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 juni 2024.
Kolonel mr. C.E.W. van de Sande is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de Koninklijke Marechaussee, opgemaakte proces-verbaal, nummer 23030210000213, gesloten op 2 maart 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 11-13.
3.Proces-verbaal aangifte, p. 20-25.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 97-100.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 mei 2024.
6.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 17-19.
7.Proces-verbaal aangifte, p. 31-36.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 104.
9.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 14-16.
10.Proces-verbaal aangifte, p. 48-58.
11.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 27 mei 2024.
12.Proces-verbaal van verhoor, p. 56-59.
13.Proces-verbaal aangifte, p. 28.
14.Proces-verbaal van verhoor, p. 34.
15.Handboek Militair, militaire basisvaardigheden, tweede druk p. 3.