ECLI:NL:RBGEL:2024:3537

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
10872029
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Restitutie van waarborgsom in het kader van huurovereenkomst na faillissement van hoofdverhuurder

In deze zaak, behandeld door de Kantonrechter in Arnhem, staat de vraag centraal of de restutieplicht van een waarborgsom in een onderhuurovereenkomst overgaat op de verkrijgende partij na contractsoverneming. De eiseres, die in 2022 een bedrijf heeft overgenomen, vordert betaling van huurtermijnen en stelt dat de gedaagden geen recht hebben op terugbetaling van de waarborgsom, omdat de rechtsvoorganger failliet is gegaan. De gedaagden, die de huur hebben opgezegd, vorderen in reconventie de terugbetaling van de waarborgsom en andere kosten. De procedure omvat een tussenvonnis en een mondelinge behandeling, waarna de kantonrechter op 5 juni 2024 vonnis heeft gewezen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagden recht hebben op terugbetaling van de waarborgsom, omdat de verplichtingen uit de huurovereenkomst zijn overgenomen door de nieuwe verhuurder. De eiseres wordt veroordeeld tot betaling van het restant van de waarborgsom, wettelijke rente en proceskosten. De vordering van de eiseres wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10872029 \ CV EXPL 24-330
Vonnis van 5 juni 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: Van Loon Incasso Advocaten,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2] , VENNOOT VAN [gedaagde sub 1],
te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3] , VENNOOT VAN [gedaagde sub 1],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 februari 2024
- de mondelinge behandeling van 2 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] (voorheen [bedrijf 1] ) heeft in 2008 een onderhuurovereenkomst gesloten met [bedrijf 2] voor de huur van het bedrijfspand gelegen aan de [adres bedrijfspand] . In deze huurovereenkomst is onder meer het volgende overeengekomen:
Artikel 3
(1) De huurprijs bedraagt € 13200 excl. BTW voor het eerste jaar. De aanvangsservicekosten bedragen € 3900 excl. BTW voor het eerste jaar. Bij aanvang van de huur zal een borg worden betaald ter grootte van drie maandelijkse huurbetalingen inclusief servicekosten.
2.2.
In 2016 is [bedrijf 3] hoofdverhuurder geworden van het bedrijfspand, zij is in 2018 failliet gegaan.
2.3.
Na het faillissement heeft de curator een nieuwe hoofdhuurder gevonden, te weten [bedrijf 4] .
2.4.
In 2022 heeft [eiseres] [bedrijf 4] overgenomen.
2.5.
[gedaagden] zegt op 10 oktober 2022 de huur op tegen 1 januari 2023 en maakt in die brief aanspraak op terugbetaling van de waarborgsom van € 4.275,00 exclusief btw.
2.6.
Per brief van 16 december 2022 stelt [eiseres] zich op het standpunt dat [gedaagden] geen aanspraak kan maken op terugbetaling van de waarborgsom nu de rechtsvoorganger van [eiseres] in 2018 failliet is gegaan. Zij maakt in deze brief bovendien aanspraak op de betaling van de laatste huurtermijnen over november en december 2022.
2.7.
De huurovereenkomst is geeïndigd per 1 januari 2023.

3.Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.797,52, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 4.500,20 vanaf 11 december 2023 tot de dag van algehele voldoening, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagden] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting uit de huurovereenkomst tot betaling van de huurtermijnen over de maanden november en december 2022.
3.3.
[gedaagden] voert verweer en vordert in reconventie de veroordeling van [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 587,05 aan restant waarborgsom, een bedrag van € 48,40 aan incassokosten, een bedrag van € 79,50 aan wettelijke handelsrente, berekend tot en met 31 januari 2024 en een bedrag van € 779,24 aan kosten voor juridische bijstand.
3.4.
[gedaagden] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij op grond van de huurovereenkomst recht heeft op terugbetaling van de waarborgsom voor een bedrag van in totaal € 5.087,25 inclusief btw (€ 4.275,00 exclusief btw). Zij heeft een bedrag van € 4.500,20 (zijnde twee huurtermijnen) verrekend met de huurtermijnen over november en december 2022 en vordert in reconventie nog het restant. Daarnaast maakt zij aanspraak op rente en kosten.
3.5.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie volledig met elkaar samenhangen worden deze hierna gezamenlijk besproken.
4.2.
In dit geschil staat de vraag centraal of [gedaagden] recht heeft op terugbetaling van de waarborgsom. In feite komt het, in het geval dat zo is, neer op de betaling van een restantbedrag van die waarborgsom nu zij een deel daarvan reeds heeft verrekend met de twee laatste huurtermijnen van november en december 2022. Niet ter discussie staat dat deze termijnen wel zijn verschuldigd, maar niet zijn betaald. Indien [gedaagden] geen recht heeft op terugbetaling van de waarborgsom, heeft zij niet betwist dat zij de huurtermijnen van november en december 2022 nog aan [eiseres] is verschuldigd en ligt die vordering voor toewijzing gereed.
4.3.
[eiseres] heeft meerdere verweren gevoerd tegen de vordering tot terugbetaling van de waarborgsom. Zij voert aan dat zij geen partij was bij de overeenkomst waarin de waarborgsom is overeengekomen en zij niet kan worden aangemerkt als opvolgend verhuurder die in alle rechten en plichten is getreden van de vorige verhuurder(s). Daarnaast voert zij aan dat [gedaagden] door het faillissement van [bedrijf 3] in 2018 haar aanspraak op de waarborgsom is verloren. Ten derde voert zij aan dat na dat faillissement, door de opvolgend verhuurder, [bedrijf 4] , nieuwe huurovereenkomsten zijn gesloten waarmee de verplichting tot terugbetaling van de waarborgsom op grond van de initiële huurovereenkomst is komen te vervallen. Tot slot heeft [gedaagden] niet bewezen dat zij de waarborgsom ooit heeft betaald, aldus [eiseres] .
4.4.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken kan worden vastgesteld dat na de initiële huurovereenkomst geen nieuwe overeenkomst is gesloten, die is namelijk niet overgelegd en evenmin heeft [eiseres] op andere wijze voldoende kunnen onderbouwen dat een nieuwe overeenkomst is gesloten dan wel dat van de initiële overeenkomst afwijkende afspraken zijn gemaakt. Deze vaststelling heeft tot gevolg dat, hoewel in 2018 sprake was van het faillissement van de hoofdverhuurder, het ervoor gehouden moet worden dat alle rechten en verplichtingen ten aanzien van de huurovereenkomst met [gedaagden] na het faillissement zijn overgenomen door de overnemende partij, te weten [bedrijf 4] . Uit niets blijkt immers dat de onderhuurovereenkomst door de curator is opgezegd en dat ligt – gelet op de inkomsten die een dergelijke overeenkomst genereerde voor de boedel – ook niet voor de hand. Omdat de kantonrechter van oordeel is dat de onderhuurovereenkomst is overgenomen door [bedrijf 4] en uiteindelijk vervolgens ook door [eiseres] door de overname in 2022 van [bedrijf 4] , gaan ook alle rechten en verplichtingen over op de verkrijgende partij. Onder die verplichtingen valt ook de verplichting om de waarborgsom terug te betalen. [1] Daarvoor is overigens naar het oordeel van de kantonrechter niet van belang of [eiseres] de waarborgsom heeft ontvangen van de vervreemdende partij. Het ligt immers op haar pad om in het kader van de overname te onderzoeken welke rechten en plichten voortvloeien uit een dergelijke overname en aan de hand daarvan de waarde van de onderneming te bepalen. [gedaagden] kan als onderhurende partij niet worden tegengeworpen dat dan geen rekening is gehouden met het al dan niet overdragen van de waarborgsom aan [eiseres] .
4.5.
Dan resteert nog het verweer dat [gedaagden] niet heeft bewezen dat zij de waarborgsom daadwerkelijk heeft betaald aan de oorspronkelijke verhuurder [bedrijf 2] Uit de stukken en hetgeen hierover is verklaard blijkt dat zowel [gedaagden] als de oorspronkelijke verhuurder niet meer beschikken over fysieke stukken of bankafschriften waaruit kan blijken dat het bedrag is betaald. [gedaagden] heeft gesteld en met de huurovereenkomst waarin de waarborgsom staat vermeld onderbouwd dat zij deze bij aanvang van de huur wel degelijk heeft betaald. De enkele betwisting dat deze niet zou zijn betaald, gebaseerd op niet onderbouwde suggesties zonder enige nadere onderbouwing daarvan, is in dit geval een onvoldoende betwisting van de stelling dat de waarborgsom wel degelijk is betaald. Gelet daarop is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagden] de waarborgsom heeft betaald.
4.6.
Het gevolg van het voorgaande is dat [eiseres] de waarborgsom aan [gedaagden] moet terugbetalen. In dit concrete geval betekent dit dat zij geen recht meer heeft op betaling van de huurtermijnen van november en december 2022 omdat [gedaagden] deze reeds heeft verrekend met de waarborgsom. Dan resteert nog een restant bedrag van de waarborgsom van € 587,05, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, door [gedaagden] tot en met 31 januari 2024 berekend op een bedrag van € 79,50, hetgeen door [eiseres] niet is betwist.
4.7.
[gedaagden] maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). De vordering van € 48,40 als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief en wordt daarom toegewezen.
4.8.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) in conventie en in reconventie betalen. Kroesbergen heeft vergoeding van de reële proceskosten gevorderd. De kantonrechter ziet geen grond of aanleiding voor toekenning daarvan. De proceskosten zullen daarom volgens de geldende liquidatietarieven worden begroot op:
- salaris gemachtigde
337,50
(2,50 punten × € 135,00)
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
405,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
in reconventie
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 714,95, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 587,05 vanaf 1 februari 2024 tot de dag van algehele voldoening,
in conventie en in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] begroot op een bedrag van € 337,50, en in de nakosten voor een bedrag van € 67,50,
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. van der Boon en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.

Voetnoten

1.HR 23 mei 1924,